| |
| |
| |
Deel I
| |
| |
[I]
Ze kwamen oma halen toen de oorlog net was afgelopen. Zij zat voor het raam, het was winderig weer. Blaadjes dwarrelden door de laan, waar kinderen fietsten op weg naar school.
In oma's hoofd waaide het ook. Daar buitelden herinneringen over elkaar heen en vormden onontwarbare opstoppingen. Maar het is niet eerlijk dit zo op te schrijven. Alsof datgene wat in oma plaatsvond van een scherm kon worden afgelezen.
Daar zaten ze bij elkaar en wachtten op het onvermijdelijke ogenblik waarop de auto voorreed. Haar zoons, die de trots om het verslaan van de moffen nog in zich voelden nagloeien. Opa, vechtend tegen de slaap, want hij was tien jaar ouder dan zijn vrouw.
‘Wat een weertje, wat een weertje,’ sprak de oudste zoon Huib.
‘Dat doet er nu niet toe, vind je ook niet?’ zei de jongste zoon Theo. Hij keek woedend naar zijn broer, maar die tuurde alweer schijnheilig naar buiten.
Toen keerde oma zich naar haar zoons.
‘Ik wou dat ze eindelijk eens doodvielen!’ zei ze met een felheid die al niet meer bij haar leeftijd paste. Daarna begon zij te huilen.
Huib ging naar haar toe en legde zijn arm om haar schouder.
‘Zie je de blaadjes?’ vroeg oma.
‘En wat een boel hè?’ zei Huib.
Ze keek hem recht in zijn gezicht.
‘Ik ben niet seniel.’
‘Waarom ga je nou niet lekker zitten moedertje?’
Maar oma was gaan staan en trok haar zwarte rokken op tot aan haar spichtige dijen, die vol vlekken zaten. De zoons keerden zich beschaamd en tegelijk walgend af Vanaf de plaats die oma leek te gaan onthullen waren zij de wereld binnengekomen die hun nu zoveel onbehagen verschafte. Oma toonde haarscherp aan dat dit voor ieder van hen een tijd geleden was.
‘Moeder!’ schreeuwde Huib. ‘Wil je wel gauw ophouden!’
Die laatste zin had hij voldoende op zijn zoon kunnen oefenen.
Oma knipperde tegen het spaarzame daglicht en glimlachte.
‘Vader, doe er wat aan!’ riep Theo.
Opa ging rechtop zitten en keek verdwaasd voor zich uit. Daar, in de verte, stond zijn vrouw. Spuugblaasjes verschenen op haar lippen. Haar hand uitgestrekt in de richting van de moffen, die achteruit hollend opnieuw haar huis in bezit namen en zich in haar beste kamers installeerden.
| |
| |
‘Ik zal jullie vermoorden!’ schreeuwde oma. ‘Ik zal jullie met rattenkruid verdelgen.’
Huib keek op zijn horloge.
‘We houden van je,’ zei hij zacht maar weinig overtuigend. ‘We laten je niet aan je lot over.’
Maar ze vonden dat ze dat wel deden.
Oma liet haar rokken zakken en kwam naar haar oudste zoon toe.
‘Moedertje,’ zei Huib.
‘Ouwe zak,’ repliceerde oma.
‘Hou nou toch op moeder!’ riep Huib wanhopig.
‘Ik ben je moeder niet,’ zei oma. ‘Je moeder was een ander. Die ging met jullie wandelen en leerde jullie Frans. Ça va?’
‘Mais naturellement,’ zei Huib. ‘Bien sûr maman.’
‘Een Hollander in Parijs,’ zei oma minachtend ‘Heb je naar mijn benen gekeken?’
‘Waarom ga je niet lekker zitten?’ probeerde Huib.
Theo zat naast opa aan tafel en keek zwijgend naar zijn moeder, die opnieuw aan de wandel ging door de kamer en aanstalten maakte zich nu geheel van haar kleren te ontdoen.
‘Waarom doe je dat?’ vroeg Huib.
‘Begrijp je dat dan niet imbeciel?’
‘Het is niet nodig moeder.’
‘Vind jij ze mooi, mijn benen?’
‘Maar moeder. Hou nou toch eens op!’
‘Je vindt ze walgelijk. Ze stinken walgelijk. Ze zitten vol boze zweren. Als die rotmoffen mijn benen zien, weet je wat ze dan doen?’
Huib staarde naar haar.
‘Dan rennen ze zo hard mogelijk naar Mofrika!’ riep oma.
Ze keek in de richting van de school, die 's zomers niet vanaf haar plaats te zien was. Dan stonden er eikebomen in de weg, met dik bladerdak. En de heggen in de laan waren begroeid. Daar zat zij op haar stoeltje, onder een parasol. Zij droeg een lange, zwart wit gestreepte japon en keek naar het meisje dat haar zoons bezighield. Zelf las zij Flaubert en bedacht dat zij het niet slecht had getroffen in het leven, in tegenstelling tot die arme mevrouw Bovary.
| |
| |
De eikebomen stonden in volle bloei. Ze had altijd van de herfst gehouden, wanneer ze met haar zoons het bos introk om paddestoelen te verzamelen voor de herfsttafel. Achter de smaakvol geschikte voortbrengselen van de natuur stond zij en verklaarde dat het leven goed was. Zelfs bij het vallen van de bladeren, het afsterven van de zomer, was een uitstekende ordening mogelijk. Straks bond zij de schaatsen onder en zwierde over de plassen.
De jongens krabbelden achter haar aan, begonnen sneller te schaatsen, kregen een krachtige, mannelijke slag. Gingen vooruit in het leven. Ze begonnen een zaak of wilden gemeentesecretaris worden. Niet een artistieke carrière, waar zij in stilte op gehoopt had, maar iets degelijks, zoals hun vader.
De jongens hadden de school bezocht die hoe zij er ook naar tuurde niet in het gezicht kwam. Het was net of het verleden zijn bladeren niet wilde verliezen en zelfs steeds dichter begroeid raakte.
Van links naderde een ziekenauto. Even later kwamen twee broeders het tuinpad op.
‘Wie is er hier ziek geworden?’ vroeg oma, quasi verbaasd. En tegen haar oudste zoon: ‘Ga jij eens aan ze zeggen dat er hier niets aan de hand is.’
Plotseling lachte zij uitbundig.
‘Misschien moeten ze hiernaast zijn,’ zei opa bedeesd.
‘Stil nou maar vader.’
‘Jij bent eerbiedig tegen vader!’ zei oma tegen Theo.
Huib ging naar de voordeur.
‘Ik breng de koffer naar de auto,’ zei hij, alvorens hij hen de kamer binnenliet.
‘Is dat mevrouw?’ vroeg de voorste.
‘Vader, wat zijn dat voor kerels. Bemoei jij je er nou eens mee!’
‘Moeder, ze komen je beter maken,’ zei Hugo.
Oma keek hem aan met diepe afkeer.
‘Die twee maken nog geen kip beter,’ zei ze bits.
Zij drukte haar breekbare rug tegen het raamkozijn.
‘Wat zijn jullie met mij van plan?’
‘Ze gaan je beter maken,’ fluisterde Huib.
‘Dat ken ik,’ zei oma.
‘Ze kunnen je nare gedachten verdrijven.’
Oma keek hem strijdlustig aan.
| |
| |
‘Heb jij er wel eens aan gedacht dat het volstrekt normaal is wanneer iemand eens wat anders wil uitkramen dan malle onzin?’ vroeg zij.
‘Wij willen graag dat je je fijn voelt.’
‘Want dan zijn jullie van mij af.’
‘Moedertje, moedertje,’ zei Huib. ‘We willen echt graag dat je met deze heren meegaat.’
‘Het is voor je bestwil,’ zei Theo.
‘Spuit elf geeft ook modder!’ zei oma.
De broeders naderden haar behoedzaam.
‘Je blijft van me af loeder!’
‘Maakt u zich maar geen zorgen mevrouwtje.’
Opeens begon oma hard te lachen. Zij deed een stap naar voren en spreidde haar armen.
‘Denk maar niet dat ik mij zorgen maak!’
Daarna begon zij met de broeders te vechten, terwijl haar zoons en man toekeken.
Oma was bevangen door krachten die zij niet kon beteugelen. Soms leek zij rustig en helder. Op die momenten overzag zij haar situatie en leed eronder. Niemand kon begrijpen wat er in haar plaatsvond wanneer zij in razernij geraakte. De stiltes die de uitbarstingen opvolgden waren onheilspellend. Wanneer ze dan nog iets zei, klonk haar stem als het ritselen van papier in een kamer waar je zelfs je hart kon horen kloppen.
Behalve haar man en beide zoons stonden er nu twee vreemden in de kamer. Dezen kwamen haar weghalen, een opdracht waarvoor zij betaald kregen. Als er liefde in hen was, dan berustte die op toeval. Die hoorde er niet bij. Liefde kon alleen maar slijten bij het gejammer van de geestelijk defecte mensen die zij dagelijks met hun hondekar ophaalden.
Ieder van de zoons leed onder zijn eigen emoties en vormde van daaruit zijn verhaal over de gebeurtenissen waarin hun aller vernedering was gevangen. Waarom ging er in oma's hoofd een schakeling verkeerd? ‘Dat kan ook gebeuren bij een auto,’ zei Theo schouderophalend. Maar oma was een mens. Het was hem beter uitgekomen wanneer zij wit en sereen op een bed had gelegen, om hem voor het laatst te groeten. Hij had met droge ogen willen huilen, in het besef dat het zo goed was, dat de tijd verglijdt.
| |
| |
Hier stond oma in haar onderbroek voor hem en krijste.
Theo kreeg later een hond die werd vergiftigd. Bij de dierenarts, waar hij was gebracht om te sterven, wrikte hij zijn kop onder de oksel van zijn baas. Theo hield hem vast en huilde omdat hij dit zinloze lijden niet verdroeg.
Toen hij daar met de hond zat herinnerde hij zich zijn moeder die op eenenzeventigjarige leeftijd geen berusting kende en zich op haar belagers stortte, die haar licht als een veer opvingen en in de houdgreep namen. Haar borstkas ging heftig op en neer. De mannen in de kamer ontkwamen er niet aan te moeten luisteren naar het hijgend gepiep dat uit haar opsteeg.
‘Ho ho mevrouwtje!’ riep de chauffeur van de gestichtswagen.
Even later:
‘Au, kreng van een wijf!’
Vervolgens namen zij oma onverbiddelijk op en droegen haar naar de wagen, waar zij plotseling tot bedaren kwam.
Oma had drie zoons gehad. De middelste was voor hij een jaar werd overleden. Vijfenveertig jaar hield zij de drankzucht van haar echtgenoot aan banden. Zij had de oorlog doorstaan, omgeven door Duitse officieren.
En zij had op haar jongste kleinkind gepast. Dit kleinkind was nu vijf jaar oud. Toen oma werd weggevoerd zat zij op school en maakte voor haar een tekening, die zij diezelfde middag wilde brengen.
Oma zat naast Theo in de ziekenwagen en schold alle inzittenden uit voor nazi's.
‘Je had oma moeten kennen toen ze goed was,’ zei Theo later tegen zijn dochter. ‘Ik heb daar vaak over nagedacht en we zullen er wel niet uitkomen.’
Nila zat aan de ontbijttafel tegenover haar vader. Haar hoofd stond niet naar haar grootmoeder. Zij zou diezelfde middag naar een vakantiekamp vertrekken.
‘Misschien is er toch iets of iemand die ons leven stuurt,’ ging haar vader verder. ‘Niet op zo'n directe manier, want het is een onaangename gedachte dat iemand onzichtbaar voor jou je daden zit bij te houden, maar toch in de vorm van tekens, waarvan wij denken dat het de onverbiddelijkheid van het toeval is?’
| |
| |
Nila kauwde op een stuk brood van de vorige dag.
‘Begrijp je wat ik bedoel?’
Nila knikte. Ze begreep er niets van.
‘Op een avond drink je te veel,’ zei haar vader. ‘Dan rijd je naar huis en een man steekt de weg over. Je remt maar je raakt hem. En dan pakken ze je omdat je dronken bent. Maar het was zijn schuld. Dat is toch toevallig tegen de lamp lopen!’
‘Oma stak toch niet de straat over?’
Haar vader staarde voor zich uit.
‘Misschien,’ zei hij, ‘stak ze als het ware een straat over op een moment dat het niet kon. Ze legde zich niet neer bij die inkwartiering. Ze ging naar de burgemeester, die fout was. Volkomen idioot gedrag Nila. Je oma die naar een NSB-er gaat om zich erover te beklagen dat de bezetter in haar huis zit.’
Nila knikte en nam een slok thee.
‘Het was altijd goed gegaan,’ zei haar vader. ‘Altijd alles volmaakt kalm en rustig. Een tevreden gezin. En toch voelden we ons allemaal schuldig, je opa voorop.’
Nila herinnerde zich opa alleen slapend.
‘Hij wou haar nooit opzoeken,’ zei haar vader. ‘Hij zat in zijn stoel te schelden op je grootmoeder alsof ze die krankzinnigheid door verstandig eten en niet snoepen had kunnen voorkomen. En hij voelde zich schuldig. Hij had het zelf moeten helpen voorkomen door haar aandacht te geven. Achteraf begon hij plannen te maken over hoe zij het gesticht kon ontlopen. Hij had een huis moeten kopen in de Achterhoek voordat de oorlog uitbrak. Maar dan had hij vaker de krant moeten lezen en dat deed hij niet.’
‘Voel jij je ook schuldig?’ vroeg Nila.
‘Inwendig huil ik,’ antwoordde haar vader.
Hij glimlachte naar zijn dochter.
‘Wij werden opgevoed in het besef van schuld,’ zei hij. ‘Niet overmatig, ze dreigden heus niet de hele dag met God. Maar op zondag sliep je uit in het besef van schuld: die tijd had je beter kunnen gebruiken. Als je ergens van genoot dan deed je een ander daarmee pijn. Ze prentten je naastenliefde in voor mensen die ze in de praktijk eerst hun strot afbeten.’
Nila stond van tafel op. Zij dacht erover na hoe ze aan het gesprek met haar vader kon ontkomen.
‘Ze zat op haar kamer,’ zei deze. ‘En ze was al tachtig, maar krijsen dat ze kon.’
| |
| |
‘Je wilde er toch nooit lang blijven?’
‘Ik voelde me schuldig dat ik weer gauw wegging.’
Hij bloosde.
Het was net of de oorlogsherinneringen van haar vader waren blijven staan bij het hek van het huis waaruit zij waren verdreven. Zij zaten op elkaar gedrukt in het tuinhuis, dat vroeger hun speelkamer was geweest. De enige toegang die oma nog had tot het woonhuis was wanneer zij er kwam schoonmaken. Dat hield zij vol met een tot dan toe ongekende huishoudelijke heftigheid. Haar reinigende arbeid hield een bezwering in. Na de oorlog moest zij kunnen terugkeren in de zekerheid dat zij haar bezit had beschermd. De veiligheid die zij hoopte terug te vinden werd verzekerd door haar wekelijkse speurtocht naar ongerechtigheden. Het bleef haar huis, ondanks de vlekken op de lakens die haar echtelijk bed bedekten en de veranderde geurtjes in de keuken. De bevelhebber van het plaatselijke garnizoen had haar vriendelijk verzocht voor hem te koken. Maar daar maakte zij zich van af, voorwendend dat haar kookkunst te wensen overliet. De man drong niet verder aan.
Nila speelde in de tuin terwijl officieren plezier maakten met hun meiden. Haar vader kwam zo weinig mogelijk in het huis van zijn ouders. Hij verscheen alleen wanneer hij van mening was dat hij niet langer weg kon blijven.
Oma zat ook in de tuin en beet haar woede weg. De ijver waarmee zij steeds haar huis bleef verschonen, bedekte haar schaamte. In de hongerwinter sloot zij opeens midden op de dag de gordijnen van het tuinhuis en verklaarde dat dit tegen de kou was. Opa kalmeerde haar en liet het licht binnen.
De volgende dag had zij pijn aan haar ogen en klaagde erover dat zij niet meer kon lezen. Het leek alsof steeds vaker de soldaten om haar huis zwierven, hongerige wolven, net als de bevolking van het plaatsje. De soldaten klopten op haar deur en eisten even daarna op hoge toon toegang. ‘Maar ik bleef rustig, ik bleef toch zo rustig. Ze waren bang dat ik ophield met schoonmaken van hun zwijnestal.’
Toen kwam ze bij opa zitten en drukte zich als een jong meisje tegen hem aan, fluisterde hem toe dat zelfs de hoeren van de commandant lagen te klappertanden in zijn bed.
| |
| |
‘Je houdt toch van mij?’ vroeg ze aan opa. En even daarna vertelde ze dat hij niets meer met haar te maken wilde hebben. Waarom lieten al degenen die haar lief waren haar zo plotseling in de steek?
Haar zoons kwamen nu vaker langs, opdat zij zich veiliger kon voelen, maar zij overlaadde hen met bittere verwijten. Zij begon het huis te verwaarlozen, omdat zij zeker wist dat de Duitsers het zouden opblazen. Ze hield altijd dat rotsvaste vertrouwen in de goede afloop. Tanks zouden de hoofdstraat binnenrijden en de mannen verlieten juichend hun huizen.
Zo gebeurde het ook in werkelijkheid. Oma ging bij de bevrijding trots de straat op en vertelde dat zij het altijd had geweten. In de algemene opluchting verzekerden de mensen elkaar dat ze allemaal hun onwrikbare vertrouwen in de goede afloop bewaard hadden.
‘Maar ik heb het die Duitsers zelf verteld, zo is het toch?!’ riep oma, lachend een serpentine van zich af schuddend.
De bevrijding had de duistere wolk uit haar geheugen geblazen.
‘Jullie moeten wel een nieuw huis voor me bouwen,’ zei ze, toen ze uitgefeest waren. ‘We moeten eigenlijk allemaal samen gaan wonen. Ik wil jullie die paar jaar zo graag om me heen hebben. Wat heeft dat schaap nou voor jeugd gehad?’
Ze wees op Nila en begon te huilen.
‘Stil nou moeder, kom nou,’ zei Theo.
‘Ik ben zo gelukkig,’ snikte oma. ‘En weet je wat ik het heerlijkste vind, dat ze ons huis niet kapot hebben gemaakt.’
‘Ze zijn hals over kop vertrokken, de schoften,’ zei Huib met innig welbehagen. ‘En deze keer nou maar eens niet op de fiets.’
Toen oma de straat waar haar huis stond binnenliep, bleef ze staan.
‘Zie je die rookwolk?’ vroeg ze geschrokken. ‘Als dat ons huis maar niet is.’
Ze begon te rennen. Niemand kon haar tegenhouden, maar haar zoons hadden haar binnen drie stappen ingehaald. Ze zou trouwens gevallen zijn, zo zwak was zij.
‘Ze hebben het gedaan!’ schreeuwde oma. ‘Er ligt alleen nog maar een puinhoop.’
Ze lachte schril.
| |
| |
‘Toen werd ik pas echt bang,’ zei Theo tegen Nila. ‘Dat kan ik je niet uitleggen. Die hele oorlog leef je tussen hoop en vrees. Honger, moeilijke tochten naar de boer. Maar je doet het gewoon, en het is ook niet zo dat je gedurende zo'n hele reis je adem inhoudt. Dat heroïsme van de mensen. Alles ging gewoon door. Maar toen begon oma te gillen dat haar huis werd opgeblazen. En ze zei dat ze als enige de knal had gehoord, maar dat ze ons feest niet had willen verstoren. Ze ging steeds sneller praten. Ik werd bang. Ik dacht dat alles nu vertraagd in elkaar zou gaan storten, het begon met oma. En we konden haar niet tot rust brengen. We begonnen zelf te dromen. We gilden het uit in onze slaap. En ik droomde dat ik jou kwijt was. Ik lag over mijn hele lijf te trillen. Ze hadden je meegenomen en je lag dood aan de kant van de weg. Dat zag ik toen allemaal gebeuren. Maar het huis lag daar heel vredig. Het was tenslotte voorjaar. Ik luisterde naar de vogels, zoals vroeger in bed. En terwijl ik me gelukkig moest voelen omdat de toekomst er veilig en stevig uitzag, keek ik naar mijn moeder: een oud mens dat niet uit haar verleden kon stappen en van angst stond te gillen. We liepen allemaal van haar weg. We lachten om een kaalgeschoren meid. We aten worst uit blik en hadden zin om aan het werk te gaan. En we keken niet langer vol angst en schuld naar onze kinderen, maar zagen ze in voorspoed opgroeien. De oude kinderboeken konden uit de kast worden gehaald omdat het tevreden leven niet ver meer was. Maar oma ging niet met ons mee. Als je na zoveel jaar nog terugkijkt, dan denk je: ze had het boze oog. Ze geloofde niet in het wegtrekken van het onheil. Die rotmoffen kwamen wel in een andere gedaante bij ons terug. Ze waren nog geen minuut werkelijk weggeweest. En al die vrolijkheid was een doekje voor het bloeden, dat onverminderd doorging. Maar ze werd wel echt helemaal gek. Ze probeerde zich op zolder te verhangen. We sneden haar net op tijd
los. “Had haar maar laten hangen,” riep opa huilend. Dat kwetste mij zo. Haar eigen man. Wat voor soort medelijden was dit? Ze was toch geen hond. Je kon haar niet afschieten. Maar er was wel een andere methode. Je belt een psychiater en die zegt aderverkalking, versneld opgetreden door exceptionele gebeurtenissen. Zij was een gevoelige vrouw. Ze miste al het banale dat mij op de juiste ogenblikken beschermt. Ik kan mij terugtrekken en aan iets volslagen onbelangrijks denken. Bijvoorbeeld aan bezit, aan iets kopen dat mij een ogenblik verwarmt.
| |
| |
Maar zij bleef gericht op de kernvragen: waarom trekken mensen in het huis van een ander? En waarom aanvaarden zij dat als iets vanzelfsprekends? De beleefdheid van die Duitsers maakte haar van streek. Ze hadden haar met een stok moeten wegjagen en dan was zij met een geweer teruggekomen om wraak te nemen. Maar ze schoven haar opzij zonder enig gevoel. Alleen: zij was een dame en verdiende daarom respect. De wereld was hun eigendom en oma stond eigenlijk helemaal niet in de weg. Ze pasten haar in. Maar wel op een beschamende wijze. Zij telde niet mee. En dat verwarde haar. Tegen zoveel kwaad kon zij niet op. Zij had geleerd over dieven, moordenaars, verkrachters. Maar het werkelijke kwaad lag in de achteloosheid waarmee sommige dieven en moordenaars optreden. Zonder het bewustzijn van de reikwijdte van hun daad. Pas na de bevrijding barstte de wanhoop hierover bij haar los. En zij begon te schreeuwen. Zij maakte zich op haar bezetters te prikkelen tot een voor haar herkenbare reactie. Zij wilde hen doldriest maken van kwaadheid. Opdat zij hen kon uitlachen omdat zij mensen waren. Maar die Duitsers,’ zei Nila's vader, ‘waren een beetje timide weggegaan, hun Wirtschaftswunder tegemoet. En je oma sloten wij met bloedend hart op, omdat ze niet meer paste in onze wereld.’
‘Zo verdrinken wij allemaal, ieder op onze eigen manier,’ zei oom Huib.
Nila zag hem zitten op een verjaardagsfeestje. Tevreden trok hij aan zijn sigaar. Een diepe walging maakte zich van haar meester. Maar haar moeder gaf haar bij dit soort gelegenheden nooit de kans met de gasten in discussie te treden. Zij schonk de glazen bij en smeerde toostjes in de keuken. En daar zag Nila haar grootmoeder. Als zij haar ogen sloot kwam zij op haar aflopen, maar terwijl zij naderde door de lommerrijke tuin, met de perzikboom die te weinig vrucht gaf en de appels die zij te zuur vond, wanneer zij met haar lieve glimlach op haar af kwam, veranderde zij op slag in het oude gekke wijfje dat in die andere tuin, met haar armen op dezelfde wijze uitgestrekt, naar haar toe was komen lopen.
‘Niet struikelen oma,’ gilde zij, terwijl automatisch haar mes over de bevroren boter raspte. Zij begon te rennen. Zij had zich snel omgedraaid en holde naar de weg, waar de auto stond die haar zou terugbrengen naar haar eigen veilige huis. En haar grootmoe- | |
| |
der stond verdwaasd tussen de bomen. In een vlaag van helderheid besefte zij dat het haar kleindochter was die wegrende, voor haar. Dat de verschrikkingen van de wereld zich hadden uitgebreid met een zich uit de voeten makende kleindochter, die zij de fles had gegeven, op haar arm had gedragen. Daar verdween zij tussen de bomen, voorgoed.
‘Als je het allemaal optelt,’ zei Huib, ‘dan zijn wij er als familie mooi uitgesprongen. De echte honger is ons voorbijgegaan en het gebeurde met oma, nou ja, wie zegt dat als de moffen niet waren gekomen, zij de rustige oude dag had gekend die wij haar allemaal zo van harte gunden?’
‘Dat is waar,’ zei Magda, zijn vrouw.
‘Stel je eens voor dat je iemand een ellendige levensavond zou toewensen,’ merkte Theo op.
‘Och, ik ken er wel een paar,’ antwoordde Huib achteloos.
‘Kennen wij ze toevallig?’ vroegen twee vrouwen tegelijk.
‘Ik hoef hier alleen maar het woord “rooien” te laten vallen,’ zei Huib met innig welbehagen.
‘Zelfs die gun ik het niet,’ zei Theo.
‘Ze hebben anders tehuizen genoeg laten bouwen van mijn centen,’ ging Huib verder.
De familie bracht een toast uit op de jarige.
Buiten zwierf oma, op zoek naar warmte. Ze reikte naar de bel, maar ze was te veel gekrompen om er bij te kunnen. Ze krijste, en ook daar waren haar zoons al te veel aan gewend. Ten einde raad tilde zij haar rok op en stond in haar directoire voor het raam. Daar zag Nila haar staan, als enige. En terwijl zij besefte dat zij het zich inbeeldde, huiverde zij. Zij raakte het beeld niet kwijt. Zij wilde oma terughalen en haar beter maken, haar dubbel geven wat zij haar had onthouden. Zij schaamde zich dat zij verkeerd had gehandeld. Dan probeerde zij in de duistere verten te kijken waar haar oma verdwaald was. Maar wat moest zij zich daarbij voorstellen? Het maakte haar angstig. Zij voelde dat de paniek dichtbij was, dat die altijd om haar heen zwierf en naar zwakke plekken in haar zocht. Dat gold niet alleen voor haar, maar zij besefte het. Intussen was haar oma niet meer dan vel over been. Nog een paar jaar en dan ruimden ze haar botten op.
Soms dacht Nila dat oma nog alleen in haar hoofd bestond. De gebeurtenissen die haar deden huiveren had zij voornamelijk uit de
| |
| |
overlevering van haar vader en oom. Die twee waren oma inmiddels kwijt. Dat was wat haar het meest benauwde.
|
|