| |
IV. Verband tusschen volkskarakter en sociale toestanden.
8. De volksaard wordt, gelijk wij hierboven reeds opmerkten, ten deele ook door de sociale toestanden, waarin het volk geplaatst is, bepaald. De stedelijke bevolking vertoont een ander karakter dan die van het platteland; een zeevarend volk een ander dan een landbouwend. Waar eene levendige, veelzijdig ontwikkelde nijverheid welvaart en rijkdom verspreidt, zullen zich deugden en gebreken anders openbaren dan in eene armelijke streek. Een levendig verkeer met vreemdelingen kan niet zonder invloed blijven op begrippen, inzichten en gewoonten.
De steden, als brandpunten der groote nijverheid, worden de verzamelplaatsen van het materieel vermogen, vooral van het bewegelijke vermogen, dat gemakkelijk van hand tot hand gaat. Zij zijn het tooneel van het ontstaan en het verloren gaan van groote fortuinen. Tevens bevatten zij de meeste gelegenheden en aanlokselen tot groote verteringen, tot prachtvertoon en weelde. Voorts zijn ook zij de verzamelplaatsen van allen die te huis geen middel van bestaan kunnen vinden. In de groote stad is, meent men, nog altijd ruimte en gelegenheid om werk en brood te bekomen, en de overbevolking van het platteland ontlast zich het eerst in de stad; doorgaans om hier overbevolking te kweeken. Zoo ziet men in de steden de beide uitersten van rijkdom en armoede het sterkst vertegenwoordigd, en in de groote steden vooral met schreeuwende contrasten tegen elkander afstekend.
| |
| |
Nog in een ander opzicht is er verschil tusschen steden en platteland. De eerste kan men noemen de zetels van de intellectueele volkskracht, van beschaving, van veelomvattend onderwijs, van wetenschap en kunst. Het platteland daarentegen blijft de bron van de physieke volkskracht. De eenvoudiger levenswijs, de betere voeding en ruimere woning, de aard van het dagelijksch bedrijf in de open lucht, de mindere gelegenheid tot uitspatting schept en onderhoudt daar eene gezonder en sterker bevolking.
De stedelijke bevolking eindelijk kent meer samenleving en samenwerking, en daardoor meer gevoel van zedelijke kracht, meer zelfbewustheid van willen en werken, meer zelfstandigheid en vrijheidszin. Bijna overal en ten allen tijde zijn de gemeenten de bakermat en de schuts der politieke vrijheid geweest.
Wanneer men op dit velerlei verschil tusschen stedelijke en plattelandsbevolking let, dan ligt het besluit niet verre, dat de verhouding tusschen deze twee van groote beteekenis voor elken staat is. In alle staten van eenigen omvang is het numerieke overwicht aan de zijde der plattelandsbevolking; doch niet overal is het even groot. Hier te lande is dit overwicht al van oude tijden her betrekkelijk gering, geringer dan in eenig ander land van Europa. Vooral geldt dit van het eigenlijke Holland, dat de kern is van ons nationaal bestaan. Daarbij valt hier nog het merkwaardige verschijnsel waar te nemen, dat vele plattelandsgemeenten door talrijkheid en dichtheid van bevolking, door den aard harer nijverheid, door gemakkelijkheid van gemeenschap met elkander langs goede land- en waterwegen, door groote welvaart, meer of min in hun volksleven de trekken van het stedelijke karakter hebben overgenomen. Daarentegen bezitten wij binnen ons grondgebied geene wereldstad, waar de bevolking bij vele honderdduizenden, ja millioenen opeengetast is, en waarin zich als het ware het gansche intellectueele en politieke volksleven samentrekt. Nog blijft er altijd wel eenig verschil tusschen stad en land merkbaar. Maar het verschil is geringer dan elders. Hieraan knoopt zich de opmerking, dat in geen ander land het burgerlijk element zulk een overwicht heeft als hier. Met den boerenstand heeft het zich in de meeste streken innig vermengd, niet zonder invloed op zijn gehalte uit te oefenen; den adel, hier weinig talrijk en niet toongevend, heeft het grootendeels in zich opgenomen.
Ook de aard van het volksbcdrijf, dat op zijn beurt wederom door geographische ligging en natuurlijke gesteldheid van den
| |
| |
bodem beheerscht wordt, heeft invloed op het volkskarakter. De landbouw is een bij uitstek locaal bedrijf. De boer, aan hof en erf gehecht, slijt zijn leven in engen kring, waar hij zich niet gaarne buiten waagt. Daardoor is ook zijn gezichteinder bekrompen. Hij is in hooge mate behoudend, gehecht aan oude gewoonten, zeden en overlevering. Voor het nieuwe en vreemde is hij bang. Hij is meer geduldig dan ondernemend. Alleen een degelijk onderwijs, zoo als in sommige onzer provinciën onder den boerenstand verspreid is, brengt hierin verandering. - Ook de fabrieks- en ambachtsnijverheid heeft daar, waar zij uitsluitend bedreven wordt, nagenoeg gelijken invloed; ook bij haar hebben overwegingen van plaatselijk belang den voorrang. Doch de fabrikant is van zelf reeds genoodzaakt, ter wille van de aanschaffing zijner grondstoffen en van den afzet zijner producten zich in ruimeren kring te bewegen en meer om zich been te zien. Vreemde mededinging dwingt hem, zij het ook aarzelend, op nieuwigheden acht te slaan en het overgeleverde voor iets beters te laten varen. De aard van zijn bedrijf vordert meer inspanning van geestvermogens, beter en veelzijdiger onderwijs, hoogere beschaving. Oefent hij zijn bedrijf op groote schaal uit, gelijk de richting van onzen tijd meer en meer medebrengt, dan is universeele kennis voor hem behoefte. Zoo zien wij tegenwoordig uit dezen stand de kundigste, verlichtste en invloedrijkste mannen te voorschijn komen. - Voorzeker heeft ook de handelsstand zijne eenzijdigheid en zijne vooroordeelen. Maar de groothandel (en hieronder begrijpen wij ook de zeevaart) is uit zijn aard kosmopolietisch; hij moet met zijnen blik de gansche wereld omvatten; hij is in voortdurende aanraking met vreemdelingen uit alle oorden. Hij moet wakker zijn in zijne ondernemingen, moedig in het besluiten, vlug in het uitvoeren. De wisselvallige kansen der fortuin, waaraan hij blootstaat, loeren hem zich gewennen om voorspoed en tegenspoed met
gelijkmoedigheid te dragen. Eene luchthartigheid, die niet zelden tot lichtzinnigheid overslaat. Vergelijk slechts den zeeman, die aan wal gekomen de zuur verdiende gage in weinig tijds verkwist, die kooplustig en goedgeefs is, met den boer, die moeizaam penning bij penning spaart en van dat bespaarde evenmin om zich zelven te goed te doen als om anderen te helpen afstand doet. Eindelijk, de handel eischt vrijheid van beweging, want deze is voor hem levensvoorwaarde. Hij kan niet dulden gereglementeerd of geregeerd te worden, en wil zijne zaken zelf doen. Die vrijheidszin laat zich ook in ruimer kring en op ander gebied
| |
| |
gelden, ook op dat van het politieke en kerkelijke leven. Hij is echter niet altijd eenzelvig met ware liberaliteit. Niet zelden slaat hij tot heerschzucht over, die te drukkender wordt voor hare slachtoffers, omdat zij zich in de eerste plaats op het materieel voordeel richt. De verhouding van het moederland tot zijne koloniën is hiervan een treffend voorbeeld. Nooit zijn deze meer onderdrukt dan wanneer handelscompagnieën er het gezag uitoefenden.
Van de verschillende takken van nijverheid is in Nederland de handel - met de daarmee samenhangende scheepvaart - steeds de voornaamste geweest. En door alle tijden heen heeft deze aan het volkskarakter de scherpste plooi gegeven. De vreemdeling heeft ons van oudsher den naam van eene ‘natie van kooplieden’ gegeven; en die naam was niet altijd eene lofspraak. Trouwens, dat karakter openbaarde zoowel zijne kwade als zijne goede zijde. Politieke en andere transaetiën werden beschouwd als eene handelszaak, waarin eene zekere mate van slimheid niet ongeoorloofd was, waarbij men door loven en dingen tot den besten koop, dien de omstandigheden toelieten, trachtte te komen en, mits men er de macht toe had, voor zich voordeelen bedong die men wederkeerig den ander noode gunde. Maar diezelfde handelsgeest kweekte ook vrijheidsliefde, bewustheid van kracht en vastheid van wil. Het handeldrijvende en door den handel rijke en veel vermogende Holland beheerschte in de dagen der Republiek de Unie en dreef tegenover de landbouwende provinciën zijnen wil door, even als nog thans, hoe onberekenbaar veel ook de landprovinciën vooruitgegaan zijn, Holland het middenpunt van ons volksbestaan is. En onder de leiding der Hollandsche staatslieden verhief de Republiek zich tot eenen vrijen, bloeienden, invloedrijken staat, machtig ter zee en in vreemde werelddeelen, ontzien en geëerd in Europa, Men vergelijke daarmede eiken anderen staat van gelijken of grooteren omvang of bevolking. Hoe ver ging Nederland ze allen in degelijkheid, kracht en aanzien te boven. Wat verschil ook tusschen den onafhankelijken Nederlander, die zich koning op zijn erf achtte, en de bewoners der staten van Europa's binnenland, die zich in nederigheid bogen voor hunne landsheeren en hunnen ganschen hofstoet en den rug kromden onder de heerschappij van landsvaderlijke tirannen, En ook heden nog, hoe veel er ook veranderd zij, welke staten er ook groot geworden
zijn tegenover onze kleinheid, neemt het Nederlandsche volk eene eigene plaats in onder de volken van Europa; eene
| |
| |
zelfstandigheid, die ook door den vreemdeling erkend wordt, die zeker, in het ergste geval, voor verpletterende overmacht tijdelijk zou kunnen moeten bakken, maar op den duur niet te vernietigen is. En ook nu nog voert het kleine Nederland heerschappij over onmetelijk gebied aan gene zijde van den Oceaan, wel is waar - het moet er bijgevoegd worden - ook nu nog te veel als koopman.
9. Zoo hebben sociale toestanden invloed op het volkskarakter. Maar de invloed is wederkeerig; en wij hebben nu nuk de keerzijde te beschouwen. De natuurlijke eigenschappen van ons volk, door afstamming, gesteldheid des bodems en luchtgestel bepaald, hebben op hare beurt invloed op leven en bedrijf. Stellen wij ons de type van den Nederlander voor als een man van bedachtzaam beraad, die zelden haast heeft, een man van volharding en geduld meer dan van vermetelheid, van kern en kracht meer dan van vlugheid, van degelijken ernst meer dan van fantasie, van zuinigheid, overleg en nauwlettendheid, huiselijk en weinig gezellig, zelfstandig en zelfgenoegzaam, dan kost het weinig moeite, zijne richting en zijnen gang in het publieke en sociale leven, in handel en wandel te teekenen. Het algemeen belang is hem niet onverschillig, want hij is doorgaans te verstandig om niet in te zien, dat zijn eigen belang daarbij betrokken is; doch de bijzondere belangen trekken hem meer aan, en het kost hem moeite, zich over particularisme en provincialisme heen te zetten. Tot doortastende maatregelen gaat hij niet dan in den grootsten nood over, en zijne natuurlijke bedachtzaamheid vergunt hem niet dan na lang wikken en wegen tot afdoening van zaken te komen. De beraadslagingen in openbare vergaderingen onderscheiden zich meer door woordenrijkheid dan door hartstochtelijkheid. Wat met kalme volharding te winnen is, zal hij bereiken. In geen opzicht heeft de Nederlander meer welverdienden roem verworven, dan door zijn onverpoosden strijd met de wateren, op welke hij den grond, dien hij bewoont, heeft veroverd en tegen wier geweld hij blijft worstelen om den gewonnen bodem te behouden en te vergrooten. Met nauwlettende zorg, die ook het kleinste niet gering acht, waakt en ijvert hij voor zijn belang. Geen hoekje van akker of tuin laat hij ongebruikt; niet licht werpt hij weg wat ook maar eenigzins nog van dienst kan zijn. Zijn er geene groote winsten te behalen,
kleine zijn hem ook welkom. Een klein vischje een zoet vischje, zegt hij. Veeleer deinst hij terug voor het waagstuk, dat groote winsten belooft, omdat hij weet,
| |
| |
dat tegenover groote winsten groote verliezen staan. Een nieuwen handelsweg te openen, een nieuw artikel aan de markt te brengen laat hij doorgaans aan anderen over. Als de nieuwe weg goed is en het nieuwe artikel opneemt, zal hij meedoen. Zoo bespaart hij zich teleurstellingen, maar laat ook dikwijls de beste kansen voorbijgaan en - wat erger is - zich van de baan dringen. De geschiedenis van onzen handel zoowel als van onze industrie geeft hiervan getuigenis. Hoe zijn wij ook in den jongsten tijd met onze spoorbanen en stoombootliniën achteraan gekomen. Daarentegen is de Nederlandsche koopman en industriëel in andere opzichten zijne vreemde mededingers voor. Door zuinigheid en overleg weet hij met kleine middelen veel te doen; door goede zorg en nauwgezetheid verwerft hij vertrouwen. Onze uitgebreide vrachtvaart hebben wij niet alleen aan de deugdelijkheid onzer schepen, maar ook aan de degelijkheid onzer gezagvoerders te danken. De produkten onzer nijverheid zijn gezocht om de zorgvuldige bewerking. Die produkten bepalen zich - met enkele schitterende uitzonderingen - tot voorwerpen van alledaagsche behoefte van groven aard en weinig kunst. Zij hebben daardoor dit voor, dat zij, onafhankelijk van toevallige omstandigheden, een geregelden afzet vinden. Met de veelzijdige kunstvlijt der Duitschers, met het vindingrijk vernuft der Engelschen en Amerikanen, die telkens iets nieuws te koop bieden, weten wij niet te wedijveren, allerminst met den goeden smaak der Franschen. De internationale tentoonstellingen hebben het ten overvloede bewezen.
10. Ook op het gebied van het geestelijke leven is de Nederlander bij uitstek positief. Het verheven idealisme der Duitschers is ons even vreemd als het schitterend vernuft der Franschen. Onze kunst onderscheidt zich door een nuchter realisme. In de architectuur heerscht het utiliteitsbeginsel. Voor schoone lijnen en edele vormen hebben onze bouwmeesters weinig oog. De Hollandsche schilderschool is met recht wereldberoemd, maar meer om nauwgezetheid in het bespieden der natuur en getrouwheid - tot angstvalligheid toe - in het weergeven, dan om grootschheid van opvatting en diepte van gedachte. Tot godsdienstige onderwerpen konden onze kunstenaars zich, sedert het Calvinisme met zijne streng puriteinsche begrippen heerschappij won, niet aangetrokken voelen; maar ook aan historie, mythologie en allegorie hebben zij zich zelden met goed gevolg gewaagd. Het portret, het landschap, het genrestuk, het stilleven, in één woord het
| |
| |
alledaagsche, is hun terrein; en niet zelden hebben de grootste meesters het niet beneden zich geacht, tot het platte en gemeene af te dalen. Eéne uitzondering echter mag niet onvermeld blijven: als ware kinderen der zee hebben de Hollandsche meesters bij haar de poëzie gezocht, die zij in hunne omgeving niet vinden konden. Zij hebben hare verschrikkingen en hare liefelijkheden gevoeld, hare diepten en hare oneindigheid gepeild en op het paneel getooverd. - Zoo ook zijn huiselijkheid en stemmige burgerlijkheid de hoofdtrekken onzer poëzie en onzer geheele literatuur. De techniek overtreft dikwijls de gedachte in de verzen zelfs onzer meest gevierde dichters; forschheid neemt bij hen de plaats in van verhevenheid. In de wereld der idealen voelen zij zich weinig te huis; de humor, die in tranen lacht, en het dartel spel van 't vernuft zijn hun vreemd. Maar de warme ontboezeming des gevoels in eigen gemoed bij lief en leed, de boeiende schildering van het schoon dat de oogen
trof, een treffend woord van vermaning en troost, de vlijmende snede van meedoogenloozen spot, den stillen ernst van het godsdienstig lied zult gij niet te vergeefs bij hen zoeken. - In de wetenschap neemt Nederland eene eervolle plaats onder de volken in. De vrijheid van denken, spreken en schrijven, hier vroeger en meer dan elders gegund, en de gastvrijheid jegens den vreemdeling hebben daartoe veel gedaan; maar niet minder de verlichte zorg der overheid eerst voor hooger, daarna ook voor lager onderwijs. Doch zoowel als onze kunstenaars hebben ook onze geleerden op hunne werken den stempel van het volkskarakter gedrukt. Hebben wij maar enkele mannen van genie te noemen, zooveel te grooter is het aantal mannen van talent op wie wij wijzen mogen, mannen, die zich door degelijken, nuttigen, voor vele geslachten vruchtbaren arbeid verdienstelijk hebben gemaakt. In het zorgvuldig verzamelen, in het ordelijk rangschikken van de bouwstoffen der menschelijke kennis, in het logisch betoog en in de scherpziende kritiek ligt hunne kracht. Geduld en volharding treden ook hier op den voorgrond; maar even zoo ook hier eene neiging om liever te volgen dan voor te gaan. De Nederlandsche geleerde is bij voorkeur eclecticus en encyclopaedist. Hij bezit in ruime mate de gave der receptiviteit. Een spoor van deze richting vinden wij in de menigte vertalingen en omwerkingen van buitenlandsche geschriften, die onze pers levert.
11. Hoe openbaart zich het volkskarakter in het volksleven? Hier vooral loopen wij wederom gevaar, plaatselijke eigenaardig- | |
| |
heden als algemeene trekken voor te stellen of, aan den anderen kant, in zulke algemeenheden te vervallen, dat er van een bijzonder karakter geen spoor overblijft. Overal, in alle landen, zijn de lagere klassen des volks onbeschaafd. Hoe zal men de uitingen dezer onbeschaafdheid bij den Nederlander anders waarnemen dan bij anderen? Wij moeten ons dan tot enkele lijnen en omtrekken bepalen. Het moet erkend worden, dat het den Nederlander van geringen stand aan natuurlijke beschaving ontbreekt. Hij is noch glad en geestig in den omgang, noch gemoedelijk. Hij is stroef. Hij heeft weinig zin voor natuur of kunst Misschien ligt dit voor een deel ook hieraan, dat het onderwijs, dat hem wordt gegeven, te weinig er op aangelegd is om dezen zin bij hem wakker te maken. Doch dat onderwijs wordt gegeven door de mannen, die uit het volk zijn voortgekomen: en zoo het dezen aan de roeping of den slag faalt om er een andere richting aan te geven, zou dit slechts een bewijs te meer voor onze stelling zijn. De Nederlandsche werkman is getrouw en regelmatig in den arbeid. Om deze deugden wordt hij zelfs buitenslands gezocht. Doch bij is zelden vlug en handig. Hij heeft behoefte aan leiding en volgt liefst de oude sleur. Zijnen rustdag brengt hij door des morgens in de kerk, des middags met eene zoete wandeling langs straten en wegen met vrouw en kroost, des avonds rondom de koffietafel. Zoo hij leest, hij kiest degelijke, dat wil zeggen stichtelijke lectuur. De eentonigheid van zijn leven schijnt hem niet zwaar te vallen. Doch als ter vergoeding geeft hij zich op gezette tijden aan eenen dollen roes over. Bij kermissen en andere feestelijke gelegenheden springt die kalme natuur uit den band. De ruwe kracht slaat over tot gemeenheid. De walgelijke vroolijkheid vindt hare bron voornamelijk in het overdadig genot van sterken drank. Ook bij andere
gelegenheden (wij merkten het reeds vroeger op) schijnt deze prikkel onmisbaar tot opwekking van buitengewone geest- of lichaamskracht. En, hetzij door gewoonte hetzij wegens de gebrekkige voeding, waarmede ons volk zich vergenoegt, voor velen is hij dagelijksche behoefte geworden.
Overigens is ons volk rustig en ordelievend; geenszins kruipend, maar gemakkelijk te leiden. De groote beroeringen, die in de laatste dertig of veertig jaren schier alle landen van Europa in meerdere of mindere mate bezocht hebben, zijn aan ons land voorbijgegaan. Breekt er soms hier of daar een oploop uit, luttel vertoon van macht is doorgaans voldoende gebleken om hem te bedwingen. Onze steden leveren het schouwspel niet op van uit- | |
| |
barstingen van hartstocht, zoo min van zinnelooze opgewondenheid, als van toomelooze woede. De jongste herinneringen van dien aard klimmen op tot den tijd, toen het volk, na diepgevoelden druk onverduldig geworden van vreemde dwingelandij, den gehaten Franschman verjoeg, en Willem I als bevrijder des vaderlands inhaalde, een tijd, die reeds een lang menschenleven achter ons ligt.
Merkwaardig voor de kennis van het volkskarakter is de statistiek van het misdrijf. Onze gerechtelijke statistiek splitst op het voetspoor van het strafwetboek de misdrijven, die hier te lande gepleegd en berecht worden, in drie hoofdgroepen: misdrijven tegen de algemeene zaak (dat zijn vergrijpen tegen den staat zelven, tegen den vrede en de rust in den staat, tegen de publieke belangen, tegen de voorschriften van orde en politie); misdrijven tegen de personen; en misdrijven tegen de bezittingen of goederen. Nu is het in de eerste plaats opmerkelijk, hoe vele misdrijven tegen de algemeene zaak in onze statistiek voorkomen; in enkele jaren klimt hun getal tot een verbazende hoogte. Doch niet omdat de Nederlanders zoo bijzonder onrustig of oproerig zijn. Verreweg het grootste getal van de gevallen, die onder deze groep voorkomen, spruiten voort uit verzet tegen politieverordeningen en reglementen. Want ook hier geldt de regel, dat de Nederlander, die zich vrij man gevoelt, niet gereglementeerd verkiest te worden. Betrekkelijk gering is het getal misdrijven tegen de personen, veel geringer dan in de meeste andere landen. En nog zou men, indien de motieven tot het misdrijf konden worden aangeteekend, bevinden, dat de meeste gevallen van manslag en verwonding, die voorkomen, hun oorzaak hadden in dronkenschap. Moord en mishandeling, uit woestheid, hartstocht, toorn, jaloezie of verfijnde wreedheid gepleegd, zijn zeldzaam, Groot is daarentegen het getal misdrijven tegen de bezittingen, ook in vergelijking met de cijfers in andere landen. Gewone diefstal, zonder geweld bedreven, komt hier verreweg het meest voor.
Een ander karakteristiek verschijnsel levert ons de vergelijkende statistiek der onechte geboorten. Wanneer men de staten van Europa, in welke deze statistiek openbaar gemaakt is, daarbij aldus rangschikt, dat zij op elkander volgen naarmate het getal van deze gevallen grooter wordt, dan komt Nederland, met het kleinste cijfer, bovenaan in de lijst. Dit is nog wel geen voldingend bewijs voor minder onzedelijkheid bij ons volk dan bij
| |
| |
andere volken, want zeer uiteenloopende oorzaken kunnen deze cijfers bepalen. Doch zonder aarzelen mogen wij het feit, uit het oogpunt van het maatschappelijk belang, gunstig noemen.
12. Het volk, dat den Nederlandschen bodem bewoont, bevat nog een bestanddeel, dat wij niet geheel met stilzwijgen mogen voorbijgaan; het Israëlietische. Het is niet talrijk genoeg, noch over het geheele land, noch op eenige bijzondere plaats, om eenen overwegenden invloed te kunnen oefenen. Men kan ook niet zeggen, dat het door vermenging met de kinderen van den Germaanschen stam hier of daar eenige wijziging of schakeering in den algemeenen volksaard heeft teweeggebracht. Integendeel, de Israëlieten, ofschoon reeds sedert lang staatsrechtelijk on burgerrechtelijk met de overige ingezetenen van Nederland volkomen gelijkgesteld, blijven, wat het sociale leven betreft, nog altijd meer of min in eenen staat van afzondering verkeeren, deels door hunne eigene gehechtheid aan den - men mag wel zeggen - nationalen godsdienst, en aan hunne zoden, gebruiken en overleveringen, deels ook ten gevolge van hunne historische verhouding tot de christenvolken, en van de nog niet uitgeroeide vooroordeelen, welke zich daarin hebben geworteld.
Doch het meest nog onderscheidt zich dit bestanddeel van het Nederlandsche volk door eigenaardige karaktertrekken, die zich van geslacht op geslacht blijven voortplanten. Het verloochent zijn oosterschen en zuidelijken oorsprong niet en vertoont alzoo in uiterlijk voorkomen niet alleen maar in zijn geheel e wezen en doen een scherp contrast met de overgroote meerderheid onzer bevolking. De hoofdtrekken van dit eigenaardig karakter zijn: levendigheid, bewegelijkheid, vlugheid van geest, gevatheid, scherpzinnigheid. Men vindt er veel ingenomenheid met het uiterlijke, met sieraad en opschik, met schitterende kleuren en schetterende klanken; in één woord, hooge waardeering van den vorm.
Deze eigenaardigheden uiten zich ook en zelfs zeer krachtig in het verkeer, in handel en wandel, in bedrijf en beroep en in geestesrichting. De Israëliet is in zijn arbeid niet enkel vlijtig; hij is ijverig. Bij voorkeur zal hij zich in zulke bedrijven begeven, die inspanning van de vermogens van den geest vorderen. De handel, met zijne berekeningen, kansen en zetten, is hem liever dan de stille gelijkmatige gang van den landbouw en het ambacht, Voor wetenschappelijke beroepen en betrekkingen heeft hij aanleg en zin; voor kunst, vooral voor beeldende en toonkunst, heeft hij een levendig en ontvankelijk gevoel.
| |
| |
Met deze eigenschappen heeft het Israëlietische element, hoe weinig talrijk het ook zij, op den algemeenen maatschappelijken toestand hier te lande een zeer merkbaren invloed. Is het ook betrekkelijk zwak, het werkt toch in zekere mate als correctief van de eenzijdigheid van het algemeene volksbestaan, In de eerste plaats openbaart zich zijne werking bij de ontwikkeling en richting van het handelsverkeer. In den eindeloos vertakten kleinhandel van het dagelijksch verkeer is het ongemeen bedrijvig en nuttig. In den groothandel is het aan de beurs met eere vertegenwoordigd, op elk terrein, vooral op dat van bank- en crediet-wezen. En zoo er groote zaken en stoute ondernemingen gedaan worden, het heeft hieraan niet het kleinste deel. In de verschillende vakken van wetenschap, vooral van natuurwetenschap en rechtsgeleerdheid, draagt het krachtig bij om Nederland een goeden naam te verzekeren. Het journalisme, dat leven vol afwisseling en drukte dat bovenal vlugheid van geest en snelle bevatting eischt, heeft het bijna geheel ingenomen. In de kunst kan het, vooral in onze dagen, op schitterende namen wijzen; en de geniale voortbrengselen van dichtpen en penseel, die het ons schonk, hebben - met dankbaarheid worde het erkend - niet weinig medegewerkt tot de ontwikkeling des volks en tot den roem van Nederland.
(Algemeene Statistiek van Nederland I, blz. 3 vlg.).
|
|