Tien jaren uit den Tachtigjarigen Oorlog
(1899)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend1588-1598
[pagina 117]
| |
IX. Parma's einde.Terwijl de roem van Maurits dus gestadig klom, ging Parma's tanende glorie onder. Diep ongelukkig was hij van zijn Franschen tocht teruggekomen, ziek en gewond, maar nog meer aan hartzeer lijdende. Hij wist al te wel, dat zijn Koning, voor wien hij zooveel gedaan had, hem verdacht hield, dat de woorden van gunst en vertrouwen, die hij van hem vernam, misnoegen en achterdocht bewimpelden. En hoe zou hij zonder smart den achteruitgang der Nederlandsche zaken aanschouwd kunnen hebben? Zoodra hij te Spa was aangekomen, schreef hij den Koning breedvoerig over den slechten staat van zaken in Nederland en in Frankrijk, en over zijn eigen toestand. Hij beklaagde zich bitter over de miskenning die hem geschiedde, rechtvaardigde zijn gedrag in het algemeen, en zijn laatsten snellen terugtocht uit Frankrijk in het bijzonder; hij gewaagde van zijn voortdurende ongesteldheid, en eindigde met zijn ontslag als landvoogd en veldheer te verzoeken. Verlangde hij inderdaad ontslagen te worden? Men mag eraan twijfelen; tot op het laatste oogenblik zijns levens zien wij hem door eerzucht voortgejaagd; bijna stervend vreesde hij nog dat een ander hem uit zijn grootheid verdringen zou. Ook geloofde Philips niet aan zulk een verlangen. In antwoord schreef hij, niet minder geveinsd, een brief vol erkenning van de diensten door Parma bewezen, vol betuiging van vertrouwen; in plaats van hem ontslag te verleenen, droeg hij hem nogmaals de leiding van een tocht naar Frankrijk op. Eindelajk zou daar, te Parijs, een groote rijksdag gehouden worden; de drie Staten zouden vergaderen om een katholieken Koning te kiezen; op die vergadering dacht Philips de aanspraak zijner dochter te doen gelden, en aan het hoofd eener ontzagwekkende krijgsmacht moest Parma er verschijnen om kracht bij te zetten aan de voorstellen des Konings. De landvoogd, misschien heimelijk gestreeld door wat hij een blijk van vertrouwen moest achten, maakte zich gereed om den hem opgedragen last uit te voeren: hij huurde zich te Parijs een prachtig hotel, wierf, gedeeltelijk uit eigen voorschot, | |
[pagina 118]
| |
troepen aan, en zond ze naar de Fransche grenzen vooruit; hijzelf werd door ziekte nog verhinderd met hen mee te trekken. Intusschen verbreidde zich een vreemd gerucht, in strijd met's Konings goedgunstige brieven. Men fluisterde elkander toe, dat Parma in ongenade gevallen was. Een lid van den Raad van State te Brussel liet zich ontvallen, dat er groote veranderingen op handen waren, dat men den landvoogd eerlang dood of in hechtenis zou zien. Zooveel was zeker, en Parma wist het zelf, dat reeds voor eenigen tijd de markies de Cerralvo met een geheimen last naar de Nederlanden op reis was gegaan; hij was onderweg overleden; in zijn plaats kwam thans de graaf de FuentesGa naar voetnoot1) over, met een zending waarvan niemand het rechte wist; men geloofde om, als Parma te ziek of onwillig mocht wezen om zonder verder verwijl naar Parijs te vertrekken, hem dan te vervangen. Maar zou zijn lastbrief misschien niet verder reiken? In geen geval wilde Parma den graaf de Fuentes, dien hij als streng en hard kende, te Brussel afwachten. Zoo ziek als hij was, begaf hij zich op weg, zijn vaste wil hield hem staande; die hem zagen, waanden den bedrijvigen veldheer, die zich in niets ontzag, welvarend. Maar de overspanning was van korten duur; terwijl, Fuentes te Brussel van de vermoeienis zijner reis een paar dagen uitrustte, bezweek Parma te Atrecht, den 2den December 1592, - juist van pas, door Gods liefderijk beleid (zegt een wel onderricht schrijver), eer het harde bevelschrift, dat Fuentes meebracht, de stormen van tweedracht, die zich reeds dreigend aankondigden, had doen losbarstenGa naar voetnoot2). | |
[pagina 119]
| |
Wat kwam dan eigenlijk Fuentes doen? Het bleef een geheim totdat, voor weinige jaren, Gachard in de archieven van Simancas de waarheid ontdekte. Fuentes bracht een brief van Philips over, waarin Parma gelast werd oogenblikkelijk naar Madrid te komen, om over belangrijke zaken te raadplegen. Weigerde hij te gehoorzamen dan had Fuentes brieven bij zich, die hij aan de hoofden van het staats- en krijgsbestuur moest rondzenden, waarin werd aangekondigd dat Parma van de landvoogdij ontslagen, en een ander (Fuentes naar het schijnt) in zijn plaats gesteld wasGa naar voetnoot1). Voor zulk een vernedering werd Parma door zijn tijdig sterven bewaard; de Koning werd erdoor bewaard voor een daad, waaruit zijn achterdochtig en valsch karakter opnienw zou gebleken zijn. Liefkoozend had hij Parma bedrogen; terwijl hij weigerde hem te ontslaan en hem met de zending naar Parijs belastte, was Fuentes in aantocht: de lastbrief, die Parma smadelijk ontzette, was geteekend, terwijl deze in Frankrijk in 's Konings dienst zijn bloed vergoot en zijn gezondheid verwoestteGa naar voetnoot2). Maar, hoe verachtelijk het verraad van Philips ook zij, ik kan niet instemmen met hen die het den Koning reeds ten kwade duiden, dat hij zijn landvoogd begeerde te vervangen. Daarin zie ik niets te misprijzen. Voorzeker, de diensten, door Parma | |
[pagina 120]
| |
aan Spanje bewezen, waren groot en vorderden erkentenis. Maar hem daarom aan het bewind te laten, ook nadat hij zich minder geschikt betoond had voor zijn taak, zou onverstandig zijn geweest. Dat Philips ontevreden was over den uitslag van Parma's bestuur in de laatste vijf jaren, is niet te verwonderen. Parma had niet dan schoorvoetend de plannen des Konings ten opzichte van Frankrijk uitgevoerd; tweeérlei belang behartigend, had hij beide benadeeld: eerst om Groningen en Nijmegen bij te staan, het jaar daarop om Koevorden te ontzetten, had hij tweemaal den voorgeschreven tocht naar Frankrijk uitgesteld, zonder toch Nijmegen en Koevorden te redden, en zeker tot nadeel van de Ligue en van's Konings invloed in FrankrijkGa naar voetnoot1). Hij leefde in tweedracht met de Spaansche gezanten te Parijs; hij lag overhoop met Mansvelt en met de meeste zijner krijgsoversten. De raadslieden, waarmee hij zich omringd had, genoten's Konings vertrouwen niet. Het beheer, vooral dat der geldmiddelen, was schromelijk in de war; het verslond, door allerlei misbruik, de schatten van Indië. Buitendien, zijn slepende ziekte stelde hem buiten staat om zich in te spannen, zooals vereischt werd. Wat was natuurlijker, wat billijker dan dat Philips hem door een geschikter man vervangen wilde: aan dankbaarheid voor bewezen diensten mag immers de vorst het belang van den staat niet opofferen. Maar de onervarene en onhandige opvolgers, die Philips hem gaf, hebben Parma nog lang in Nederland doen betreuren. Onder hun bewind is niet hersteld wat bedorven was, integendeel het kwaad zou zich nu eerst krachtig ontwikkelen. |
|