Verspreide geschriften. Deel 1. Historische opstellen. Deel 1
(1900)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend
[pagina V]
| |
Voorrede.Onder Robert Fruin's nagelaten papieren vonden wij deze aanteekening: ‘Het is om te voldoen aan den vriendelijken drang, die van verschillende geachte zijden op mij wordt uitgeoefend, dat ik er toe overga om mijn verspreide geschriften, voor zoover zij niet uitsluitend voor vakgenooten waren bestemd, te herdrukken. Uit eigen beweging zou ik dit niet hebben gedaan. Ik had het beter gevonden er mee te wachten totdat ik zelf zou zijn heengegaan en dan mijn jongere vrienden te laten beslissen, wat van hetgeen ik geschreven heb en misschien nog schrijven zal voor het opkomend geslacht nog kon dienen. Maar er zijn omstandigheden waaronder wij het voornemen, dat wij voor het beste blijven houden, moeten opgeven en ons schikken naar hetgeen anderen van ons verlangen. In dat geval verkeer ik, en het is verre van mij, dat ik er over zou klagen. Ik voel mij integendeel vereerd en gevleid door den wensch, waaraan ik toegeef, en ik ben erkentelijk voor den goeden dunk van mij en mijn werk, die er uit spreekt.’ Blijkbaar is dit fragment het ontwerp eener voorrede, die Fruin zich voornam te drukken bij eene uitgave zijner ver- | |
[pagina VI]
| |
spreide geschriften. Hoogstwaarschijnlijk dagteekont het stuk van 1886; want het is ons bekend, dat Fruin onder den indruk van de algemeene vereering, die hem bij zijn 25jarig hoogleeraarschap zoozeer verrastte en zoo weldadig aandeed, er aan gedacht heeft te doen, wat Nederland reeds zoolang van hem had verlangd. En toch, niettegenstaande hij verklaarde eindelijk voor den aandrang gezwicht te zijn, is het niet gekomen tot de uitvoering van het werk. Toen Fruin in het begin van 1899 overleed, was met de voorbereiding der uitgave zelfs nog geen begin gemaakt. Geen oogenblik werd toen geaarzeld over de vraag, of zij ondernomen moest worden. Reeds lang hadden wij ons zelven gezegd, dat wij, als wij onzen vereerden meester moesten verliezen, het zouden beschouwen als een plicht der piëteit, voor zijne nagedachtenis te doen, wat de bescheiden man niet had willen doen voor zich zelven. En toen Fruin's familie tot ons kwam met het verzoek, om ons met de uitgave te belasten, hebben wij dan ook met dankbare ingenomenheid de taak aanvaard, die wij zelven hadden gewenscht op ons te nemen en die wij nu ook weten, dat Fruin eenmaal zelf zijnen jongeren vrienden had toegedacht. Met ingenomenheid aanvaardden wij de taak, maar toch niet zonder ons ernstig rekenschap te geven van de groote moeilijkheden, die zij met zich zou brengen. En zoodra wij ons tot den arbeid zetten, bleken die ons zelfs nog grooter dan wij gedacht hadden. Eén groot bezwaar was intusschen en weggenomen: wij behoefden niet te beginnen met het bijeenzoeken van alles, wat Fruin geschreven had. Op zijn 75sten verjaardag hadden eenige vrienden, op initiatief van Mr. O.W. Star Numan, hem aangeboden eene volledige lijst zijner geschriften, samengesteld door den ijverigen en nauwkeurigen L.D. Petit. Fruin zelf heeft bovendien de lijst, voordat zij definitief werd afgedrukt, nog doorgezien en op een enkel punt aangevuld; zij is daarna op zijn verlangen niet uitgegeven, maar onder zijne vrienden verspreid. | |
[pagina VII]
| |
Een volkomen vertrouwbare grondslag dus voor onzen arbeid. Maar alleen een grondslag, niets meer. Allereerst kwam natuurlijk de vraag aan de orde, of wij alle stukken zonder uitzondering zouden herdrukken. Wij waren overtuigd, dat Fruin zelf, had hij eene uitgave bezorgd, dit zéér stellig niet zou gedaan hebhen, dat hij slechts eene bloemlezing zou gegeven hebben uit den rijken overvloed der 269 geschriften, die de lijst vermeldt. Evenzeer waren wij overtuigd, dat die bloemlezing ons (en zéér velen met ons) niet zou bevredigd hebben en dat een aantal opstellen, die wij zéér ongaarne in den bundel zouden missen, door hem als te onbeteekenend of te verouderd zouden verworpen zijn. Maar wij achtten ons niet gebonden door de inzichten van den schrijver zelf op dit punt; want - wij wisten het - zoo er bij Fruin sprake kon zijn van zekere vooringenomenheid tegenover zijne geschriften, dan was zijn oordeel stellig bevangen in tegenovergestelden zin als gewoonlijk bij schrijvers het geval is. Te vrijer voelden wij ons tegenover de plannen, die wij bij Fruin onderstelden, omdat een paar voorloopige lijstjes van de opstellen, die hij voor een herdruk bestemd had, (gevonden bij het bovengenoemde fragment) wel bedroevend klein waren, maar toch tot onze verrassing eenige stukken noemden, die wij meenden dat hij juist zou hebben verworpen. Door Fruin's bedoelingen hebben wij ons derhalve bij onze keuze niet laten leiden. Afgaande op eigen oordeel, hebben wij gemeend, dat van een geleerde van zóó bijzondere beteekenis, van een schrijver, die zich zelven zóó hooge eischen stelde en die zóó bezwaarlijk er toe overging om zijne opstellen te doen drukken, in hoofdzaak alles verdiende herdrukt te worden. Was er een en ander in die opstellen, dat verouderd was - welnu, de datum van het geschrift, dien wij er duidelijk bij zouden laten drukken, zou den lezer waarschuwen het stuk naar dien datum te beoordeelen. En eigenlijk onbeduidende zaken hebben wij onder Fruin's nalatenschap nagenoeg niet ontdekt. In hoofdzaak alles zal dus herdrukt worden. Natuurlijk zullen er op dien regel uitzonderingen zijn. De lijst is nog niet definitief | |
[pagina VIII]
| |
vastgesteldGa naar voetnoot1): eerst als wij alles rustig herlezen hebben, zullen wij kunnen beslissen. De rijke stof hebben wij verdeeld in vijf serieën. De eerste, verreweg de omvangrijkste, zal onder den titel Historische opstellen Fruin's beroemde Gidsartikelen bevatten, met verscheidene stukken uit zijne Bijdragen en enkele elders geplaatste opstellen van grooten omvang, benevens een enkel onuitgegeven stuk, dat wij onder zijne papieren vonden. De tweede serie zal de Studiën over staats- en rechtsgeschiedenis mededeelen, die op allervoortreffelijkste wijze de middeleeuwsche rechtsinstellingen behandelen en bijna allen eene plaats vonden in Fruin's Bijdragen. Onder den titel Kritische studiën over geschiedbronnen zullen vereenigd worden eenige groote en kleine opstellen over de bronnen onzer geschiedenis, die in verschillende tijdschriften verspreid staan. Niet het minst aantrekkelijk zal zijn de vierde rubriek, die wij Opmerkingen en boekbeoordeelingen zullen noemen, en waarin verzameld zullen worden de talrijke, meestal door Fruin zelven gestelde verslagen zijner voordrachten in de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, de inleidingen van sommige bronnenpublicaties, de kleine opstellen uit Konst- en letterbode en Spectator, de boekaankondigingen uit de Gids en tal van andere kleine stokken, waaraanFruin's uitgebreide belezenheid en groote scherpzinnigheid dikwijls een zoo onverwacht belang wist bij te zetten. De vijfde rubriek eindelijk zal onder den titel Redevoeringen en schetsen alles bevatten, wat, als van algemeenen aard, in de vier genoemde serieën niet gevoegelijk eene plaats vinden kon. Men zal er de professorale oratiën aantreffen en drie onuitgegeven toespraken, waarmede Fruin nu en dan zijne colleges placht te openen, verder eene onuitgegeven redevoering te Utrecht gehouden, opstellen over politiek en over andere vragen van den dag. | |
[pagina IX]
| |
De volgorde der stukken in iedere serie is chronologisch, niet volgens den tijd der vervaardiging maar volgens de behandelde onderwerpen. Sommige opstellen zijn als bijlagen bij andere gevoegd, ten einde den samenhang met het voorafgaande artikel te doen uitkomen; enkele andere zijn om dergelijke redenen onder één titel bijeengeplaatst. Wij zijn in de gelegenheid, een register van persoons- en plaatsnamen bij de uitgave te voegen, bewerkt door den heer K. Vos, proponent te Amsterdam, die de goedheid had ons belangeloos zijne hulp aan te bieden. In den tekst der opstellen hebben wij ons niet gerechtigd geacht iets noemenswaardigs te veranderen, wanneer niet Fruin zelf in zijne aanteekeningen ons daartoe machtigde. Doch in tallooze gevallen hebben wij zulk eene machtiging gevonden. Fruin was gewoon, van elk zijner opstellen een exemplaar te bewarenGa naar voetnoot1) en daarin dadelijk al de bewijsplaatsen zijner uitspraken aan te teekenen, die hij bij de uitgave achterwege hield. Maar hij deed nog meer: hij verbeterde de teksten steeds en vermeerderde ze tot kort voor zijn dood gedurig door bijvoegingen, die voortgezette lectuur hem over het behandelde onderwerp aan de hand deed. Die aanteekeningen en bijvoegingen achtten wij ons verplicht algemeen bekend te maken. Ze zijn gedenkstukken van Fruin's voortdurende werkzaamheid en bevatten tal van merkwaardige bijzonderheden en opmerkingen. Waar het geschieden kon, hebben wij ze in den tekst ingelascht; de overige zijn in noten daaraan toegevoegd. Dikwijls is daardoor eenige wijziging in den vorm der aanteekeningen noodig geworden, Want Fruin, die deze noten uitsluitend voor eigen gebruik bestemde, had ze veelal in enkele woorden neergeschreven; later had hij dikwijls weder iets anders daarbij gevoegd, dat niet altijd overeenkwam met hetgeen hij vroeger had aangeteekend. | |
[pagina X]
| |
Enkele malen hebben wij ons ook genoodzaakt gezien den ouden tekst zelf te veranderen, om hem in overeenstemming te brengen met de bijgevoegde noten. Doch alleen dan hebben wij dit gewaagd, wanneer die overeenstemming kon verkregen worden door verandering van slechts enkele woorden. De voor den lezer meest hinderlijke tegenstrijdigheden zijn daardoor weggenomen; de andere zijn echter natuurlijk blijven bestaan. Nu en dan komen in den ouden tekst ook wel eens opmerkingen voor, die niet meer geheel juist mogen heeten. Op een en ander hebben wij eene enkele maal de aandacht gevestigd in noten met bijvoeging der letters N.v.d.R. (Noot van de Redactie). Maar over het geheel behoort de lezer het jaar, waarin het stuk geschreven is (en dat steeds bij het opschrift gedrukt is), en het tijdsverschil tusschen den tekst en vele noten steeds in het oog te houden. Hetzelfde geldt van de citaten: herhaaldelijk komen in de noten aanhalingen voor uit boeken, die bij het schrijven van den tekst nog niet verschenen waren en dus daarbij niet geraadpleegd zijn. De juistheid van de bijvoegselen en veranderingen en van de citaten hebben wij zoo nauwkeurig mogelijk gecontroleerd. De spelling der opstellen, die reeds vele jaren oud zijn, is naar die van De Vries en Te Winkel gewijzigd, omdat Fruin die in de laatste jaren getrouw placht te volgen. In de interpunctie en het aanbrengen van nieuwe alinea's zijn wij alleen van het oorspronkelijke afgeweken, wanneer wij bepaaldelijk eene vergissing meenden te mogen vermoeden. Stellig zijn wij overtuigd, dat Fruin zelf bij een herdruk zijner opstellen veel radicaler zou zijn te werk gegaan, dat hij dikwijls geheele bladzijden zou hebben omgewerkt. Maar tegenover zijn werk stonden wij anders dan hij. Als redacteurs van het werk van onzen vereerden meester meenden wij ons er toe te moeten bepalen daarbij op te nemen hetgeen hij, naar onze meening, zelf voor opneming zou hebben aangewezen. Maar overigens schroomden wij, zonder bepaalde noodzakelijkheid, aan dat werk te raken. Zoo is en blijft dus deze uitgave geheel alleen Fruin's eigen, onvervalscht werk. Zijn werk, dat zijn naam zal doen leven, | |
[pagina XI]
| |
zoolang de Nederlandsche natie bestaan zal - zijn werk, dat, keurig en degelijk niet alleen, maar ook veel rijker en omvangrijker dan iemand vermoed had, het éénige monument zal zijn, dat deze geleerde, groot ook door zijn bescheiden eenvoud, voor zich gesticht en voor zich gewenscht heeft. Leiden, } Februari 1900. Utrecht, } Februari 1900. P.J. BLOK. P.L. MULLER. S. MULLER Fz. |
|