Nut tyd-verdryv(1686)–Mattheus Gargon– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] Den Vierden Psalm. Op den Trant van Dathenus. David, als het voorbeeld van Christus, klaagt over de vyanden, die syn Koninkryk zogten te vernietigen, en 't volk van hem af te trekken. Als ik u bid, zo neig uw' oren, O God myns rechts! na myn gebed; Ah! wilt myn droev gesmeek verhoren. Ik zie myn ondergang geboren, Zo gy myn Vyand niet belet. Hoe lang, vermetele benyders, [pagina 9] [p. 9] Zult gy my steken na de kroon: En als verwoede tegenstryders, En dartele gemoed-verwyders, My overlaên met smart, en hoon? Wat schend-lust heeft u aangedreven, Dat gy my myn gezag betwist? Daar my de Heer heeft toe verheven; Die my ook onderstand zal geven, En hoeden, voor uw' wrok, en list. Zo gy my niet begeert tot Koning, Zo ziet wel toe, wat gy bestaat; Myn afkomst geevt u geen verschoning, God zelvs verheft my tot de kroning. Hy tergt Gods wraak, die my versmaad. Dies offer God ziel-offerhanden, Waar in hy welbehagen heeft. Werp weg de strikken, die gy spanden, Om my te krygen in uw' handen. [pagina 10] [p. 10] Daar vrede woont, God zegen geevt. Stel op den Heer een vast vertrouwen; Zegt noit met een verbaasd gemoed, Wie zal ons redden uit 't benouwen? Wie zal ons doen het goed aanschouwen? God, God is oorsprong van het goed. Myn ziel, ô Heer! schept meer genugten, In 't goed, dat gy my hebt gedaan; Als d'aardsche mensch, in aardsche vrugten, Die arbeid kosten, zweet, en zugten, En synen wellust kweken aan. Ik zal dan onbekommerd rusten, Verzekerd door de hoede Gods; Myn ziel zal haar in hem verlusten, En spyt all' die, die my ontrusten, Staan vast op God, als op een rots. Vorige Volgende