Verspreide geschriften. Deel 8. Kritische studiën over geschiedbronnen. Deel 2. Historische schetsen en boekbeoordeelingen. Deel 1
(1903)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend
[pagina 429]
| |
De Nederlandsche vlag.IGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 430]
| |
de opstand tegen Alva. Zijn betoog is meermalen weersproken, maar nooit weerlegd; integendeel nieuwe bewijzen voor de waarheid er van komen gedurig aan het licht. Het verwondert ons dan ook niet dat iemand, die zoo goed ziet en zoo juist redeneert als Ter Gouw, geen gehoor geeft aan de tegenwerpingen tegen deze waarlijk uitgemaakte zaak nog voortdurend ingebracht. Maar op één gewichtig punt had De Jonge zich vergist, en zijn vergissing heeft ons publiek op het dwaalspoor gebracht. Hij meende dat oranje-wit-blauw de oorspronkelijke, echte driekleur was, waaronder de vaderen den strijd tegen Spanje hadden gevoerd, en die eerst na den dood van Willem II door de Loevesteinsche factie, uit haat tegen Oranje, in rood-wit-blauw was veranderd en bedorven. Ware die meening juist, dan zou de herstelling der oorspronkelijke kleuren een daad van verzoening en vergoeding van onrecht wezen, waartegen wij niets hadden in te brengen. Doch de meening is zeker onjuist. Onze schrijver toont aan dat wij nergens, noch in de resolutien der Staten noch in de verhalen van Aitzema of andere geschiedschrijvers van den tijd, iets lezen van het veranderen van het oranje der vlag in rood. Wij hadden wel gewenscht dat hij dit gedeelte van zijn betoog, het punt waarop alles aankomt, breeder had uitgewerkt. Hij beweert dat, waar sprake is van het veranderen der prinsen-vlaggen, bedoelt wordt het veranderen der driekleur in de statenvlag (‘rood met een gouden leeuw, die zwaard en pijlbundel voert’); doch hierin vergist hij zich: doorgaans hebben wij onder het veranderen der vlag te verstaan het wegnemen van 's Prinsen wapen uit de driekleur. Tegen het wapen van den Prins, niet tegen de driekleur, welker oorsprong misschien toen reeds vergeten was, ijverden de tegenstanders van het huis van Oranje. En die driekleur was zoowel rood-wit-blauw als oranje-wit-blauw. Geen wonder, immers tusschen oranje en rood bestond heraldisch geen stellig onderscheid, en de kleuren van den Prins zouden zeker rood-wit-blauw geweest zijn, indien de klank van zijn naam niet aan het oranje de voorkeur boven het rood gegeven had. Een stellig bewijs van de gelijkstelling der beide kleuren in onze vlag, is het eerst door De NavorscherGa naar voetnoot1) geleverd, ontleend aan een stuk van 1634, waarin gelast wordt te koopen | |
[pagina 431]
| |
‘600 stuks vlaggedoek: 10 corgie-rood of orange, 10 blauw, 10 wit’. Dus zestien jaren voor den aan vang van het stadhouderlooze tijdvak is het reeds onverschillig, of men rood dan of men oranje in de vlag voert. En nu eens, sedert meer dan twee eeuwen, het rood de overhand heeft genomen en algemeen als een der kleuren van onze vlag gekend en erkend is, noemen wij het een belachelijke donquichoterie, om nu nog het oranje in de plaats der andere kleur, die evenzeer tot de kleuren van ons vorstelijk stamhuis behoort, te willen stellen. Onveranderd zoowel als veranderd is onze vlag de livrei van den stichter van onzen staat - waartoe zal dan de verandering dienen? Er is maar één punt, dat wij in het betoog van den schrijver niet behandeld vinden. Hij zegt niet hoe het gekomen is, dat in 1572 de kleuren van prins Willem de vlag der opstandelingen zijn geworden; ja, hij meent, dat reeds bij den inval van 1568 dezelfde kleuren gevoerd kunnen zijn. Van dit laatste heb ik nooit eenig bewijs gevonden, en ik acht het buitendien onwaarschijnlijk. Doch in 1572 waren het de Watergeuzen die den opstand begonnen; en de Watergeuzen voerden, volgens een oud en vast gebruik van ons zeevolk, de kleuren van den admiraal, die hun commissie had gegeven, dus van den prins van Oranje. Van de zee hebben de matrozen hun vlag op het land gebracht; en waar zij komen vertoonen zij 's Prinsen kleuren. Den 23sten Junij 1572, nog geen drie maanden na de inneming van Den Briel, werd Gouda door Van Swieten bezet, onder de leus: ‘vive le Prince d'Orangien’, en onder het gezwaai van ‘vendelen, orangiën, wit ende blau’, - het is een tijdgenoot die ons dit bericht. Zoo was toen reeds de zeevlag door de voetknechten aangenomen. Al wat sedert ter zee of te land door de Nederlanders roemrijks is verricht, is onder die vlag geschied. Laten wij daarom ongeschonden bewaren, wat door geen verandering verbeterd kan worden. (Nederlandsche Spectator, 1863, blz. 371/2.) | |
IIGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 432]
| |
Ter Gouw, over hetzelfde onderwerp, waarvan ik indertijd verslag heb gegeven. Het is geen bloote plichtpleging als ik begin met hulde te doen aan den ernst, waarmee Muller zich van de aanvaarde taak kwijt, aan de uitgebreidheid van zijn onderzoek, aan de helderheid van zijn voorstelling en aan de waarheidsliefde, die hem alle argumenten, om het even of zij voor dan tegen hem getuigen, in het midden brengen en bespreken doet. Maar wat de zaak zelve betreft, geloof ik dat hij ongelijk heeft. Ik houd de stelling, die hij verdedigt, voor een paradox, waarvoor zeker genoeg te zeggen is, maar die ten slotte toch blijkt onhoudbaar te zijn. Ik wil dit trachten aan te toonen, en daarom zal ik den schrijver niet voet voor voet in zijn redeneering volgen, en niet elke bewijsplaats, die hij aanhaalt, ontleden en haar ongenoegzaamheid doen blijken, maar liever den gang zijner redeneering en den aard der bewijzen, waarop hij zich beroept, ter toetse brengen. Op deze wijs meen ik dat wij het best tot een resultaat zullen komen. Wat is het punt van verschil? De Jonge heeft voor eenige jaren betoogd, dat de Nederlandsche vlag de kleuren voert van Willem van Oranje, en bij gevolg niet ouder dan de opstand tegen Spanje is. Zijn betoog heeft velen overtuigd, en wordt door Ter Gouw en ook door mij verdedigd. Guyot daarentegen heeft beweerd, dat die vlag veel ouder is, en van het Bourgondische of zelfs van het Beiersche tijdvak dagteekent. Muller maakt deze stelling tot de zijne, en tracht ze met nieuwe bewijzen te staven. Op welke wijze dienen in dit geval beide partijen te redeneeren? Wij, de voorstanders van het gevoelen van De Jonge, moeten het bewijs leveren, dat aanstonds na 1572, maar ook niet vroeger, de driekleur in zwang gekomen is, en dat zij algemeen voor de kleur van den Prins werd gehouden. Onze tegenpartij, van haar kant, moet bewijzen een van beide, of dat wij dwalen, die meenen dat men in het eerste tijdvak van den opstand de kleuren der vlag voor de kleuren van Oranje hield, of anders verklaren hoe de tijdgenooten zich in een zoo eenvoudige zaak hebben kunnen vergissen. Maar bovenal moet zij eenige onloochenbare voorbeelden bijbrengen van een vroeger gebruik der driekleurige vlag. Laten wij zien, in hoeverre de partijen deze terecht gevorderde bewijzen geleverd hebben. | |
[pagina 433]
| |
Wij kunnen gemakkelijk aantoonen dat de driekleur sedert 1572 de geliefkoosde, de nationale vlag geweest is. Wij kunnen evenzeer bewijzen, dat al zeer vroeg rood-wit-blauw en oranje-wit-blauw nevens elkander gebruikt zijn, en dat deze beide vlaggen doorgaans de prinsenvlaggen genoemd werden. Dit feit staat zoo vast, dat nieuwe voorbeelden, die ten bewijze er van strekken, gedurig aan het licht komen. Doorgaans worden de kleuren oranje-wit-blauw genoemd, maar op de afbeeldingen rood-wit-blauw geschilderd. Als men de boeken raadpleegt, zou men gelooven dat vóór 1650 alle vlaggen oranje warenGa naar voetnoot1); als men de teekeningen en schilderijen beziet, zou men meenen dat de meeste vlaggen van ouds rood zijn geweest. En deze bijzonderheid kan ons niet bevreemden. Het oranje was de echte kleur, en blijft dus voortdurend genoemd, maar zij is teer en spoedig verkleurd en onoogelijk, en wordt veel beter door het rood vervangen; in het gebruik verdween zij derhalve meer en meer. Muller vermeldt, met zijn gewone onpartijdigheid, dat in een werkje van 1694, Nieuwe Hollandsche scheepsbouw, gezegd wordt: ‘de statenvlag, gewoonlijk genaamd de prinsevlag, is oranje-wit-blauw, en wordt gevoerd van alle, die onder de Vereenigde Nederlanden behooren’, maar dat op de prent, die den tekst moet ophelderen, de vlag rood-wit-blauw gekleurd is. Nog overtuigender voorbeeld. Wij hebben een bevelschrift van 1634, waarbij gelast wordt vlaggedoek te koopen: zooveel ellen wit, zooveel blauw, en evenveel ‘root ofte orangie’. Kan men nog twijfelen? Hebben wij niet bewezen, dat rood en oranje geen verschillende kleuren, maar variaties van dezelfde kleur zijn? Bij het uitbarsten van den eersten Engelschen oorlog, gedurende het stadhouderloos bewind, weigerde het zeevolk onder een andere vlag dan de prinsevlag te strijdenGa naar voetnoot2), en de Staten besloten ook, dat aan de vlag der marine niet veranderd zou wordenGa naar voetnoot3), en nu zien wij op alle afbeeldingen der zeeslagen van dien tijd het rood-wit-blauw boven onze schepen wapperen. Graan wij terug tot een vroeger tijdvak, dan vinden wij in | |
[pagina 434]
| |
1582 bij den intocht van Anjou te Antwerpen de Hollandsche schepen versierd met ‘heur ghewoonlicke wimpelen, die den Spaingiaarden groote vrees plegen aan te jaeghen, met des Princen van Orangien coleuren’Ga naar voetnoot1). In 1577, bij 's Prinsen intocht te Gent, wordt de Vrede voorgesteld door een maagd, ‘ghegort in eenen gordel van 's Princen paluere, orangiën, wit en blau’Ga naar voetnoot2). In Juli 1572 wordt een bende Geuzen verslagen en hun vaandels genomen, ‘desquels il y en avait trois de taffetas des couleurs du Prince d'Orange’Ga naar voetnoot3). Weinig weken te voren was Gouda voor den Prins bezet door Geuzen, die ‘vive le Prince d'Orange’ riepen, ‘vertoonende vendelen orangien, wit en blau’Ga naar voetnoot4). Wij zijn hier dus tot dicht bij het uitbarsten van den opstand, verder zelfs dan de eerste Statenvergadering van Holland, genaderd. Kan men ontkennen dat het allen schijn heeft, alsof ook de Watergeuzen 's Prinsen kleuren in den top voerden? Dat lag ook voor de hand. Zij hadden hun commissiën van den Prins, òf als admiraal der provincie Holland, òf als eigenmachtig potentaat, gekregenGa naar voetnoot5) en het was een aloud gebruik, dat de schepen de vlaggen voerden van den landsheer en van zijn admiraal. In overeenstemming daarmee is het voorschrift der Staten aan de Levant-vaarders, van het jaar 1623: ‘dat zij zullen gehouden wesen te voeren de gewoonlijcke baniere ofte vlagge van den Heere Prince van Orangien als admiraal-generaal van de Geunieerde Nederlanden’Ga naar voetnoot6). | |
[pagina 435]
| |
Wij hebben, dunkt mij, het positief bewijs geleverd, dat van ons gevorderd wordt. Het negatieve bewijs is moeilijker te geven. Wij kunnen niet aantoonen, dat de driekleur vóór 1572 nooit voorkomt. Wij moeten het aan de tegenpartij overlaten, het positief bewijs van het tegendeel te leveren. Doch kunnen wij hier niet bewijzen, wij kunnen toch waarschijnlijk maken. Tusschen 1566 en 1572 zien wij de opstandelingen onder andere vanen dan die van den Prins optrekken. In 1567 voeren zij òf groene òf wit-groene vaandelsGa naar voetnoot1). In 1568 voeren de troepen, die door den Prins en zijn medeballingen tegen Alva in het veld gebracht worden, de gewone vaandels der Spaansche benden, witte of roode met het Bourgondische kruisGa naar voetnoot2). Het heette toen, dat men niet tegen den koning, maar tegen de tyrannie van Alva strijd voerde, en men toonde zijn loyaliteit door 's konings kleuren te dragen. Aan hetzelfde voorgeven hebben wij het toe te schrijven dat, ook nog na 1572, de wapens en kleuren van Philips naast die van Willem van Oranje voorkomen. Zoo bijv. prijken nog in 1572 te Vlissingen op de Geuzenvaandels de vereenigde wapens van den koning en den PrinsGa naar voetnoot3). De kleuren van Philips waren rood-wit-geel (‘encarnado-blanco-amarillo’). Bij zijn inhuldiging in de Nederlandsche steden, in 1549, werden die kleuren overal gedragen. De beschrijving van Calvete d'Estrella is vol voorbeelden. Maar nergens komt bij die gelegenheid onze driekleur te voorschijn. Evenmin bij de intochten van Karel V; bijvoorbeeld, bij die te Brugge in 1515 (beschreven door maistre Remy du Puys) schitteren alleen de rood-wit-gele | |
[pagina 436]
| |
kleuren. De Nederlandsche lijfwachten der Spaansche vorsten zijn in die kleuren uitgedost. De benden van Erik van Brunswijk in 1568 voeren vanen van diezelfde kleurenGa naar voetnoot1). En de Watergeuzen, die in Juni 1573 een aanslag op de schepen aan het Vlie ondernamen, hadden voor leus: ‘Helpt Godt Oraignen’, en voor veldteeken een sluier van geel en rood en een witten neusdoek om den armGa naar voetnoot2). Doch reeds voorbeelden te over. Laten wij thans zien wat tegen dit alles onze tegenpartij heeft in te brengen. Welke bewijzen brengt zij bij voor haar stelling, dat de Nederlandsche vlag van vóór 1572 dagteekent? Slechts één enkel voorbeeld, één enkele schilderij van 1536, die op de reede van Amsterdam schepen voorstelt, waaronder eenige met de welbekende driekleur. Ongelukkig is echter die schilderij geretoucheerd, en het is twijfelachtig, of ook niet de vlaggen overschilderd zijn. Zeker is het, en Muller zelf getuigt hetGa naar voetnoot3), dat de houtgravure van 1544 die schepen en hun vlaggen anders voorstelt dan de schilderij; zijn gissing dat de prent niet naar de schilderij, maar naar een vroegere schets genomen zal zijn, komt mij onwaarschijnlijker voor dan het vermoeden dat de schilderij bij het restaureeren aanmerkelijk gewijzigd is. In alle geval, deze schilderij alleen is niet te vertrouwen. Laten wij haar dus buiten rekening. Waar zijn de overige bewijsstukken? Er schijnen er niet meer te zijn; althans men brengt geen andere bij. Geen afbeelding, buiten deze, vertoont de driekleur vóór 1572. Geen geschrift, van wat aard ook, kronijk, charter, ordonnantie, uit den tijd van Karel V en van Philips II, gewaagt er van. En hiermee willen wij niet zeggen, dat er in stukken van dien tijd geen afbeeldingen of beschrijvingen van vlaggen zouden voorkomen; er zijn er in menigte, maar altijd van andere vlaggen dan de driekleurige. De gewone Nederlandsche vlag van dien tijd is die met het St. Andries-kruis op een rooden of witten grond. Het leger te land en de vloot voeren die doorgaans. Het behoeft wel niet gezegd, dat zij afstamt uit de 15de eeuw en uit het Bourgondische tijdvak, welks overleveringen de Oostenrijksche landsheeren getrouw bewaarden. Daarentegen hadden de Bourgondiërs zich geenszins gehouden aan de gebruiken van het Beiersche huis, | |
[pagina 437]
| |
dat zij slechts in enkele gewesten van Nederland meer verdrongen dan vervangen hadden. Maar er staat onze partij nog een andere weg open om haar stelling te bewijzen. Als het rood-wit-blauw voor 1572 de algemeene vlag van Nederland geweest is, en sedert in Noord-Nederland vervangen door het oranje-wit-blauw, dan zal toch wel in de gehoorzame gewesten van het Zuiden, het rood-wit-blauw gebleven zijn. Laat men dus aantoonen, dat de Spaansche Nederlanden in de 17de eeuw deze kleuren voerden. Doch ook dit bewijs is niet te leveren. Integendeel, de Bourgondische kruisvlag komt ook dan algemeen en uitsluitend voor. Onder deze vlag voeren de Duinkerker kapers, jaar in jaar uit, den strijd tegen onze oorlogschepen. Bewijst dit niet overtuigend dat de kruisvlag ook voor Noord-Nederland de gebruikelijke moet geweest zijn tot op 1572? Ik heb naar mijn beste weten den tegenwoordigen staat der quaestie voorgesteld. Ik heb, in billijkheid, naar ik meen, de eischen gesteld, waaraan onze tegenpartij voldoen moet. Zij moet onloochenbare bewijzen, duidelijk sprekende voorbeelden voor een vroeger bestaan der driekleurige vlag bijbrengen. Doet zij dit niet, dan is haar zaak verloren. Het baat haar niets, al bewijst zij dat rood, wit en blauw de kleuren van het Beiersche huis geweest zijn. Het baat haar niets, al betwijfelt zij of oranje, wit en blauw wel de kleuren zijn van het wapen van Oranje-Nassau. Alle gevolgtrekkingen zijn overbodig, als er feiten aangehaald kunnen worden, en ongenoegzaam, als de feiten ontbreken. Is de driekleur voor 1572 even algemeen geweest als de kruisvlag, dan moet het gemakkelijk vallen een dozijn voorbeelden te verzamelen. Zijn daarentegen zulke voorbeelden niet te vinden, dan is het bestaan dier vlag onzeker, en haar algemeenheid stellig weerlegd. (Nederlandsche Spectator, 1864, blz. 81 vlg.) | |
[pagina 438]
| |
willen toonen door het uithangen eener vlag, waarin het rood door oranje vervangen werd. Hij meende dat hij zoodoende herstelde, wat twee eeuwen geleden door de vijanden van het vorstelijke stamhuis misdaan was; dat hij aan de kleur des konings de plaats teruggaf, die zij in den tijd van Jan de Witt aan het rood der Loevesteinsche factie had moeten afstaan. De bedoeling was welgemeend en goed, maar de verandering verkeerd en onredelijk. Wat men voor een restauratie, een herstel van het oude en ware aanzag, was een revolutie, een nieuwigheid. Wat men als een hulde aan den historischen oorsprong der vlag bedoelde, was inderdaad een inbreuk op hetgeen historisch geworden was. Dat de verandering geen verfraaiing mocht heeten, heeft een ieder gezien. De harmonie tusschen de drie kleuren wordt verbroken, als men het helder rood tot teer oranje verflauwt. Het zou dan noodig zijn ook het donkere blauw tot zacht hemelsblauw te verbleeken. Maar dan gaat een der schoonste eigenaardigheden van het geheel verloren. Tegen de grijze of bleek-blauwe luchten, die in ons klimaat de gewone zijn, komen de helder roode en donker blauwe buitenkanten onzer vlag sprekend uit; het frissche wit dat tusschenbeiden ligt, steekt er sterk bij af, maar harmoniëert er toch uitmuntend mee. Dit alles gaat verloren, als men eerst het rood in oranje, en tengevolge daarvan het donkerblauw in hemelsblauw verandert. De bleeke buitenkanten verliezen zich dan in de vale lucht, die haar omgeeft; de geheele vlag spreekt niet meer als vroeger tegen den achtergrond, waarop zij zich doorgaans vertoont. Nu zal ik niet ontkennen, dat het uiterlijk schoon eener vlag achterstaat en van mindere waarde is dan de historische herinneringen, die in haar leven. Maar toch, zonder noodzaak het uiterlijke onbehagelijk te maken, is niet raadzaam. De vlag is een zinnebeeld, waarin de afgebeelde gedachte hoofdzaak is, maar waarin de schoonheid van het beeld toch ook niet laag gesteld mag worden. Of het oog al dan niet met welgevallen rust op hetgeen bij den geest verheffende herinneringen wekt, is waarlijk niet onverschillig. Het zouden dus al zeer deugdelijke redenen moeten zijn, die ons konden bewegen onze schoone vlag opzettelijk te ontsieren. En al aanstonds pleiten zeer gewichtige redenen tegen iedere verandering. Is het niet vreemd het herwinnen van ons volksbestaan te vieren door het uitsteken van een andere vlag, dan die vóór het verloren gaan onzer onafhankelijkheid over het ge- | |
[pagina 439]
| |
heele land en op alle zeeën der wereld gewapperd had, die zelfs gedurende den tijd onzer vernedering op een enkele plaats bleef prijken, als een zinnebeeld van ons onverdelgbaar voortbestaan, en die bij het afschudden van het juk terstond als leus der herwonnen vrijheid op nieuw werd opgeheven? Al ware het dan bewezen, dat voor twee eeuwen de partijschap het oranje door het rood had vervangen, om ons geliefd stamhuis te krenken, dan nog zouden de twee eeuwen, die sedert verloopen zijn, dien ellendigen oorsprong hebben uitgewischt, en de vlag van Willem III, van Willem IV en van Willem V gereinigd hebben van de smet, door de lang vergeten partijdigheid er eens op geworpen. Een nieuwe verandering, een zoogenaamde herstelling, zou alleen een poging kunnen wezen om nieuwe partijschap te wekken. Gelukkig, dat zelfs de onderstelling niet waar is. Onze driekleur is nooit door den haat der oude partij verontreinigd. Zij is het onvervalschte zinnebeeld van de eenheid van Nederland en Oranje. De eer van deze waarheid in het licht te hebben gesteld komt toe aan wijlen den rijksarchivaris, Mr. J.C. de Jonge, den beroemden schrijver der Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen. Latere geschiedvorschers hebben slechts in één opzicht zijn voorstelling moeten wijzigen; overigens hebben zij kunnen volstaan met te bevestigen, wat hij het eerst had aangetoond. Hoe vreemd het mag schijnen, vóór de uitgaaf van De Jonge's Oorsprong der Nederlandsche Vlag, in 1831, was ons volk volkomen vergeten, wat de kleuren zijner vlag beteekenden, en hoe het aan die kleuren gekomen was. Sommigen meenden, dat de driekleur de oud-Spaansche koopvaardijvlag zou wezen. Ik vond die meening het eerst geopperd in een onuitgegeven bericht van zekeren doctor Steveninck - indertijd een berucht patriot - over de onlusten, in 1787 te Middelburg voorgevallen. Maar veel algemeener was in den tijd, toen De Jonge schreef, een andere dwaling: men geloofde dat koning Hendrik IV van Frankrijk, of misschien zijn voorganger. Hendrik III, aan de toen opkomende republiek haar vlag geschonken had. Om welke reden de Fransche koning die gegeven, en onze republiek ze aangenomen mocht hebben, werd in het midden gelaten. Naar alle waarschijnlijkheid had het toeval, dat de Fransche republiek en het keizerrijk dezelfde kleuren voerden, die in onze vlag prijkten, aanleiding gegeven tot deze in niets gegronde bewering. De Jonge had niet veel moeite om haar ongegrondheid te betoogen; in weinige bladzijden vernietigde hij haar voor altoos. | |
[pagina 440]
| |
Maar met het weêrleggen der dwaling was de waarheid nog niet gevonden. De vraag, hoe zijn onze drie kleuren de nationale vlag geworden? bleef onbeantwoord. De eenige weg om tot een antwoord te komen was de historische. Van het bekende moest men tot het onbekende voortgaan; van de latere tijden, toen de driekleur algemeen in zwang was, opklimmen tot de oudste, de alleroudste tijden, en nasporen wanneer voor het eerst van de driekleur als Nederlandsche vlag gewag werd gemaakt. Was eens de tijd van het ontstaan der vlag gevonden, dan zou de beteekenis van haar kleuren gemakkelijker te ontdekken zijn. De Jonge sloeg dezen weg van onderzoek in, en volgde de sporen van het bestaan der vlag tot in den aanvang der Republiek, tot bij den opstand tegen Spanje. Hooger op kon hij er geen ontwaren. De eerste dagen van den opstand tegen Spanje, het jaar 1572, waren dus naar alle waarschijnlijkheid het tijdstip van het ontstaan der vlag. En naar haar beteekenis behoefde men nu niet te raden. Zij was gevonden tegelijk met den tijd van haar geboorte. Want zij die haar hadden aangenomen, hadden dit niet onbewust en willekeurig gedaan. Zij hadden de driekleur gekozen, omdat zij de livreikleur was van het hoofd van den opstand, van Willem I van Oranje. Deze uitkomst was even gewenscht als verrassend. Wat toch kon de natie liever wenschen dan dat de vlag in haar zinnebeeldige taal voortdurend verkondigde, wat onze geschiedenis op elke bladzijde in het breede bewijst, dat Oranje en Nederland één zijn? Het was een streelende gedachte, dat Nederland zijn vlag aan de livreikleuren zijner vorsten ontleend had, en dat het daarentegen aan die kleuren een roem had bijgezet, als geen andere vorstenlivrei ten deel is gevallen. Geen wonder dan ook dat aanvankelijk het betoog van De Jonge door niemand weêrsproken, door een ieder grif aangenomen werd. De vraag scheen voor goed opgelost, het onderzoek gesloten. Maar onlangs heeft een toevallig gevonden bericht, een post op een oude grafelijke rekening, bij sommigen weêr twijfel gewekt aan de juistheid van het resultaat, waartoe De Jonge gekomen was, en zoo is het onderzoek opnieuw geopend. Wij verheugen er ons hartelijk over. Immers twijfel leidt tot waarheid. De waarheid kan er slechts bij winnen, als men haar aan een nieuw en scherp onderzoek onderwerpt. Een ijverig geschiedvorscher, wijlen P.C. Guyot, vond, bij het doorsnuffelen van oude grafelijke rekeningen, dat een der Beiersche | |
[pagina 441]
| |
hertogen, die als graaf over Holland geregeerd heeft, blijkens de rekening van zijn thesaurier van 1410, zijn grijs laken statiekleed uitgemonsterd had met rood, wit en blauw fluweel. Door deze vondst opmerkzaam gemaakt, ging hij verder onderzoeken, en bevond hij, dat waarlijk deze drie kleuren op 's graven wapen voorkwamen, dat zij bijgevolg de kleuren van zijn livrei moesten zijn, en dat zij dan ook wel de nationale kleuren, de kleuren der vlag, in den tijd van het Beiersche huis konden wezen. Zijn nasporingen voortzettende, bemerkte hij dat weêr dezelfde kleuren, rood, wit, blauw, gezien werden op het wapen der Bourgondische hertogen, en dat dus niets belette dat de driekleurige vlag van Beieren in gebruik was gebleven gedurende de Bourgondische heerschappij, en zelfs nog later onder de Oostenrijksche vorsten, die zich, zooals bekend is, zooveel mogelijk aan de instellingen en gebruiken der Bourgondische hertogen, hun voorzaten, hielden. Zoo zou dan onze driekleur niet van den opstand, maar van twee eeuwen vroeger dagteekenen. Guyot, zelf ten volle overtuigd, ijverde om ook het publiek te overtuigen. Na zijn dood heeft een ander ervaren navorscher, D.G. Muller, het onderzoek en den strijd voor zijn stelling voortgezet. Hij heeft ons echter nog niet tot zijn gevoelen kunnen overhalen. De groote fout in zijn redeneering, evenals in die van Guyot, is, dat zij niet van het bekende tot het onbekende opklimt, maar omgekeerd van het onbekende uitgaat; dat zij niet op feiten berust, maar op gevolgtrekkingen. Bekend en zeker is het, dat in 1572 de Watergeuzen de driekleur oranje-wit-blauw als veldteeken voerden, en dat de steden, die hun partij toevielen, ten blijk daarvan dezelfde driekleur opstaken. Even zeker is het dat zij dit deden in de gedachte, dat deze drie kleuren de livreikleuren waren van den prins van Oranje. In Juli 1572 werd een bende Geuzen verslagen; volgens den brief, door Robles aan Alva over dit gevecht geschreven, voerden zij vaandels met de kleuren van den prins van Oranje. Kort te voren had een andere bende, onder bevel van heer Adriaan van Swieten, Gouda voor den prins van Oranje bezet, onder de leus: ‘Vive le prince d'Orangiën, vertoonende vaandels orangiën, wit en blauw’, - zoo zegt een getuige van deze gebeurtenis. In 1577 hield Willem van Oranje zijn plechtigen intocht in Gent; bij deze gelegenheid werd de Vrede verbeeld door een maagd, ‘gegord in een gordel van 's Prinsen paluere, orange, wit en blauw’. Bij de aankomst van Anjou te Antwerpen, in 1581, waren de | |
[pagina 442]
| |
Hollandsche schepen versierd ‘met hun gewoonlijke wimpels, die den Spanjaarden groote vrees plegen aan te jagen, met des prinsen van Orange couleuren’. De vlag met die kleuren geverfd, heet bij het zeevolk steeds de prinsegeus, de prinsevlag, de oude geus, enz. Dat desniettemin de vlag een anderen oorsprong zou hebben gehad; dat zij, die haar hadden aangenomen, zich in de beteekenis der kleuren vergisten, wie kan het gelooven? Maar, zal men zeggen, er wordt op al de aangehaalde plaatsen alleen van oranje-wit-blauw als van 's Prinsen kleuren gesproken; toegegeven dat deze kleuren 's Prinsen livreikleuren waren en nu voor het eerst als vlag werden gobruikt; dat verhindert nog niet, dat rood-wit-blauw reeds sedert lang als nationale driekleur in gebruik kunnen geweest zijn. Wij antwoorden: is het denkbaar, dat de opstandelingen als veldteeken een vlag zouden hebben aangenomen, die zich van die hunner vijanden alleen onderscheidde door een zoo slecht te erkennen verschil als oranje van rood? Is het waarschijnlijk, dat de overgroote overeenkomst tusschen beide banieren door geen der geschiedschrijvers zou zijn vermeld? Buitendien, wij zullen later zien, dat in de Geuzenvaandels het oranje soms door rood vervangen werd: beide kleuren zijn eigenlijk slechts verschillende tinten van één kleur. Doch waartoe zonder bewijs aangenomen wat voor bewijs vatbaar is? Waartoe ondersteld dat rood-wit-blauw de nationale vlag tijdens den opstand geweest is; waarom dit niet liever aangetoond? Omdat men te vergeefs naar voorbeelden gezocht heeft. Een enkele schilderij van vroeger dagteekening toont wel de driekleur, maar het is meer dan twijfelachtig of die er niet later is opgeschilderd. En het zou niet aan een menigte van voorbeelden kunnen ontbreken, indien de stelling inderdaad juist was. Immers de vlag, die in den tijd van Philips II waarlijk de gewone Nederlandsche vlag geweest is, komt op een tal van schilderijen en teekeningen voor, en wordt in een menigte van staatsstukken vermeld. Ik bedoel de roode of witte vlag met het Bourgondische kruis. Was nu de driekleur insgelijks algemeen in gebruik geweest, zij zou zonder twijfel eveneens gedurig in teekeningen en in geschriften voorkomen. Dat men ze nergens met ontwijfelbare zekerheid kan aanwijzen, weerlegt de stelling, dat zij algemeen in gebruik is geweest, volkomen. Een andere tegenwerping heeft niet minder te beteekenen. Indien rood, wit en blauw voor den opstand in al de Nederlanden | |
[pagina 443]
| |
inheemsch is geweest, en in Noord-Nederland tijdens den opstand door het oranje-wit-blauw slechts tijdelijk verdrongen werd, dan zou men verwachten dat in het gehoorzaam gebleven Zuid-Nederland de oorspronkelijke driekleur ook na de afscheiding in gebruik gebleven zou zijn. Maar in de Spaansche Nederlanden is wel de kruisvlag voortdurend de nationale vlag; van een driekleurige daarentegen bestaat er taal noch teeken. En ook onder de Bourgondische hertogen heeft nooit iemand van een driekleur gehoord. Een enkele maal lezen wij van een witte vlag met blauwe franje, maar nooit van een vlag in drie verschillend gekleurde banen verdeeld. Zulk een vlag bestaat alleen in de verbeelding van al te veruuftige navorschers. Wij houden ons dus bij de uitkomst, die De Jonge verkregen had, en die sedert gedurig door ieder vernieuwd onderzoek bevestigd is: de driekleur is de livreikleur van Oranje. Maar die livrei was oranje-wit-blauw, niet rood. Hoe komt dan het rood in onze vlag? Het antwoord op deze vraag, door De Jonge niet als stellig, maar als waarschijnlijk gegeven, is het eenige wat later voor onjuist in zijn redeneering erkend is. Hij meende dat de oorzaak der verandering niet wel gezocht kon worden in het slecht standhouden der oranjekleur, die haar voor een vlag minder geschikt maakt, maar dat zij gezocht moest worden in een staatkundige gebeurtenis. Hij meende dat, toen na den dood van Willem II de Hollandsche staatslieden het stadhouderschap wilden laten vervallen, de kleur die aan het stadhouderlijk huis herinnerde, met opzet tot een andere onschuldige kleur was gewijzigd. Hij beriep zich tot aanbeveling van zijn meening op de vele berichten, ons door tijdgenooten bewaard, betreffende het dragen van oranje door de stadhoudersgezinde menigte ten spijt der regeering, en de weigering van het zeevolk om in den Engelschen oorlog, die spoedig volgde, onder andere dan de oude vlaggen te vechten. Maar nauwkeuriger beschouwd blijken deze berichten niet te leeren, wat De Jonge er uit afleidde. De nieuwe vlaggen onderscheiden zich van de oude, niet door een verandering van kleur - daarop wordt volstrekt niet gedoeld - maar door weglating van het wapen van den stadhouder. Dat men oranjevanen ronddroeg, wil niet zeggen dat men dit deed omdat het oranje in de gewone vlag voor rood had plaats gemaakt. Integendeel, indien deze reden werkelijk bestaan had, zou zeker in een der vele berichten hiervan melding gemaakt zijn. | |
[pagina 444]
| |
Hadden de Staten van Holland den weêrzin niet gevreesd, dien de natie ten duidelijkste tegen al zulke veranderingen aan den dag legde, zij zouden zeker een geheel ander vaandel hebben aangenomen, en wel dat, hetwelk zij in de plaats van de Prinsendriekleur aan de garde gaven, toen zij deze uit den dienst des stadhouders in den hunnen deden overgaanGa naar voetnoot1). Dat vaandel was geel, geborduurd met goud, en daarin het gewone zinnebeeld van Hun Edel Groot Mogenden met hun devies: ‘Vigilate Deo confidentes’; de banderolle was eenvoudiger, een roode leeuw op gelen grond. - Wij erkennen daarin de oude Statenvlag, die in den eersten tijd der Republiek nevens de admiraalsvlag, 's Prinsen driekleur, op de Hollandsche schepen wapperde, maar allengs in onbruik geraakt was en voor de driekleur het veld had geruimd. Onder deze vlag nu weigerde het zeevolk tegen de Engelschen te vechten, en voor zijn weigering weken de Staten wijselijk terug. Toen men eens de verklaring van De Jonge had opgegeven, en onbevooroordeeld verder onderzocht, bleek het weldra dat het rood in onze vlag reeds vele jaren vóór 1650, te midden van het stadhouderlijk bewind, voorkomt. Als men van de vlag spreekt, noemt men haar nog steeds oranje-wit-blauw; als men ze afbeeldt kleurt men ze dikwerf rood in plaats van oranje. Beide tinten werden blijkbaar zonder onderscheid gebruikt. In een bevelschrift van den gouverneur-generaal Hendrik Brouwer en de Raden van Indië, van het jaar 1634, toen Frederik Hendrik machtiger en beminder was dan ooit, werd den opperkoopman gelast te koopen: 600 stuks vlaggedoek, 10 corgie rood of oranje, 10 corgie blauw en 10 corgie wit. De gelijkstelling van rood en oranje in dit officiëele stuk laat geen twijfel over, of rood en oranje werden toen reeds gelijkelijk gebruiktGa naar voetnoot2). De partijschap heeft dus aan onze vlag niets veranderd: het rood is evenzeer als het oranje, nevens het wit en blauw, de | |
[pagina 445]
| |
kleur van ons stadhouderlijk, van ons koninklijk stamhuis. Alleen redenen van praktischen en aesthetischen aard hebben aan de heldere en donkere kleur de voorkeur boven de matte en vale gegeven. Het zou dwaas zijn thans weêr terug te komen op hetgeen de tijd heeft uitgewezen. Het zou dwaas zijn te herstellen wat de ondervinding als minder doelmatig heeft afgekeurd. Maar meer dan dwaas, schandelijk zou het wezen, de roemrijke vlag der vaderen, die door alle partijen van voorheen ongedeerd en onbezoedeld is gelaten, nu als een partijvlag in minachting te brengen. Nevens de driekleur is van ouds een vlag zonder banen, een enkele oranjevlag, in gebruik geweest. Laat die prijken zoo dikwerf het noodig is den koning alleen, zonder het vaderland, onze sympathie te toonen. Maar veranderen wij niets aan de vlag, die door den tijd haar vasten vorm heeft gekregen. Wij hebben ons over haar niet te schamen. Wij mogen over ons zelven voldaan zijn, indien wij haar in de eere handhaven, die het voorgeslacht voor haar bij alle natiën verworven heeft. (Almanak der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, 1865, blz. 73 vlg. - Op nieuw uitgegeven in: Kennen en Doen. Bijdragen, verzameld door de Maatsch. tot Nut van 't Algemeen, dl. I, 1870, blz. 73 vlg.) |
|