de rassenscheiding. Bovendien worden de stedelijke zwarte vrouw en de zwarte plattelandsvrouw tegenover elkaar gesteld in een poging om aan te tonen dat de zwarte plattelandsvrouw een oneindig hogere moraal heeft dan haar stadszuster (Hoofdstuk 3).
Met de komst van de ‘Sestigers’ komt de zwarte vrouw als personage niet alleen nader tot de kern van de gebeurtenissen, maar ook worden stereotypen, waarmee zij wordt afgebeeld, subtieler in hun uiting. Toch verschillen deze beelden van de zwarte vrouw, zoals die door een progressieve auteur zoals Jan Rabie (Hoofdstuk 4) worden afgeschilderd niet opvallend van die van zijn voorgangers. Een evenwichtiger beeld wordt gegeven door de zwarte personages toe te laten als focalisator in de tekst. Deze strategie werkt bedenkelijk ten gunste van de status quo, aangezien deze zwarte personages over zichzelf hetzelfde stereotypen denken presenteren als de witte. Wat als gevolg daarvan vooral naar voren komt in Rabies roman is dat vrouwen zélf de schuld dragen van hun situatie en eigenlijk uitsluitend zelf verantwoordelijk zijn voor hun marginale positie in een multiculturele samenleving. In feite dragen zij een dubbele schuld, omdat zij onderworpen zijn aan een dubbel patriarchaat.
André P. Brinks (Hoofdstuk 5) zwarte vrouwen in Kennis van die aand (1973) hebben maar één dimensie, namelijk het sexuele aspect van het vrouwzijn. Toegegeven, in de tekst vertoont Josefs moeder, Sophie, sporen van een ‘voorouderlijke aanwezigheid’, maar zelfs Josef twijfelt aan de waarheid van haar verhalen over zijn voorouders. De zwarte vrouwen in Houd-den-Bek worden in de allereerste plaats afgeschilderd als lustobject, waaraan verder weinig wordt toegevoegd om hun menselijk bestaan te rechtvaardigen. Lichaamsdelen van vrouwen en hun sexuele handelen worden vaak door de vrouwelijke personages zelf als dierlijk bestempeld. Ook in het geval van Andrea (Die muur van die pes - 1984) is haar hoofdrol, ondanks haar westers ‘feminisme’, klaarblijkelijk die van lustobject. Een duidelijk veelzijdiger personage creëert Brink voor het eerst met de figuur van de zwarte vrouw Ma-Roos in Houd-den-Bek (1982). Tegenover de door Afrikaners verzwegen of ontkende geschiedenis van zwarten schept Brink in deze roman de voorouderlijke continuïteit in de persoon van Ma-Roos waarmee hij indirect bevestigt dat de zwarte mensen er altijd al waren.
In Hoofdstuk 6 wordt een overzicht gegeven van de bijdrage van Afrikaner schrijfsters aan de literatuur, gevolgd door een overzicht van Afrikaner vrouwelijke auteurs die zwarte vrouwen in hun romans geportretteerd hebben. De nadruk in dit hoofdstuk ligt op Elsa Jouberts roman Poppie Nongena (1978) waarin de benarde situatie van een zwarte vrouw voor het eerst onthuld wordt aan het witte lezerspubliek. Haar machteloosheid en hulpeloosheid tegenover de wet worden duidelijk geïllustreerd. Hoewel verschillende Afrikaner critici de roman toegejuigd hebben omdat deze de stilte rondom het leven van de zwarte vrouw doorbreekt, blijkt bij zorgvuldigd bestudering van de vertelprocédés dat hier