[Mathijs van Creenburch]
Mathijs van Creenburch, factoor der Witt' Acoleyen,
Inden naem van Rethorica, hy protesteert
Tegens de doot, die Jan Fruytiers heeft doen verscheyen
Van lichaem en siel, en wt dees werelt gheweert.
O Onstuerighe doot, moordadich, trots en fier,
Ghi die met gevvelt, ons onthaelt hebt, seer subijtelijc
Den vromen en vvel geleerden, Iohan Fruytier,
Dan zijn goede faem, hebt ghy moeten laten hier,
En zijn geschreuen boecken, die elck zijn profijtelijck:
Ick protesteer (teghens v) so verr' 'tnoch is tijtelijck
Om te appelleeren, voor het opperste recht:
So niet, ick sal my laten reliueren vlijtelijck:
En by mandament, of reformatie slecht,
Versoecken inhibitie, alsomen plecht
Ten Hoof te procederen, en vvel is ghevvone,
Of (ist noot) selue compareren in persone.
VVelcke clauselen, niemant can vverden ontseyt,
VVant na rechte, en machmen niet executeren
Ten sy eerst een dach van rechte vverde gheleyt,
Om te comen verantvvoorden, teghens het feyt
Den ghedaechden aen gheteghen, om sustineren,
Dit is den stijl, somen behoort te procederen:
Maer ghy, o doot, en past op maet, reghel, noch vvet.
Ghy ructse na v, ghy hoort na gheen appelleren:
Argher dan den Bloetraet, by Duc d'Albe gheset,
Of male-spits recht, inden crijch ghebruyct te met,
Die op partie, onschult, noch een vveynich passen,
VVee tlant, daer tghevvelt is bouen het recht ghevvassen.
T is vvaer, o doot, ghy meucht nemen tuvver defentie,
VVat oyt leuen ontfinck, moet v zijn subiect:
VVat gheleerde Oratoren, vol eloquentie,
Of Philosophen, Poëten, cloeck van scientie,
Ghy sonder sententie, meucht maken suspect,
| |
Als Demosthenes, een cloeck vvel-spreker perfect,
En Caro, Plato, meesters inde Rethorijcken,
Cicero, Protagoras, fray ende correct,
Met desen al hebt ghy (o doot) henen gaen strijcken:
Dan most desen Fruytier, iuyst gheschien van ghelijcken?
Tis (seg ic) een quaet lant, daer niemant ter vverlt voordeel,, heeft,
Of daer een streng Rechter, in zijn handen het oordeel,, heeft.
Daer is (o doot) so menich Momus ruydt en grof,
Die alle const verachten, en gheen const en vveten:
Haer selfs toe schrijuende alle prijs, eer, en lof,
En zijn vanden meel-sack, heel bestouen vol stof:
Hadt die met uvven schicht, het herte af ghereten,
En hadt den const-rijcken gheest, voor dees reys vergheten,
Tot dat hy hadde volleeft Mathusalems Iaren,
So hadt ghy v een vveynich eerlicken ghequeten,
Dan v inborstighe vvreetheyt, moet zijn cracht baren,
Men siet u out, ionck, goet, quaet, rijck of arme sparen,
Ghelijct dit vvel reden, of recht, my doch beduyt ,,ris,
Dan men mach vvel seggen, als tgevvelt coemt, trecht uyt ,,is.
VVaerom (o doot) ginct ghi hem so met uvven schicht ,,prangen
Eer by hem volmaect vvas, zijn voor genomen vverck,
VVant hi Paulus brieuen (vvaer door vvi aen tsgeest licht ,,hangen)
Al t'samen sou ghestelt hebben, op schoone sticht ,,sangen,
Ghelijck als dese, van dichten en sinne sterck:
Maer ghy en neemt op gheen saken, of onschult merck,
Tbleeck oock aen den const-rijcken geest, Ian dan den Dale
En meer andere gheesten, so meester als cleck,
Dien ghy hebt doorschoten, met v veruloeckte strale,
Als Biseliscus ooghen, fenijnighe quale,
Hier me ick mijn prostestatie concludeer,
Tot dat ick dele mijn proces, institueer.
Sijt God beuolen.
|
|