Nut tyd-verdryv(1686)–Mattheus Gargon– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] Den Zesden Psalm. Op den Trant van Dathenus. David, in den naam van alle Gelovigen, inzonderheid van Christus, klaagt over 't gevoelen van Gods toorn, en toont, hoe hy, en sy, eindlyk over hare vyanden zegenpralen. AH! straf niet, straf niet, He- re! Nu ik uw' gunst ontbére. Hoor, hoe ik schuld beken. Bedwing uw' toornig woeden; Werp weg de geessel-roeden, Schoon ik straf-waardig ben. [pagina 15] [p. 15] Wilt gy u niet ontfarmen, En over my erbarmen Zo is 't met my gedaan; Gy kunt genezing geven, Schoon all' myn leden beven, Om 't geen ik heb begaan. Leed ik maar lichaam-plagen, Myn smart was te verdragen; Maar ah! myn ziel is bang. En doet vol ongenugten, My al-gedurig zugten: Waar blyvt Gods gunst zo lang! Ah! ah! gunst-ryke Vader Ah! nader tot my, nader, Uw' ogen op my sla, 'K ben van uw' wet geweken; Doch had men geen gebreken, Wat hielp ons uw' genâe? Wie pryst in duist're graven, Uw' naam, en goede gaven? Wie spreekt 'er na syn dood? Dies gun my Heer! het leven. Dan zal ik u eer geven, En uw' naam maken groot. [pagina 16] [p. 16] Ik loos gezugt, en klagten, Gansch rustloos alle nagten, Terwyl dat ieder rust. Myn bed zwemt in de tranen, Die langs myn wangen banen. Ah wierd uw' toorn gesust! In myn vervallen wezen Staat myn verdriet te lezen, En 't geen myn smart vergroot, Is, dat myn tegenstryders, En dartele benyders, Verheugt zyn om myn nood. Maar spotters, staak uw' spotten, En wreev'lig samen rotten: Ga verr' van hier, wyk, wyk. De Heer is tot meêdogen Door myn getraan bewogen, Waarom ik vreugdig pryk. God neigt syn gunstig' oren, Om myn gesmeek te horen: En wyst my nimmer af. Hy schenkt my weêr het leven; En heeft my meer gegeven, Als ik bad, dat hy gav. [pagina 17] [p. 17] All' die my deden dugten, Die gaan nu schaamrood vlugten; Haar hooghmoed is gedaald. Verr' van my t'overheren, Sy my den rug toekeren. Zo valt vaak, die eerst praalt. Vorige Volgende