streven naar unidimensionele schalen (van Guttman-type) maakt het gewenst om de respondenten niet uit een reeks alternatieven te doen kiezen, maar hen op elk van de stimuli hun responsie kenbaar te laten maken. Beseffend dat een dergelijke batterij van vragen slechts de schijn van betrouwbaarheid wekt indien de respondent de vragen hetzij niet begreep, hetzij volstrekt indifferent stond tegenover het object, hetzij een scherp geformuleerde mening bezat omtrent het onderwerp, trachtten we voor zover mogelijk aan de respondent voldoende vrijheid te laten. Dit geschiedde gedeeltelijk door meer algemene vragen die de aanwezigheid van een opinie, houding of waardeoordeel zouden peilen (voorbeeld: vraag 102, vraag 115, vraag 119, alle gevolgd door de meer specifieke vragen die de houding helpen preciseren). Daar waar de antwoordcategorieën niet adequaat de responsie van de ondervraagde uitdrukten, zou de enquêteur letterlijk het antwoord van de respondent noteren (met opzet is hiervoor ruimte in de vragenlijsten gelaten).
Om nog wat meer inzicht te verkrijgen in de betrouwbaarheid van onze vraagstimuli, in hetgeen onze vragenlijst eigenlijk vaststelt en meet, is er een proefenquête gehouden voordat het instrument op de eigenlijke steekproef uit de bevolking is toegepast. Nadat de vragenlijst binnen de wetenschappelijke staf zelf enige keren was gebruikt, werd er een aselecte steekproef uit het Bevolkingsregister van Leiden getrokken bevattende 10 vrouwen en 12 mannen. Zij werden aangeschreven op dezelfde wijze zoals ook onze uiteindelijke steekproef later schriftelijk over het onderzoek zou worden ingelicht. Hoewel bij sommige personen de onderzoekers meer dan drie keer langs zijn geweest voordat zij werden binnengelaten, werden geen weigeringen genoteerd en de introductie werd goedgekeurd. De vragenlijsten ondergingen intussen grotere wijzigingen, vooral wat de volgorde en de formulering van de gestelde vragen betreft.
Het is door dit proces van navraging over de gestelde vragen dat de meer ‘traumatische’ vragen verhuisd zijn naar het einde van de vragenlijst en dat tal van vragen omtrent de hygiëne geschrapt zijn uit de vragenlijst. Eveneens verdwenen zijn: de vragen omtrent de contacten met de medische diensten (ziekenhuis), de houding tegenover de arts, de ziekte, de magnetiseur, geesteszieken, enz. Ondanks hun praktisch belang konden deze vragen niet met de centrale probleemstelling in verband worden gebracht en verloren hun verantwoording. Om psychologische redenen bleek het wenselijk om de (nog thans waarschijnlijk te uitgebreide) vragenlijst te beperken; ook zijn de vragen verwijderd die te veel aan een testsituatie deden denken, daar tijdens de proefenquête de eerste symptomen van een ‘guinea pig complex’ gesignaleerd werden: de vragen over de elementaire kennis der hygiëne ging men als strikvragen beschouwen, waardoor de emotionele binding met de enquêteur, noodzakelijk voor het