Verspreide geschriften. Deel 8. Kritische studiën over geschiedbronnen. Deel 2. Historische schetsen en boekbeoordeelingen. Deel 1
(1903)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend
[pagina 304]
| |
Flanor over Calvin.
| |
[pagina 305]
| |
men er een sterke ontkenning invoegt, en in plaats van: ‘qu'il me serait agréable’ leest: ‘qu'il ne me serait nullement agréable’. Voor de beoordeeling van Calvin's karakter, in zoover het uit deze plaats moet blijken, nog al een gewichtige wijziging. De verontwaardiging, bij Flanor inzonderheid door de zinsnede: ‘Je dissimulai mes sentiments’ opgewekt, schijnt op een misverstand te berusten. Die woorden beteekenen niet, zooals Flanor schijnt te meenen: ‘ik heb mijn gevoelen ontveinsd; ik heb den schijn aangenomen van anders te gevoelen dan ik doe’. Maar eenvoudig: ‘ik heb mijn gedachten voor mij gehouden; ik heb er mij niet over uitgelaten’. Dit is de gewone zin van dissimuler en ook van het Latijnsche dissimulareGa naar voetnoot1). ‘Dissimulanter tuli’ wil zeggen: ‘ik heb de beleediging verdragen zonder te toonen wat ik er van dacht’. De misvatting van Flanor is volstrekt niet ongewoon. Ik wil er nog twee andere voorbeelden van aanhalen. Van den toen nog jongen prins Willem III gaf eens de gezant D'Estrades een karakterschets en getuigde daarin, o.a. van hem: ‘il est fort dissimulé’. Ik had in mijn artikel over den Prins en zijn verhouding tot Engeland dit gezegde onvertaald overgenomenGa naar voetnoot2), en nu bleek het mij naderhand, dat sommige lezers er een beschuldiging van veinzerij en oneerlijkheid in hadden meenen te zien. Maar dit ligt volstrekt niet in de woorden. Die beteekenen slechts: ‘de jonge Prins is zeer gesloten, een echte zwijger’Ga naar voetnoot3). | |
[pagina 306]
| |
Het tegenovergestelde van dissimulé is namelijk niet oprecht, maar openhartig. Het andere voorbeeld betreft een misvatting, waaraan ik mij indertijd ook schuldig heb gemaakt. Men laat Lodewijk den XIden verkondigen, dat wie niet veinzen kan, niet kan regeeren, en wij ergeren ons aan zulk een onzedelijke leer. Maar de sluwe koning heeft slechts geleerd, dat wie niet verbergen kan wat bij hem omgaat en wat hij voorheeft, voor staatsman niet deugt. ‘Qui ne sait pas dissimuler ne sait pas règner’. Daarmee is, dunkt mij, niet veel miszegd. De ervaring, helaas, predikt dezelfde levenswijsheidGa naar voetnoot1), en het ware voor koning Lodewijk te wenschen, dat hij niets ergers op zijn geweten had. (Ned. Spectator, 1890, blz. 405.) |
|