Het lieffelyck orgel-pypken
(1664)–J. G.– Auteursrechtvrij
[pagina 75]
| |
V habijt met groot verlanghen,
Ghy hebt u in Godts dienst gheset,
Om dat ghy de Bruydt soudt wesen,
Van den Bruydegom bemindt,
Iesus die ghelooft met wesen,
Hy ontfonck u voor sijn kindt.
2. Och! ick hoor een stemme klaer,
Soetjens in u ooren klincken,
Komt mijn Bruydt, ick sal u schincken
Mijn liefde soet, en wonderbaer
V ghebreken wilt verpletten,
En vernielen 't mijnder eer,
Volght met ieder mijne Wetten,
Ick sal u beminnen meer.
3. 'k Sal u toonen een Fonteyn,
| |
[pagina 76]
| |
Met vijf over-soete stralen,
Daer ghy voedtsel sult uyt halen,
't Zijn mijn vijf Wonden die ick meyn:
Eerst voor al komt aen mijn Voeten,
Daer vindt ghy bermhertigheydt,
Wilt daer uwe sonden boeten,
Klimt dan op met vlijtigheydt
4. Tot mijn Handen lieffelijck,
Sy zijn open vol ghenaden,
Komt, en zijt toch niet beladen,
'k Sal u verstercken krachtelijck,
Om veel deughden uyt te wercken;
Komt'er moeyte, pers, oft pijn,
Wilt op mijn Voet-stappen mercken,
Vattet aen uyt liefden reyn.
| |
[pagina 77]
| |
5. Voor het lest vrindin sult ghy
In mijn Hert rusten met vreugheden,
Naer volherdigheydt in deughden,
Sult ghy vereenight zijn met my,
Ick sal met mijn Godtheydt woonen
In u ziele, weest verblijdt,
Vwe liefde sal ick kroonen,
Naer uwe ghetrouwigheydt.
|
|