Nut tyd-verdryv(1686)–Mattheus Gargon– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Elvden Psalm. Op den Trant van Dathenus. David voert hier de kerk in, haar versterkende tegen de beschimpingen en verdrukkingen van de wereld, of Godlozen. Spot, zondaars, spot niet, met de hoop der vro- men, Zeg niet; sy zyn gansch hulploos, en vertsaagt. Een die tot God syn toevlugt heeft genomen, [pagina 20] [p. 20] Veragt uw' list, hoe zeer gy hem belaagt. Gy hebt, 't is waar, gesnaart uw' wrede bogen, En pyl op pyl door 's vromens borst gejaagt. Maar Godes magt verydelt uw' vermogen. Gods Volk zit stil, en laat de Here werken, En 's vyands ryk gaat plotselyk te grond. Uit 's hemels troon kan God den zwakken sterken En hy, die 't hart gemaakt heeft, en den mond, Ziet van om hoog, al wat de menschen denken: Hy hoort haar taal, en kent haar vloek-verbond. Dies kan geen mensch syn Gunst-genoten krenken. God toetst syn volk, en schept in haar behagen. Maar 's zondaars schaar is 't voorwerp van syn haat. Hy stort op haar vuur, zwavel, strikken, plagen; Een toorn-onweêr haar steeds te dugten staat. [pagina 21] [p. 21] Haar grootste vreugd, (zo sy verheugt kan wezen) Is nauwelyks geboren, of vergaat. Die God niet vreest, heeft aldermeest te vrezen. Die onrecht mint, krygt God tot tegenvegter; Maar 't gunstig oog hy op d'oprechten slaat. God is wel goed, maar ook een heil'ge rechter. Vorige Volgende