Nut tyd-verdryv
(1686)–Mattheus Gargon– Auteursrechtvrij
[pagina 143]
| |
[pagina 144]
| |
Laat ons God dan pryzen, en ere bewyzen.
Al zyn wy, al zyn wy geen Eng'len:
God heeft ons verkoren, en 't heil toe beschoren,
Wilt stemmen, wilt stemmen dan meng'len.
Wy zullen na dezen, als Engelen wezen.
En zingen, en zingen hier boven.
Laat ons hier beginnen, met hart, ziel, en zinnen.
Wie kan God, wie kan God vol- loven?
| |
[pagina 3]
| |
22.[regelnummer]
Hoe lang slegtzinnigen, zult gy verstand ontberen,
Gy spotters, spot-geklap begeren?
Hoe lang zal 't dwaas geslagt, dat ware wysheid haat,
Vernoegt zijn met sijn jammer-staat?
23.[regelnummer]
Doet boete voor uw' zond, en wilt u tot my wenden.
Ik zal op u myn Geest nêerzenden;
Zo zult gy van myn wil en woorden zyn bewust.
24.[regelnummer]
Zyt gy in zond-slaap zo gesust,
Dat 't roepen vrugtloos is, en dat gy niet wilt komen,
Nog 't hand-gerek hebt waargenomen;
25.[regelnummer]
Dat gy myn trouwen raad veragtelijk verschopt,
En met myn heil-vermaning popt?
26.[regelnummer]
Zo zal ik uw bederv met schimp-gelach beschouwen.
Als gy zult steken in 't benouwen,
27.[regelnummer]
Als de gedreigde ramp u plotslijk stort op 't hoofd,
En als een dwarrel wind verdoovt,
Als 't nypen van de smart u wreedlijk zal bedroeven,
En d'angst u zet in nawe schroeven:
28.[regelnummer]
Dan zal men my vergeevs om bystand roepen aan;
Men zal nog troost nog hulp ontvâen.
Men zal ziel-yverig my zoeken, en my smeken;
Als ik zal wezen weg geweken:
29.[regelnummer]
Om dat de wysheid werd gansch smadelijk bespot,
En niemant vreest den waren God.
30.[regelnummer]
Gy week halstarriglijk, als ik u zogt te raden;
En dorst myn heusch vermaan versmaden.
31.[regelnummer]
Dies zult gy 't wrang genot genieten van uw kwaad.
En van uw' raad-slag zyn verzaad.
32.[regelnummer]
De dwaal-weg van den zot, zal hem gewis ontzielen;
En overvloed, den dwaas vernielen.
33.[regelnummer]
Maar die myn reden hoort, en die daar agt op geevt,
Schroomt voor geen kwaad, zo lang hy leevt.
|
|