Op de doorstoten zijde van Christus.
9. Klink-dicht.
Ah! vang dit God-verzoenend bloed,
Van 't Godlijk Lam, doch in een bekken.
Laat het niet op der aarde lekken.
Eer men het trappelt met den voet.
Vrees niet, schoon dat een krygs-knegt woed;
En na hy Christus dorst begekken,
Nog durvt syn dart'le speer bevlekken,
Met 't dierbaar bloed, dat voor ons boet.
Neen Christen, vang het in geen schalen,
Maar laat het in uw' zielen dalen:
En druk die druppen op uw hart.
Of zo gy helen wilt syn wonden,
Zo dood de dodelijke zonden;
Die hem dêen lijden zo veel smart.
Het bloed van 't Paaschlam, dat voortreflijk voorbeeld des Heilands, wierd niet op der aarde vergoten, maar als iets dierbaars in bekkens ontvangen, en daar mede wierden de posten der deuren bestreken, op dat de door Egypten-trekkende-Engel de huizen der Israëliten zoud voorby gaan. Dierbaarder is het bloed van Christus, het lam Gods, dat de zonde der wereld, niet alleen van Joden, maar ook van Heidenen, wegneemt, dat bloed moet niet vertrapt werden, want het is het bloed des Testaments, Heb. x. en die de verdiensten van Christus niet op ziel en hart strijkt, door een opregt gelove, die zal met den wereldlingen, als d'eerst-geboren der Egyptenaren, vergaan. Gelijk Paulus in d'aangetogen plaats toont, dat de Joden, die tot het Christen-geloov waren overgegaen, en het zelvige weder verlieten, en de schaduwen des wets nog aankleevden, geen slagt-offer overig hadden voor haar zonden, maar door de verwoestinge van Jeruzalem, als door een schriklijke verwagtinge des oordeels, dat is een schriklijk oordeel dat haar te wagten stond, en een hitte des vyers van Gods toorn, zouden verslonden werden. Indien d'afvallige Joden zulk een straf hadden te wagten, geen minder straf zal dien genen treffen, die door haar zondig leven het Christen-geloov verlochenen: want door de zonden werd Christus als t'elkemaal gedood, en syn bloed onrein geagt.