Riskante gewoonten en zorg voor eigen welzijn
(1963)–I. Gadourek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Deel I
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||
1.1.1 Aanleiding tot het onderzoekZoals de meeste habituele gedragingen behoren ook de rookgewoonten tot de onbewuste handelingen van de mens. De gemeenschap komt tot het besef omtrent eigen leefwijze slechts onder de bedreiging van of in de confrontatie met een andere beschavingGa naar voetnoot1. Zonder een dergelijke bedreiging beschouwt men eigen gewoonten als vanzelfsprekend, of beter te zeggen, men beschouwt ze niet; zij zijn er nu eenmaal, zij verspreiden zich door de ganse bevolkingsgroep, van generatie op generatie; en we weten van hun vóórkomen, hun plaatselijke verschillen of wijzigingen in de loop der tijden geen verklaring te geven. Een bedreiging voor de rokende gemeenschap in Nederland kwam in de vorm van berichten omtrent de recente buitenlandse onderzoekingen die sedert 1953 begonnen door te sijpelen. Deze nam een ernstige vorm aan toen, in het jaar voorafgaand aan onze enquête, de berichten bevestigd en gesteund werden door de deskundige kringen hier te landeGa naar voetnoot2. Een waarschuwing tegen het excessief roken werd gelanceerd door de pers en de radio; van een onschuldige gewoonte die de meeste mannen overnemen in de adolescentie als een der kenmerken van rijpheid, werd het roken verklaard tot ‘vijand’, tot één der euvelen van onze maatschappij, een gevaar voor de volksgezondheid. Het lag voor de hand dat deze berichten en voorlichtingscampagne niet meteen tot een massale wijziging van het gewoontenpatroon zouden leiden. Verankerd in de individuele persoonlijkheidsstructuur door jarenlang gebruik, helpt het roken de tijd van duizenden mannen en vrouwen te structureren in intervallen van de ene sigaret tot de andere, van pijp tot pijp, of in de wat langere sigaarintervallen. Wat wel te verwachten viel, was de groeiende bewustwording omtrent het roken. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Dit proces gade te slaan leek op zich zelf aantrekkelijk genoeg voor een sociaal onderzoeker. Hoevelen van ons namen kennis van deze verontrustende berichten? Wie van ons lazen deze berichten en lieten zich overtuigen? Zijn het meer geweest dan rokers die op wat kortsluitende wijze de berichten over een bedreiging voor bedreigende, valse berichten verwisselden? Wie hebben aan de voorlichting gehoor gegeven en op welke moeilijkheden zijn zij gestuit? Deze en dergelijke vragen drongen zich op. Er kwamen echter nog andere overwegingen bij. Het sociale verantwoordelijkheidsbesef van de onderzoeker stelt hem de eis het proces van bewustwording niet slechts te beschrijven maar door toepassing van zijn deskundig onderzoek te bevorderen. Dit werd als een niet al te zware opgave beschouwd. Want opmerkelijk was het gebrek aan kennis aan de vooravond van de enquête. Ondanks de voortreffelijk werkende instituten voor sociaal en statistisch onderzoek, beschikten wij niet over nauwkeurige gegevens over de spreiding en de intensiteit der rookgewoonten in ons land. Voor zover een onderzoek plaatsvond, werden de resultaten hiervan bijna uitsluitend gebruikt t.b.v. de belangengroepen. Het brede publiek en de kringen die hier te lande voor de gezondheid zorg dragen, beschikten niet over een gedifferentieerd beeld van de rookgewoonten. Teneinde de risico's te lokaliseren en de voorlichting doelmatig te richten zou men gebaat zijn met de sociale ecologie van deze gewoonten alsmede met een inzicht in het proces van het aanwennen. Teneinde in de tweede behoefte te voorzien begon dokter O. Fokkens onder leiding van professor R. Hornstra zijn onderzoek naar ‘De ontwikkeling van rookgewoonten bij de jeugd’Ga naar voetnoot1. De eerste vraag, die naar de sociale ecologie van de rookgewoonten, bleef echter door de Nederlandse onderzoekers op dit gebied onbeantwoord. Dit ondanks het feit dat het antwoord door middel van een landelijke enquête betrekkelijk gemakkelijk kon worden gegeven. Voor de sociologen verbonden aan de afdeling Geestelijke Gezondheid van het Nederlands Instituut voor Praeventieve Geneeskunde waren er nog meer redenen om een dergelijke landelijke enquête te houden. Onder de stimulerende leiding van het afdelingshoofd, prof. Dr. J. Koekebakker, werden er reeds meerdere sociologische onderzoekingen ‘in het veld’ gehoudenGa naar voetnoot2; de ervaringen met deze plaatselijke en streekonderzoekingen opgedaan, deden de wens rijzen om de verworven technieken en theoretische inzichten bij een landelijk onderzoek te toetsen. Daar de ijking van een sociaal-psychologisch en sociologisch meetinstrument het meest ver- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||
antwoord kan geschieden door middel van een landelijke ondervraging zag men het belang in van de opbouw van een representatieve steekproef. De ervaringen die men zou opdoen met de selectie van gemeenten, van de proefpersonen, met de organisatie en de administratie van de enquête op een landelijke schaal leken voor een wetenschappelijk instituut op zich zelf de moeite waard. Het lag voor de hand dat, toen eenmaal de beslissing was gevallen de enquête te houden, de oorspronkelijke probleemstelling enigszins werd uitgebreid. Van het standpunt van de onderzoeksdoelmatigheid bleken de kosten van de uitbreiding van ons vraaggesprek ver beneden de kosten van een nieuwe enquête te liggen, daar de voornaamste uitgaven de reiskosten en de vergoedingen aan enquêteurs vormden. Naast deze praktische overwegingen was het ook theoretisch alleszins verantwoord om behalve de rookgewoonten tevens de drink- en snoepgewoonten bij ons onderzoek te betrekken. Volgens de in medische kringen gangbare opvattingen zijn al deze gewoonten als orale fixaties op te vatten. De vraag of roken, snoepen en drinken elkaar compenseren of elkaar versterken drong zich dan ook onmiddellijk op. Wat minder vanzelfsprekend, echter voor de sociologen werkzaam aan de Afdeling voor de Geestelijke Gezondheid begrijpelijk, was de toevoeging van de vragen betrekking hebbende op de subjectieve aspecten van het welzijn: tevredenheid met eigen gezondheid, met eigen werk, eigen loopbaan, woningtoestanden, zorgen op allerlei belangrijke levensgebieden, aanwezigheid van onheilspellende symptomen als angsten, eenzaamheid, depressieve toestanden en verveling. Tenslotte werd nog een variabele aan het onderzoek toegevoegd, nl. het zich aansluiten bij een ideologisch systeem, de aanvaarding van een cultureel systeem. Deze zou een aanvulling vormen op de gangbare indices van de sociale participatie (‘vereenzaming’) die met de ‘sociaal-pathologische’ verschijnselen nogal vaak worden gecorreleerd. Ondanks dit schijnbare gemis aan eenheid van doelstelling rechtvaardigden tweeërlei argumenten een dergelijk uitgebreid onderzoek:
1. methodologisch leek het alleszins verantwoord bij de enquête zoveel mogelijk variabelen te betrekken daar een ‘survey’ tot de meer extensieve methoden van het sociaal onderzoek behoort; niet de causale werking van één factor in de loop der tijd, maar het net van structurele verbanden op één tijdstip waargenomen vormen het eigenlijk object van een sociologisch massa-onderzoek.
2. Daar bovendien het eigenlijke onderwerp (roken en drinken) nogal controversieel en emotioneel gekleurd was, verdiende een indirecte benadering aanbeveling. Een onderzoek naar de algemene levensomstandigheden en de gezondheid zou bij de belangrijkste groeperingen (rokers en | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||
drinkers) op minder weerstand stuiten dan een onderzoek dat tot deze twee gewoonten beperkt bleef.
3. Het leek ons ook theoretisch mogelijk een poging te wagen tot de integratie van een groot aantal, schijnbaar onsamenhangende variabelen. Zij allen hebben tenslotte met het welzijn van de mens te makenGa naar voetnoot1; het complex van rook-, drink- en snoepgewoonten is moeilijk te scheiden van de sociale normativiteit op dit gebied, de vraag naar de gezondheidsvoorlichting is ten nauwste verbonden met de vraag naar de verspreiding en efficiëntie van de moderne massa-communicatiemiddelen en naar de irrationele factoren die de mens weerhouden de verworven kennis te accepteren en te aanvaarden als richtlijn voor zijn gedrag. De oorzakelijke analyse leidde ons van de meer gangbare basisvariabelen (geslacht, leeftijd, beroep, opleiding, enz.) tot de meer specifieke sociale factoren als sociale participatie, cultuuraanvaarding en de sociale ecologie van enkele symptomen van onaangepastheid en van ontevredenheid. Dank zij de nieuwe technieken van onderzoek (de schaalanalyse, de factoranalyse en het gebruik van matrijzen bij het identificeren van reeksen intergecorreleerde variabelen) leek het ons mogelijk om te streven naar een integrale theorie die rechtstreeks op het onderzoekmateriaal zou berusten. | ||||||||||||||||||||||||||||
1.1.2 Probleemstelling en verantwoordingUit het voorafgaande blijkt reeds dat de probleemstelling van een extensieve, meerdere factoren omvattende enquête moeilijker is te geven dan van het op een causale hypothese gebaseerd experiment. Desondanks zullen we trachten hier de voornaamste probleemgebieden van het onderzoek af te bakenen en achtereenvolgens hun theoretisch en praktisch belang aan te duiden. Een van de eerste vragen die zich voordeed, was de volgende: | ||||||||||||||||||||||||||||
I. Hoe zijn de rook- en drinkgewoonten te omschrijven in de termen van de sociologische categorieën?Nader gespecificeerd valt deze vraag in een gehele probleemreeks uiteen: wat is de wezenlijke aard der gewoonten vergeleken met andere begrippen zoals maatschappelijke processen, maatschappelijke gelaagdheid, vormen van het groepsleven, enz.? In hoeverre moeten we het roken en het drinken van alcoholische dranken tot gewoonten rekenen en in hoeverre zijn hierop ook andere categorieën toepasbaar (het roken als statuskenmerk | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||
der volwassenheid, van mannelijkheid, het drinken als kenmerk van het sociale ritme en van het ritueel: les rites de passage, enz.)? Het ligt voor de hand dat deze vragen overwegend van theoretische aard zijn. Indien adequaat beantwoord vergroten zij ons inzicht in de sociale structuur, in hetgeen de oudere Franse sociologie la morphologie sociale placht te noemen. Naast de inzichten in de opbouw van onze samenleving kan echter het begrip ‘gewoonte’ ook inzicht verschaffen in het proces van de maatschappelijke verandering. Want door het element van de traditie vormen vaak de gewoonten een remmende factor in de samenleving. Andere gewoonten veranderen zelf in de loop der tijden en kunnen als symptomatisch worden beschouwd voor bepaalde fasen van de ontwikkeling. Het praktisch belang van deze problemenreeks is slechts indirect. Een goed voorbeeld van de praktische betekenis van een scherpe begrippenonderscheiding vormt de stelling van Sellwyn Bacon, nl. dat het grootste probleem van de alcoholbestrijders gevormd wordt door de moeilijkheid het drinken van een gewoonte tot een onzedelijke handeling te verklaren. Hun bestrijdingscampagnes stuiten op de weerstand van de samenleving de oude gewoonte prijs te geven en het gebruik van de alcoholica als onbehoorlijk te gaan beschouwen; de gevolgen van het drinken worden wel afgekeurd, het drinken zelf wordt echter niet alleen getolereerd maar in sommige sociale situaties zelfs als een verwachte gedragslijn aangegeven. Het inzicht in het onderscheid tussen ‘gewoonten’ en ‘zeden’ helpt zodoende de actie doelmatiger te richten. | ||||||||||||||||||||||||||||
II. Hoe intensief zijn de rook- en drinkgewoonten en in welke mate komen zij bij de Nederlandse bevolking voor?Het is zowel van theoretisch als van praktisch belang om de spreiding van het sub I) afgebakende verschijnsel te kennen. Voor sommige landen (b.v. Denemarken) beschikken we reeds over de globale cijfers over het roken die een vergelijking met de Nederlandse situatie zinvol maken. Methodologisch vormt een antwoord op deze vraag de basis van al het verdere werk; want weinig kan er gezegd worden over de structurele en causale verbanden van een verschijnsel zonder dat we in staat zijn het vóórkomen van dit verschijnsel nauwkeurig te meten. | ||||||||||||||||||||||||||||
III. Welke is de plaats van deze gewoonten in de sociale structuur in Nederland, hoe staat het met de sociale ecologie van het roken en drinken?Nadat we de frequentie van de voornaamste vormen van het roken en drinken voor de totale bevolking hadden vastgesteld, ging onze belangstelling naar de ondergesplitste (‘cross-tabulated’) gegevens uit. Theore- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||
tisch is het interessant de structurele verbanden van deze gewoonten te kennen; de kennis omtrent hetgeen men rookt en drinkt als man of vrouw, als intellectueel of ongeschoolde, als verplicht verzekerde of rentenier, enz. verdiept ons inzicht in de levensstijl van de belangrijkste subgroepen. Uit de verandering in de levensstijl van deze subgroepen leren we de wegen kennen waarlangs de sociale verandering in onze tijd voortschrijdt. De prakticus zal zonder meer de differentiële cijfers omtrent het roken en drinken dankbaar ontvangen daar deze hem de groeperingen helpen te vinden die om zijn speciale zorg vragen; zijn actie kan doelgerichter geschieden. | ||||||||||||||||||||||||||||
IV. Welke sociale factoren dragen bij tot de verspreidings van deze gewoonten onder de bevolking?Het is slechts met voorbehoud dat deze vraag hier wordt aangesneden. Het is immers bekend dat een enquête zich veel minder leent tot het opsporen van de oorzakelijke verbanden dan b.v. het experiment. Gehouden op één tijdstip verschaft een sociologische enquête onvoldoend inzicht in de dynamische veranderingen. Desondanks is het onderzoek waard de subjectieve schattingen van vermindering of toename van het roken, de leeftijd bij aanvang van het roken e.d. als uitgangspunt te nemen van een causale analyse. Het groot aantal variabelen bij het onderzoek betrokken maakt het mogelijk om een groot aantal testvariabelen in te voeren en de oorzakelijke verbanden te zoeken in de kunstmatig homogeen gehouden groeperingen. Indien geslaagd zou deze analyse de practicus nog doelmatiger richtlijnen verstrekken dan die vermeld in sub III), daar de draagwijdte van de bevindingen van een causale analyse groter is dan van de complexe ‘ongezuiverde’ statistische verbanden die een structurele analyse levert. | ||||||||||||||||||||||||||||
V. In welke mate wordt de sociale normativiteit betrokken op het roken en drinken? Welke aspecten hiervan worden door de bevolking goed- en welke afgekeurd?Hoewel er op het eerste gezicht verband lijkt te bestaan tussen het afkeuren van het roken of drinken en het uitblijven van deze gewoonten, meenden we toch deze vragen in onze onderzoekopzet te moeten opnemen. In zijn minder uiterste vorm is immers het verband geenszins vanzelfsprekend. Onderzoekingen van Kinsey en anderen hebben aangetoond dat er een nogal diepe kloof kan bestaan tussen de sociale norm en het werkelijke gedrag. Zodoende hebben we geen zekerheid dat alle rokers en drinkers tevens deze gewoonten goedkeuren en bereid zijn te verspreiden of dat de geheelonthouders en niet-rokers tevens tegen het roken en drinken ge- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||
kant zijn. De intercorrelatie van de norm en het werkelijk gedrag (althans voor zover door middel van een enquête vast te stellen) is o.i. zeker onderzoekswaard en is stellig zowel van praktische als van theoretische betekenis. | ||||||||||||||||||||||||||||
VI. In welke mate bestaat er bij onze bevolking bewuste zorg voor eigen welzijn? Is er bereidheid tot onderlinge hulpverlening?Reeds in zijn algemene formulering kan deze vraag in verband worden gebracht met de veranderde sociale structuur. Werd het ethos van de welvaartsstaat door de bevolking overgenomen? In welke mate is men bereid de zwakken of de zieken te beschermen? Nog belangrijker blijkt deze vraag indien alweer gerelateerd tot bepaalde onderdelen van onze sociale structuur. Wat is immers de sociale ecologie van de ‘asocialiteit’ in de meer zuivere, sociaal-psychologische betekenis van het woord? De houding van de bevolking t.o.v. deze onderwerpen vormt de grondslag van zowel de gezondheidszorg als het maatschappelijk werk. | ||||||||||||||||||||||||||||
VII. Is er besef omtrent de mogelijke schadelijke gevolgen van het roken en het drinken? In welke mate is dit besef in verband te brengen met de voorlichting op dit gebied? Zijn er sociale factoren aan te duiden die de werking van een voorlichtingscampagne belemmeren?Deze problemenreeks vindt haar theoretische rechtvaardiging deels in L. Festingers theorie omtrent de ‘cognitieve dissonantie’ deels in de steeds groeiende leer omtrent de moderne massa-communicatiemiddelen. Alweer zal de verwaarlozing van het tijdselement in een ‘survey’ waarschijnlijk schuld dragen aan de onvoldoende evaluering van de voorlichting; de middelen voor het onderzoek beschikbaar gesteld maakten het onmogelijk twee enquêtes (vóór en na de meest intensieve voorlichtingscampagne) te houden. Toch kunnen wellicht ook de structurele verbanden met ‘het welingelicht zijn’ en ‘de kennisaanvaarding’ een licht werpen op de sociale en de psychische mechanismen van voorlichting. | ||||||||||||||||||||||||||||
VIII. Welke andere onderwerpen vormen een zorgen-thema voor de bevolking, welke voornaamste sociale factoren belemmeren in onze tijd het zich psychisch wel-bevinden der mensen?De reeks omvangrijke literatuur omtrent de dissatisfactie in de werksituatie doet een theoretische vraag van groot belang rijzen: in hoeverre meten de z.g. dissatisfactieschalen de aanwezigheid van een negatieve stimulus in het object (dus inderdaad ongunstige werkomstandigheden, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||
spanningen in de arbeidersgroepen, enz.) en in hoeverre brengen zij slechts tot uitdrukking de algemene negatieve instelling van de respondent, de karakterologische trekken, de min of meer gefixeerde elementen van zijn persoonlijkheidsstructuur. Vandaar dat het aanbeveling verdient de werksatisfactie-index in verband te brengen met andere satisfactie-indices: b.v. de tevredenheid met eigen gezondheid, eigen loopbaan, woningtoestanden, enz. De concentratie van de ‘ontevredenheid’ in één en dezelfde groepering mensen kan dan worden nagegaan. Hiermee hoopt men tevens het antwoord te geven op de vraag of ‘onaangepastheid’ (of ‘ontevredenheid’) eerder tot bepaalde persoonlijkheidstypen dan tot de sociale levensomstandigheden moet worden gerelateerd. Wat de praktische kant van deze problemenreeks betreft, zij in dit verband slechts opgemerkt dat de vraag ons terugbrengt tot het oorspronkelijke uitgangspunt van het publieke opinie-onderzoek, zoals Gallup het propageerde: een tussentijds referendum, het poolshoogtenemen in een democratisch bestel; tevens een bijdrage tot de inventarisatie van de behoeften en wensen der bevolking.
Deze acht probleemgebieden vormen het hoofdthema van deze studie. Het zij wellicht ten overvloede opgemerkt dat zij geenszins als de enige problemen zijn te beschouwen waarop wij tijdens het onderzoek zijn gestuit. Ook zijn zij niet geheel onafhankelijk van elkaar, het oplossen van één vraagstuk is vaak een noodzakelijke voorwaarde tot het succesvol benaderen van andere vragen. Tenslotte willen we in dit verband afzien van een opsomming van de hypothesen die ons bij het beantwoorden van de bovenvermelde vragen geleid hebben. De lezer vindt de hypothesen vermeld naast de belangrijkste bevindingen in de afzonderlijke hoofstukken van het eerste deel van dit boek. | ||||||||||||||||||||||||||||
1.1.3 Indeling van de stofNog een andere aanwijzing wensen we te geven aan de lezer van deze studie. Al was het wellicht om redenen van logische systematiek gewenst de methodologische uiteenzetting rechtstreeks te doen aansluiten bij de probleemstelling in deze Inleiding, besloten wij desondanks met de weergave van onze bevindingen en beschouwingen te beginnen. De techniek van het modern sociaal onderzoek vereist de kennis van hulpvakken (b.v. de statistiek) die zelfs in de kringen van vaksociologen niet gelijk worden gewaardeerd. De voortgaande specialisatie maakt een technische uiteenzetting zelfs voor de beroepsonderzoekers een moeilijk leesbare materie. Een ieder die de resultaten van zijn werk niet slechts aan een kleine kring | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||
van vijf à tien medewerkers wil doorgeven, maar hieraan een wijdere bekendheid wil geven, tracht de technische betoogtrant te vermijden. Voor deze meer algemeen georiënteerde lezer is Deel I van ons boek geschreven. Achtereenvolgens worden hier de afzonderlijke onderwerpen behandeld, die reeds in onze inhoudsopgave zijn aangeduid: rookgewoonten, drinkgewoonten, normatieve aspecten van roken en drinken, het vraagstuk der tevredenheid, het vraagstuk der bezorgdheid, der integratie en tenslotte de kwestie der voorlichting en gezondheidszorg. Voor zover mogelijk zullen we trachten bij elk hoofdstuk monografisch te werk te gaan: het lezen van voorafgaande hoofdstukken is, naar we hopen, niet een strikte vereiste tot het begrijpen van de tekst. Achtereenvolgens geven we dan voor elk behandeld onderwerp een korte uiteenzetting van ons theoretisch uitgangspunt, van onze hypothesen en operationele definities. Hierna beschrijven we onze poging de frequentie of de intensiteit van het bestudeerde verschijnsel onder de bevolking te meten en de voornaamste structurele (sociaal-ecologische) aspecten ervan. De beschouwing over de mogelijke oorzaken sluit ten nauwste bij deze bevindingen over de spreiding aan. Daarentegen zal de methodologisch geschoolde lezer beter doen om Deel II in zijn geheel te lezen. De hoofdstukken behandelen de afzonderlijke fasen van het onderzoekswerk en zetten het argument geleidelijk voort. Voor een vluchtige raadpleging kunnen zowel de inhoudsopgave als het register dienstig zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||
1.1.4 Organisationele opzet en medewerkers aan het onderzoekHet sociaal onderzoek, vooral indien van landelijke strekking, kan uiteraard nauwelijks door een individuele onderzoeker worden uitgevoerd. Daar waar een geheel team van enquêteurs en codeurs moet worden ingeschakeld is het noodzakelijk het onderzoek in een institutioneel verband te doen plaatshebben. Wij prijzen ons gelukkig dat het Nederlands Instituut voor Praeventieve Geneeskunde in Leiden een kader vormde waarin het project kon worden gerealiseerd. Het feit dat we konden vertrouwen op de leiding, de administratie en de steun van een goed geoutilleerde, voor onderzoek bij uitstek geschikte instelling, bleek van grote waarde bij het proces van het verzamelen der gegevens en het beraadslagen over de onderzoekopzet. Van het begin af werden geregeld contacten gehouden met prof. Dr. J. Koekebakker, hoofd afdeling Geestelijke Gezondheid, die ons met menig advies bijstond. Met andere medewerkers van zijn Afdeling vond eveneens een levendige uitwisseling van gedachten plaats. Dr. J. Sunier, tijdelijk verbonden aan het Instituut, vroeg onze aandacht voor | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||
het alcoholvraagstuk en verschafte ons een introductie tot de kringen van alcoholbestrijders in Amsterdam, opdat we met de schaduwzijden van de drinkgewoonten kennis konden maken. Bij het uitvoeren van het onderzoek werden wij bijgestaan in de vroege fase door Mej. J.M. van Oldenborgh, studente in de sociologie te Leiden en door de heer L.T. van de Laar, soc. cand, eveneens uit Leiden. Beiden hebben zich veel moeite getroost voor de voorbereidende werkzaamheden, vooral voor het opbouwen van de steekproef uit de bevolkingsregisters van de 85 bij ons onderzoek betrokken gemeenten. Aan de heer Van de Laar werd tevens de administratie van en het toezicht op het enquêteren en het coderen toevertrouwd, een taak waarvan hij zich met veel toewijding en zelfstandigheid kwijtte. Behalve de afdeling Geestelijke Gezondheid, waaraan de sociologen belast met dit project verbonden waren, verleende ook de afdeling Statistiek van het N.I.P.G. een waardevolle medewerking aan het onderhavige onderzoek. Het hoofd van de afdeling, Drs. Ch.A.G. Nass heeft het steekproefplan ontworpen; van zijn hand zijn de technieken afkomstig ter correctie van de z.g. ‘clustering effect’ (d.w.z. de vertekening die ontstaan door de natuurlijke groepering van mensen met bepaalde eigenschappen in de afzonderlijke gemeenten) en een techniek van schaalconstructie die op een iteratief, factoranalytisch procédé gebaseerd is (zie Aanhangsel). Drs. Nass stemde ook toe de Hollerith-outillage van zijn afdeling ten bate van ons onderzoek beschikbaar te stellen. Dank zij de nooit versagende moed van de heer G.W. Gemert zijn dan ook talrijke tabellen opgesteld, die onze verdere bewerking (zowel de schaalanalyse als de statistische evaluatie) mogelijk maakten. Deze laatste is echter niet in Leiden, maar in Groningen gebeurd. Wij zijn de leiding van het Nederlands Instituut voor Praeventieve Geneeskunde erkentelijk voor de toestemming om, na onze benoeming aan de Rijksuniversiteit te Groningen, het materiaal ter uitwerking mede te nemen. Drs. J. Oorburg, onze assistent verbonden aan het Sociologisch Instituut van de R.U., hielp ons met de constructie van de Guttmanschalen en met de statistische evaluatie, later bijgestaan door enkele studenten-assistenten. Het is aan de medewerking van mijn collega's uit het Mathematisch Instituut te Groningen, Prof. Dr. Ir. A.I. van de Vooren en Prof. Dr. L.J. Smid te danken, dat bij de bewerking gebruik kon worden gemaakt van de elektronische rekenmachine (de ZEBRA). Dankbaar gebruik is gemaakt van het programma voor de factoranalyse volgens Kaisers Varimax-procédé dat op verzoek van prof. Dr. B.J. Kouwer was samengesteld; hiernaast heeft Drs. H.J. Burema, assistent van prof. Van de Vooren, voor ons een nieuw programma opgesteld voor de systematische ana. lyse van de partiële correlaties uit een matrix van correlatiecoëfficiënten- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Dit zijn nog niet alle personen, die deze studie mogelijk hebben gemaakt. Mevr. Zijlstra-Lantinga hielp met het uittypen van de Engelse tekst van de tabellen. Bij het afsluiten van ons werk gaan onze gedachten tevens uit naar onze enquêteurs die zich veel moeite hebben getroost om de gegevens voor ons te verzamelen. De volgende personen maakten deel uit van ons enquêteursteam:
Aan al onze medewerkers, alsmede aan de 1297 personen die welwillend onze vragen hebben beantwoord, betuigen wij onze dank.
Tenslotte willen we op deze plaats onze erkentelijkheid betuigen aan J.B. Wolters' Uitgeversmij. te Groningen, die het risico heeft willen dragen verbonden aan het op de markt brengen van dit omslachtige werk. Haar medewerkers hebben zich veel moeite getroost om aan het boek zijn tegenwoordige typografische vorm te geven. Groningen, oktober 1962. |
|