Ecclesiasticus of de wijse sproken Iesu des soons Syrach. Nu eerstmael eurdeelt ende ghestelt in Liedekens, op bequame en ghemeyne voisen
(1565)–Johan Fruytiers– Auteursrechtvrij
[pagina 184]
| |
Het XCVIII. Liedeken op de vvijse, Dies est lætitiæ, oft T is heden een dach. &c.
Ga naar margenoot+ ENoch behaechde Godt seer wel// En hy wert wech
Ga naar margenoot+ ghenomen// Boete was alle sijn beuel// Hy volbracht
Ga naar margenoot+ sonder schromen// Noe die wert gheuonden hier// On-
Ga naar margenoot+ straflijck ende goedertier// weerom in tijt van toren// was
Ga naar margenoot+ by Godt sijn ghenade groot// Hy en sijn volck vlo-
den de doot// Als van Godts wtuercoren.
Ga naar margenoot+ Hy ontfingh hier van Godt den Heer
Tverbont als elck enschoude,
Dat Godt de werelt nv niet meer
Met water verdoen soude,
Ga naar margenoot+ En Abraham seer hooch beroemt
Ga naar margenoot+Een vader van veel volcx ghenoemt,
In eer gheen sijns ghelijcke,
Ga naar margenoot+ Hy hiel des alderhoochsten wet.
| |
[pagina 185]
| |
Op het verbont heeft hy ghelet
Van Godt van hemelrijcke.
Het wert in sijnen vleesch ghesticht, Ga naar margenoot+
Ghetrou wert hy beuonden, Ga naar margenoot+
Want de ghenaedt heeft hem verlicht
Die seer diep is om gronden,
De Heere beloofde hem met een eet
Dat hy de heydenen seer wreet Ga naar margenoot+
Soude ghebenedijen,
In sijn saet twelck als d'aertrijcx stof
Vermeeren soude tot Godts lof, Ga naar margenoot+
[In toecoemenden tijen.]
Ghelijck des hemels sterren claer
Soo sou hy verhoocht wesen,
Van d'een zee tot d'ander voorwaer Ga naar margenoot+
Sou sijn de erf van desen, Ga naar margenoot+
Den selfden seghen die Godt sprack
werde beuest in Isaack,
Godt woude niet vergrammen Ga naar margenoot+
Op Jacob die hy holp gheheel, Ga naar margenoot+
Hy gaf hem seghen int erfdeel, Ga naar margenoot+
En scheydet in twaelf stammen.
|
|