Een Nieuw geestelick Liedtboecxken, ghetoghen wt den Ouden ende Nieuwe Testamente
(1593)–Claas Ganglofs– Auteursrechtvrij
[pagina 29]
| |
na de wijse, Ick hoorde die Basuynen blasen, seer verde hoorden ick het geschal.Een Liedt moet ick opheuen
Tot een vermaen, hoort mijn ghewach,
Aen v mijn lieue Ga naar voetnootaKinderen geschreuen
Of het die Heer also versach,
Dat hy my haest ontladen
En verlosten my wt het Ga naar voetnootbverdriet,
Dus soud ick v gaern Ga naar voetnootcraden
Of die Heer door sijn genaden,
V totten verstande coemen liet.
Ten eersten wilt hier op achten,
Dat ghy Ga naar voetnootdtrou van handen syt
V oock voor Ga naar voetnooteachterclap wilt wachten,
Van dat daer ten huyse geschiet
Wiens Broot dat gy moecht eeten,
V als eerbaer Ga naar voetnootfDochters bewijst,
Op dat se van v niet en reden
Dan van alle goede seden
Want een goet Gheruchte Salomon seer prijst.
Ten tweden wil ick v gaen beden
Ga naar voetnootgWt liefden die niet en versmaet
Dat gy wandelen met Ga naar voetnoothcuischen seden,
Waer dat gy coemt daer gaet of staet
| |
[pagina 30]
| |
Ga naar voetnootaDat ghy v wilt ontrecken,
Al van des Ga naar voetnootbWerelts gespel,
Al souden sy v Ga naar voetnootcbegecken,
Wilt v met haer niet Ga naar voetnootdbeulecken
Haet het all ende Ga naar voetnooteversmaet haer deel.
Ten Derden hout in gedachten,
Wat Syrach sijn Kint noch leert,
Wilt Ga naar voetnootfv seluen niet hooch achten,
Maer altijt v daer verneert,
Laet die Ga naar voetnootghoechmoet nz heerschappien,
In woorden of wercken al,
Maer v Ga naar voetnoothvernedert na schrift belijen,
So sult ghy v hier Ga naar voetnootina verblijen,
Want Ga naar voetnootkhoechmoet die gaet voor den val.
Na het Woort Tobias wilt pogen,
Dat hy sijn Kint daer leert,
Ga naar voetnootlHout Godt altijt voor oogen,
In geen Sonden en concenteert,
Weert Ga naar voetnootmv voeten haren paeden,
Siet dat gy v Ga naar voetnootnSiel beurijt,
Want Ga naar voetnootowee die Gods woort versmaeden
Haer met Ga naar voetnootpsonden gaen belaeden,
Haer Ga naar voetnootqeynde sal syn een bedroefde tijt.
Gaet altijt Ga naar voetnootrby den Vromen,
En vraecht altijt den wijsen om raedt
Ga naar voetnootsWaertoe dat ghy moecht comen,
Betrout op Godt die niet en verlaet,
Wilt v in Ga naar voetnoottsijn woort v’seeren,
En Ga naar voetnootuoeffent u daerin,
Claecht en Ga naar voetnootxbidt met woort des Heren,
| |
[pagina 31]
| |
Ga naar voetnootaSoeckt hem al int verneeren,
Clopt aen hy sal v laten in.
Syrach leyt zijn Kint voor oogen,
Die selfde oock niet en versmaet,
Ga naar voetnootbWat v ouer coemt wilt gedogen,
En wanckelt niet, hoe dat v gaet,
Ga naar voetnootcDenct altijt op den vromen,
Die voor v hebben gheweest,
Waer toe Ga naar voetnootdIob is gecoemen,
Godt heeft hem al benoemen,
Daer bouen Ga naar voetnootebegeckt alsomen leest,
En diergelijcken meede,
Alsmen noch van Tobias leest,
Dien den Dooden daer wech deden,
Met Broot der droefheyt hielt hy zijnen Feest,
Noch ginck hem Godt proberen,
Met blintheyt is hy besocht,
Hy prees den Naem des Heeren,
Het staet Ga naar voetnootfal tot onser leere,
Noch hoe Iopseph is Ga naar voetnootgis in Egypten vercocht.
Van dat hem Godt openbaerden
Zijn Broeders dien hijt te kennen geft,
Den droom dien hy haer verclaerden,
Hierom benijden sy hem meest,
En spraecken als het is gebleken,
Daer coemt den Droomer gaen,
Inden put gingen sy hem steecken,
Die Ga naar voetnooth Heer dit al sal wreken,
| |
[pagina 32]
| |
Die Figuer mach wel op Christo bestaen
Wie niet met Christo na Ioseph gelijck,
Inden put figuerlijck gesmeten is,
Die en coemt niet tot sijnen Rijcke,
Daer hy een Heer ouer is,
Ouer geheel Egypten Lande,
Daer hem de Coninck heeft Ga naar voetnootaouer gestelt,
Kinderen vaet dit vrestant,
Den Ga naar voetnootbdierte coemt voor hande,
Loopt Ga naar voetnootctot hem coopt sonder gelt.
Den voorsichtigen Ioseph mede,
Het was van Godt alsoo voorsien
Dat Ga naar voetnootdhy Spyse voor zijn Broeders op deden,
Godt Ga naar voetnootewist wel wz daer souden geschien,
Also heeft Christus beneuen,
Daer Spijse genoech bereyt,
Om syn Broeders daer te geuen,
Waer door dat Ga naar voetnootfsy moegen leeuen,
Het is van synen Doot geseyt.
Want syn Ga naar voetnootgSteruen is onse Leuen,
Wilt ghy zijn Ga naar voetnoothDoot deelachtich sijn
Soo moet gy v Ga naar voetnootiouergeuen,
Het Ga naar voetnootkVleys te cruyssen al ist v pijn,
Want die Christo toebehooren,
Die hebben haer leuen versaeckt,
Ga naar voetnootlNiet meer te wandelen als te vooren,
Mer na den Geest van nieus Ga naar voetnoot+herbooren,
| |
[pagina 33]
| |
Als Ga naar voetnootaChristus ghesint, daer Ga naar voetnootbHemels smaeckt.
Als Christus hem liet hooren,
Tot Nicodemo9 na Schrift bedyen,
Ten Ga naar voetnootcdat ghy weet van nieus ghebooren,
Of ghy en moecht Godts Rijck niet sien,
Wt den Water en Geest beneuen,
Als is gepropheteert,
Ga naar voetnootdIoel die heeft het beschreuen,
Die beloften wort nu gegeuen,
Ga naar voetnooteIndien voldaen, wie hem bekeert.
Romeynen int Ga naar voetnootfvijften wilt door kijiken,
Int Ga naar voetnootgsesten oock wel doorsiet,
Int Ga naar voetnoothachten des gelijcken,
Wat hy noch int twaelften gebiet,
Collostency inden drieden,
Epheseren int vierden, verstaet,
Wat noch Petrus gaet bedieden,
In zijn eersten Brief int tweeden,
Ga naar voetnootiOndersoeckt die Schrift nae Christi raet.
Wilt die Schriftuer doorgronden
Met aendacht die wel Ga naar voetnootkdoorsiet,
Want den Ga naar voetnootlschade wort niet geuonden,
Lichtuaerdicch so Christus bediet,
Sy leyt inden Acker verholen,
Daer moet om gearbeit zijn,
Ga naar voetnootmMet vlijt of hy sal dolen,
| |
[pagina 34]
| |
Ga naar voetnootaDringt door die Poort, wort hem beuolen,
Die daer vraechden, of daer wel veel salich sout syn.
Ick bid v Ga naar voetnootbmijn lieue Kinder in desen,
Ws Vaders gebeden verhoort,
Oeffent v Ga naar voetnootcin Godts woort te leesen,
Tot dat gy verstaet Ga naar voetnootdden nieu eerboort
Want sulcx moet geschieden,
Die Godt behaegen sal,
Het inhout na Schrift bedieden,
Zijn Ga naar voetnootewellusten moet men vlieden,
En wandelen den Ga naar voetnootfwech seer smael.
Desen Ga naar voetnootgwech is smael om te treden
Die daer tot den leeuen leyt,
En Ga naar voetnoothweinich vintmen daer meede,
Als Christus heeft geseyt,
Zijn woorden en sijn geen droomen,
Och Kinderen hier wel op siet,
Al ist dat haer veel beroemen,
Daer Ga naar voetnootisullen der weinich binnen comen,
Wie nz van Ga naar voetnootkherten tot God en vliet.
Als ghy coemt tot dese daegen,
Als bouen het Liedt vermelt,
Ga naar voetnootlSoect nz om den Menschen te behaegen
Het Ga naar voetnootmwtwendich weesen niet en gelt,
Maer alleen om Godt Ga naar voetnootnte dienen,
Want hy sal Ga naar voetnootode Betaelder syn,
Ga naar voetnootpDus wilt v altijt vercleynen,
Om Godts Rijck also ick meine,
| |
[pagina 35]
| |
Neemt op het Cruys al ist v pijn.
Tot een besluyt is mijnen beedenGa naar voetnoota
Ga naar voetnootbLaet het v toch ter baeten gaen,
En Ga naar voetnootcacht niet cleyn dit weynich van reeden,
Ick meen hiermede uwes Vaders vermaen,
Wilt het bouen v bruydtschat beminnen,
Het sal Ga naar voetnootdbeter vercieren dan Gout,
Want geen Ga naar voetnooteheerlicker Cleet en weet ick te vinnen,
Dan die Ga naar voetnootfChristus aen heeft inwe’dich van binnen,
Maer dit moet nae den Ga naar voetnootgGeest zijn aanschout.
Lieue Kinderen, hoort die onderwijsinge uwes Vaders ende en verlaet dat Gebodt uwer Moeder niet, Pro. 1. Ist dat v de Wijsheit ter herten gaet, ende dyne Siele lust heeft tot die kennisse, soo sal v den goeden raet bewaeren, ende het verstant sal v behouden, Ist dat ghyse soeckt als Siluer, ende daer na vraecht als na die Schatten, so sult ghy die vreesen des Heeren verstaen, ende die kennisse Gods vinden, Pro. 2. Want die vreese des Heeren is het beginsel der Wijsheyt, Syr. 1. | |
[pagina 36]
| |
Ende sy weert die Sonden wt, want die sonder vrese is, en behaecht Godt niet, Syr. 1. Hierom vreest hem met eeruste, want hy laet hem vinden van dien, die hem niet en tempteren, ende hy verschient dien, die hem niet en mistrouwen. Prou. 1. Hierom mijn Kinderen wilt gy Godt vreesen, laet het v eernst syn, op dat ghy Godt niet en temteert. Syr. 18. |
|