Errata.
Deel I. |
blz. 136, |
noot 2 moet vervallen. |
|
blz. 180, |
regel 16 v.b., staat: Pieterz, lees: Pietersz. |
|
blz. 293, |
regel 12 v.b., staat: gedreigd, lees: bedreigd. |
|
blz. 312, |
noot 4 achteraan: dl. VI, blz. 544, 569 moet in een afzonderlijke noot 5 staan, bij Granvelle in regel 2 v.o. |
|
blz. 313, |
noot 3, regel 3 v.o., staat: Juni, lees: Maart. |
|
blz. 355, |
regel 15 v.b., staat: Kamerrijk, lees: Kamerijk. |
|
Deel II. |
blz. 17, |
regel 18 v.b., staat: ons, lees: elkander. |
|
blz. 281, |
regel 8 v.b., staat: hem, lees: hen. |
|
blz. 299, |
noot 2 te lezen aldus: In de Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde, Nieuwe reeks, deel VI (1870) plaatste Fruin (Boekbeschouwing, blz. 28) de volgende mededeeling: ‘In de Katholiek van Januari 1866 wordt ons, buiten een nauwkeurig overzicht van de geschriften van De Huyter, zijn lang gemist Berijmd verhaal betreffende de Gorcumsche martelaren, naar een handschrift der Franciscanen te Maastricht, geschonken. Nog meer dan wij vermoedden, is het gedicht van De Huyter de hoofdbron, waaruit Estius heeft geput. Terecht beweert de ongenoemde uitgever er van, dat “het lang voor den dood van Lumey (1 Mei 1578) moet geschreven zijn.” Wij kunnen echter stelliger spreken. Het dagteekent reeds van het jaar na de treurige gebeurtenis. De Huyter zelf leert ons dit, in een brief van 1 November 1573, voor |
| |
|
twee eeuwen gedrukt, maar niet opgemerkt, in Gabbema's Illustrium et clarorum virorum Epistolae (editio altera, p. 258). Wij lezen daar o.a.: “Conjurationem meam Gorinchomianam edere non statui, nisi oppido ad antiquam Regis obedientiam redacto, qui necessarius conjurationis finis est futurus.” Wij zien hieruit, dat vóór het eind van 1573 het gedicht reeds voor de uitgaaf gereed lag, maar dat het slot nog ontbrak. Dit verklaart, waarom het, zooals het thans is uitgegeven, zoo plotseling eindigt. Evenzoo ontbreekt in de uitgaaf het begin, maar om een andere reden: het verraderlijk overgeven van de stad, waarmede het gedicht aanving, heeft denkelijk de overschrijver, wien het slechts om de martelaars te doen was, de moeite van het afschrijven niet waard geacht.’
(N.v.d.R.) |
|
blz. 399, |
noot 1, regel 8 v.o., staat: Leiden, lees: te Leiden. |
|
Deel IV. |
blz. 158, |
regel 15 v.o., staat: bij zaken, lees: bijzaken. |
|
blz. 262, |
regel 9 v.o., staat: te twee, lees: de twee. |
|
blz. 266, |
noot, regel 3 v.o., lees: 3). |
|
blz. 267, |
regel 1 v.b., staat: ingelaten was, de, lees: ingelaten, was de |
|
blz. 267, |
noot 2, regel 4 v.o., lees: 1). |
|
blz. 286, |
noot 4, regel 10 v.o., lees: 3). |
|
blz. 303, |
noot 1, regel 6 v.o., staat: Historei, lees: Histoire. |
|
blz. 343, |
regel 20 v.b., staat: be, lees: he. |
|
blz. 343, |
noot 1, regel 1 v.o., staat: I, lees: vgl. I. |
|
blz. 362, |
regel 10 v.b., staat: vettrecken, lees: vertrecken. |
|
blz. 368, |
noot 1, staat: blz. 30, lees: blz. 40. |
|
blz. 375, |
noot 1, r. 2 v.o., staat: blz. 379, lees: blz. 279. |
|
blz. 437, |
regel 19 v.b. staat: Willems, lees: Willem. |
|
blz. 443, |
noot, regel 2 v.o., staat: van Fagel, lees: aan Fagel. |
|
Deel V. |
blz. 187, |
regel 12 v.o.: 2) moet vervallen. |
|
blz. 409, |
regel 2 v.o., staat: Onulmans, lees: Gruelman. |
|
blz. 418, |
regel 13 v.o., staat: der tafel, lees: ter tafel. |
|
Deel VII. |
blz. 222, |
opschrift, staat: 1862, lees: 1869. |
| |
Deel VIII. |
Inhoud blz. VIII, |
regel 3 v.o., in te voegen: Willem de Zwijger .... 404. |
|
blz. 88, |
noot 1 moet vervallen. |
|
blz. 219, |
opschrift, staat: 1872, lees: 1870. |
|
blz. 241, |
opschrift, staat: 1872, lees: 1871. |
|
blz. 241, |
regel 3 v.o.: niet voorhanden zijn. Hierbij een noot: 5) Zij zijn daar thans wel aanwezig. (N.v.d.R.) |
|
blz. 244, |
regel 17 v.o., staat: niet, lees: hiet. |
|
blz. 420, |
regel 16 v.o., lees: Wederom familiebrieven. De baron De Pottes is Gerard, de oudste van de twee jongere halfbroeders van Aldegonde, die beiden roomsch en koningsgezind gebleven zijn. |
|
blz. 437, |
opschrift, staat: 1885, lees: 1865. |
|
|