Den Sendtbrief Pauli tot den Romeynen(1582)–Johan Fruytiers– Auteursrechtvrijop stichtsanghen gheset Vorige Volgende [Folio A7v] [fol. A7v] Inhout van het I I I I. Capittel. Niemant wert rechtueerdich, wt verdienst zijnder wercken, Dan die gheloouen, als dat Jesus Christus bloet, Ons ghereynicht heeft van sond', als thooft zijnder kercken, Want door zijn doot, hy swets wercken te niete doet. Den vierden stichtsanck op de wijse: O Vader ons in Hemelrijck IS Abraham [die ic voor noem], Door twerc rechtueerdich hy heeft roem, Maer niet by Gode [so text seyt], Abraham die geloofde God, En twert hem na tgodlijck ghebot, Gherekent tot rechtueerdigheyt. 4 Den ghenen diemen wercken siet, En wert den loon gherekent niet Na de ghenade, maer na schult. 5 Die God ghelooft en niet en werckt, Tghelooue hem also versterckt, Dat het rechtueerdicheyt veruult. [Folio A8r] [fol. A8r] 7 VVant salich zijnse telck termijn, Den ghenen die vergheuen zijn Haer ongherechticheden quaet, En wiens haer sonden zijn bedeckt, 8 Want salicheyt inden man streckt, Die God niet rekent zijn misdaet. 11 Het teecken van besnijdinghe Ontfanghen met verblijdinghe Van Abrahe des Heeren knecht, Is tot een zeghel doen seer net Der rechtueerdicheyt in gheset, Van het gheloof goet en oprecht. 13 V ooch op de belofte slaet, Sy is hem noch oock zijnen zaet, Hier toe gherekent door de wet, Maer door 't gheloof coemt dat eenpaer, 14 Want anders t'selfde ydel waer, En de beloft te niet gheset. 15 De wet werckt toorne dits ghewis, En waer de wet oock niet en is, Daer is gheen ouertredinghe: 16 Maer d'erffenis die coemt ons by Wt het gheloof, op dat het sy Na t'sghenaden verbredinghe. Dat de belofte oock sy vast Den zade twelck op tgheloof past: 17 Want Abraham die heeft gheweest Van vele vader in dit perck: 18 Sijn hoop was bouen hope sterck In God [die d'onghesien gheneest.] 19 V gheloof was in hem onghecrenckt, Op zijn lichaem hy niet en denckt Het welck verstoruen was gheheel, De moeder Sara hy vergheet [Folio A8v] [fol. A8v] Als doen verdoruen: [want hy weet Dat het gheloof hem doet voordeel.] 20 Gheensins hy oock ghetwijfelt heeft, Gheloouende hy d'eere gheeft 21 Den God die hy in als betrout, Als hebbende volcomen macht Dat het beloofde wert volbracht, Dies hy rechtueerdicheyt aenschout. 23 Dits niet om zijnen wil alleyn, Maer twort gherekent ons ghemeyn, 24 Die daer gheloouen na dees leer, In hem die daer is perfect, Die wt den dooden heeft verwect Den Jesum Christum onsen Heer. 25 De welcke is gheleuert bloot Om onse sonden inder doot, En op ghewect [na ons bewijs] Om onse rechtueerdicheyt [puer, Tghelooue blijck dan telcker uer, Gheeft desen Christo lof en prijs.] Vorige Volgende