bestuurde. Er bestonden zulke mannen. Zij zonderden zich af in een loods aan het water. En zij bouwden, ontwierpen, lieten hun fantasie de vrije loop, waardoor zulke bootjes eeuwig zonder praktische uitgebalanceerde vormen waren; het waren gedrochten met een motor, de geheime verlangens van de bouwers en hun angsten.
Met een eigen motor onderduiken in de oceaan, steeds dieper, tussen de diepzeevissen en de ruïnes, de monsters, een caleidoscoop van kleuren.
Wilde bloemen, nooit ontplofte bommen bewoond door zeesterren en oesters.
Als hij daardoorheen kon varen.
Een beetje wankel liep hij de Omarstraat binnen.
Verschillende etablissementen waren al gesloten. Hij stootte tegen een muur, vage gezichten schoven of bibberden voorbij.
- Hé hé hé hé, hoorde hij een stem.
Iemand pakte hem vast bij zijn mouw.
Hij knipperde met zijn ogen.
O Jezus, niet Begoresj.
En Begoresj had een vrouw bij zich.
- Asquit, zei hij (en Henri hoorde weer duidelijk, of hij wilde of niet). Asquit. Dit is Norma.
- Dag schat, wat ziet hij er schattig uit, zei de vrouw, uitgesproken een hoerig type.
Hij knikte haar vriendelijk toe, hoewel hij geen enkele behoefte ertoe voelde iets dat met Begoresj in relatie stond toe te knikken.
- Hebben ze mijn vrouw nog gevonden? vroeg Asquit.
- Och is die schat zijn vrouw kwijt. Kom gauw binnen!
- Wij moeten er vandoor, zei Begoresj tegen Norma. Mijn vriend Asquit en ik moeten er weer eens vandoor.
- Kom je terug Peter? Vannacht?
- God lone je dit Norma.
- Dat komt ervan als je niet zakelijk bent, zei Norma.