Nut tyd-verdryv(1686)–Mattheus Gargon– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] Den Zeven-en-Zestigsten Psalm. Op den Trant van Dathenus. David bid om de komste van Christus in den vleesche, en om alle de genade-givten, die dan moesten uitgestort werden op alle vleesch, Joden, en Heidenen, zonder onderscheid. Stort, stort op ons uw' milden zegen: Vertroost ô Heer! onz' bang gemoed. Leid door uw' licht ons, op de wegen, Langs welken men u naad'ren moet. Op dat Joden leren, [pagina 56] [p. 56] Zig tot u bekeren: En 't heil-pad inslaan. En Heidensche ryken Van d'afgoden wyken, En u bidden aan. Laat 't zaad uws woords voorspoedig groeien, Roey 't onkruid uit uw' akker uit. Zo zal uw' Kerk geneuglyk bloeien, En loven u met vreugd-geluid. Dan zal Jood, en Heiden, Uw' goedheid verbreiden, En maaken vermaard. Om dat gy zult rechten, All' die ons bevegten: Als Heerscher van d'aard. [pagina 57] [p. 57] De volk'ren zullen zig verblyden, En zeer verheugen in den Heer: Die dwalen, 't regt geloov belyden, En voegen 't leven na de leer. Dan zal Godes zegen. All' d'aarde bewegen, Tot heilige vreugd. Men zal niemant eren, Als u, Heer der Heren, In waarheid, en deugd. Vorige Volgende