Tien jaren uit den Tachtigjarigen Oorlog
(1899)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend1588-1598
III. De moord van Hendrik van Guise.Zoo liep het jaar 1588 ten einde. Eer het nog geëindigd was, den 23sten December, werd er op het kasteel van Blois, aan de Loire, een daad gepleegd, die in de gevolgen niet minder belangrijk voor Nederland geworden is dan de schipbreuk der armade. De Fransche Koning liet het hoofd der Spaanschgezinde Ligue, den hertog Hendrik van Guise, dien hij niet openlijk terecht kon stellen, verraderlijk ombrengen. De tijding van den moord kwam op nieuwjaarsdag te Brussel: een onheilspellende aanvang van het jaar voor Parma. Terstond begreep hij hoever de gevolgen van Guise's moord reiken zouden, hoe de onderwerping der Nederlanden moest belemmerd worden door den ondergang der Ligue. Steeds had elke wending der Fransche aangelegenheden op den loop der Nederlandsche onlusten teruggewerkt. Ook nu zou de invloed van den ommekeer in Frankrijk zich spoedig in Nederland doen gevoelen. Zonder verwijl zond hij, hoewel zelf tengevolge der overspanning van het vorige jaar in nijpehd geldgebrek, al wat hij van de Antwerpsche handelaars bijeen kon leenen, aan de partijgenooten van den vermoorde. Zoodoende voorkwam hij de bevelen zijns Konings, die, nog ernstiger dan hij, de belangen der Ligue ter harte nam. Sedert jaren had Philips op den voorspoed van de Ligue zijn meest geliefkoosde plannen gebouwd; met haar vielen ook die plannen in duigen. Het eerste bevel, dat hij aan vielen ook die plannen eerste bevel, dat bij aan Parma zond, schreef dezen voor, zich in Nederland te onthouden van alle ondernemingen, die hem verhinderen konden, zoodra de Spaansche belangen het vorderden, in Frankrijk krachtig tusschenbeide te komen. Van nu | |
[pagina 22]
| |
af is zijn aandacht bijna nitsluitend op de ontwikkeling van den Franschen burgeroorlog gevestigd; de onderwerping der Nederlanden schijnt hern daarbij van ondergesclnkt belang. Grijpend naar een grootsch spiegelbeeld, laat lig glippen watzijn hand reeds gevat had. Aanstonds verschafte de onwenteling in Frankrijk aan de Vereenigde Gewesten een nieuw jaar van hoog noodige verademing. Parma had zich to voorgenomen in het aanstaande jaargetijde van verschillende kanten met kracht op hen aan te vallen, en wij hebben reeds opgemerkt hoe kwetsbaar zij aan meer dan eene zijde waren. Thans, ten gevolge van 's Konings bevelen, en ook benard door gebrek aan geld en oorlogsmiddelenGa naar voetnoot1), moest hij zich tot onbeduidende aanslagen bepalen. Het gewichtigste oorlogsfeit, dat het jaar 1589 opleverde, had buiten zijn toeleg plaats: de vesting Geertruiden berg werd hem door de slecht betaalde en nuitzieke bezetting verkocht. Een belangrijke aanwinst, indien hij, zich onverdeeld aan de onderwerping der Nederlanden had mogen wijden. Uit Geertruidenberg, beter dan uit eenige anderen plaats, was de binnenvaart van Holland te fnuiken; geen schuit kon van Dordrecht of Gorkum uitloopen zonder van Geertruidenberg uit bespeurd te worden; een aantal roeijachten, daar op post gesteld, zou de Hollandsche scheepvaart gevoelig afbreuk hebben gedaanGa naar voetnoot2), Maar de gansch Europa omvattende plannen van Philips lieten zijn landvoogd niet vrij om zich met zoo geringe aangelegenheden bezig te houden. Kort na de overgaaf van Geertruiden berg haalde Parma zich onvoorzichtig een ziekte op den hals, waarbij zich de eerste tee kenen van waterzucht openbaarden, de kwaal die hem vier jarem later ten grave bracht. Lijdend van lichaam, diep gekrenkt door den voortdurenden laster zijner vijanden, waarvan hij de uitwerk king op het achterdochtige gemoed des Konings bevroedde, buitendien in gespannen verwachting naar de ontknooping der Fransche | |
[pagina 23]
| |
verwikkelingen, hoorde hij te eer naar den raad zijner artsen, die hem rust en het gebruik der wateren te Spa voorschreven. Daar bracht hij, niet zonder tijdelijke baat, den zomer door; het krijgsbevel liet hij zoolang aan onderbevelhebbers, aan Karel van Mansfelt, op het belangrijkste punt, over. Niets gewichtigs werd er door dezen volvoerd. Mansfelt, een slechts middelmatig veldheer nam eenige sterkten weg in het land van Heusden, en belegerde de vesting zelve. Maar in de hoop van het nog belangrijker Bommel, waar hij verstandhouding hield, te vermeesteren, vatte hij het belegeringswerk niet krachtig genoeg aan, en zag zich ten slotte dubbel teleurgesteld: noch Bommel, noch Heusden viel hem in handen. Door Maurits zorgvuldig bewaakt, kon hij evenmin, gelijk hem gelast was, het krijgstooneel over de rivieren naar Holland verplaatsen. De Spaansche bevelhebbers, die onder hem dienden, en wier trots hij door zijn Duitsche hoogheid beleedigde, brachten zijn bevelen onwillig en ten halve ten uitvoer; onverrichter zake moest hij in het najaar naar Brabant terugkeeren. Even onbeslist bleef de strijd, die terzelfder tijd in Groningerland land tusschen Verdugo en den Frieschen stadhouder Willem Lodewijk van Nassau gevoerd werd. Aan den Rijn alleen behaalden de Spanjaards eenig aanmerkelijk voordeel; het gelukte hun Rijnberck en een paar andere plaatsen van het bisdom van Keulen, die door de Staatschen bezet werden gehouden, te veroveren, waardoor zij des te vaster voet aan de rivier kregen. Geringe voordeelen evenwel, die Parma niet voldoen konden: een jaar van goede verwachting was vruchteloos voorbijgegaan. Een voorval van gansch andere beteekenis had den veldtocht voor Parma smartelijk gekenmerkt. Een Spaansch regiment, het odste en meest geéerde van het gansche leger, het tercio viejo, was tegen Mansfelt in opstand gekomen. Partij trekkend voor zijn. overste, die met den veldheer in volslagen vijandschap leefde, buitendien zonder vertrouwen op het krijgsbeleid van dezen, tusschen Maas en Waal zich noodeloos gewaagd achtend, kwam het in openlijken opstand, en moest, niet zonder strijd en bloedvergieten, door de getrouw gebleven troepen tot zijn plicht gebracht worden. Erg genoeg was dit voorval op zich zelf; in verband met den toestand van Parma's geld- en krijgsmiddelen had het een nog veel dreigender aanzien. | |
[pagina 24]
| |
Al mocht men het zich ontveinzen, het was de kwade betaling van het krijgsvolk, die de muiterij veroorzaakt had; de grieven, die men opgaf, waren niet meer dan de aanleiding geweest. En bij de uitputting van Parma's krijgskas, en van de Spaansche schatkist zelve, was het te voorzien, dat niet spoedig die beweegreden zou ophonden. De Fransche Ligue, bovendien, vorderde van Philips vooral geld: zonder Spaansch geld kon zij zich niet lang meer staande houden. Aanmerkelijke sommen, die Parma uitmuntend te pas zouden gekomen zijn, gingen hem voorbij naar Frankrijk, en bleven toch ontoereikend voor de behoeften der Liguisten. Wat moest er intusschen van de krijgstucht in het Spaansche leger worden? Zonder gereede betaling was, in dien tijd nog stelliger dan nu, soldatenoproer te wachten. Het voorbeeld van muiterij was gegeven door het allerbeste regiment. Zouden de overige het aanzien, zonder het na te volgen? Sedert de furie van 1576 had geen regiment Spanjaards gemuit; nooit bad Parma met anderen dan Walen of Duitschers moeite gehad. En vergeten was men het nog niet dat de Spaansche furie de pacificatie van Gent en den afval van gansch Nederland ten gevolge had gehad. Zou dezelfde oorzaak thans andere gevolgen voortbrengen? Met strengheid begreep Parma het eerste voorbeeld van ongehoorzaamheid te moeten straffen: hij ontbond het schuldige regiment. Vergeefsch was de dringende voorspraak der Spaansche grooten, van Pastrana zelven, die zijn dienstjaren in dit tercio had willen doorbrengen; door niemand, door niets liet Parma zich weerhouden. Zijn vijanden verklaarden zijn strengheid uit de afgunst van den Italiaanschen vorst jegens Spanjaards, en lasterden nog ijveriger dan te voren. Maar de maatregel ging door. Uit de beste soldaten van het afgedankte regiment werd een nieuw gevormd, onder officieren van beproefde trouw en bekwaamheid. Intusschen namen de Fransche staatszaken al dreigender en dreigender wending. Gedurig steeg het gevaar, dat de ketterij met Hendrik van Navarre den troon van Frankrijk beklimmen zon. De Ligue verloor aanhoudend veld; de ondersteuning, haar door Parma verleend, schoot verre te kort bij hetgeen de nood vereischte. Om van naderbij den gang der gebeuxtenissen gade te slaan, verplaatste zich de landvoogd van Spa naar Binch in Henegouwen. Daar hield hij meer dan eene samenkomst met de hoofden der Ligue | |
[pagina 25]
| |
en met de gezanten van Philips in Frankrijk. Allen drongen op krachtiger, hulpbetoon bij hem aan. De legaat van den Paus, een ijveraar zoo heftig als de Liguisten zelven, ondersteunde hun verzoek met al zijn gezag. Maar Parma deinsde terug voor de gevolgen, die hij voor de Nederlanden uit Spanje's tusschenkomst in den Franschen burgeroorlog voorzag. Zonder uitdrukkelijk bevel des Konings wilde hij zich niet verder in de aangelegenheden van Frankrijk verwikkelen. En hij achtte zich zelfs verplicht den Koning aan den wisselvalligen toestand der Nederlandsche zaken te herinneren, en opzettelijk te waarschuwen tegen die omvattende plannen, die zijn regeering de verdere on derwerping der afvallige gewesten uit het oog deden verliezen. In plaats van schriftelijke vertoogen, die toch niets uitwerkten, zond hij thans een bekwamen Nederlandschen staatsman, zijn vertrouwde Richardot, naar Madrid. Die zou tevens de hatelijke aantijgingen van Parma's vijanden kunnen weerleggen, en zijn daden en bedoelingen bij den Koning rechtvaardigen. Terwijl de landvoogd de terugkomst van zijn zendeling in onrust verbeidde, moest hij op nieuw ondervinden hoe weinig strengheid haat ann een regeering, die niet tevens rechtvaardig kan zijn. Het voortdurend gebrek aan geld liet niet toe den soldaten het hun verschuldigde te betalen. Dus niettegenstaande het voorbeeld aan het tercio viejo gesteld, sloeg vier maanden later een ander regimentt, insgelijks nit Spanjaards bestaande, aan het ander verjoeg zijn officieren, en maakte zich van zijn garnizoensplaatsen, Kortrijk en Meenen, meester. Wat zou Parma doen? Met geweld de muiters te dwingen vereischte tijd, en zou buitendien zijn krijgsmacht dubbel verzwakken, nu hij ze het meest behoefde. Hij zag zich tOt toegevendheid gedwongen, al zou die ook tot nieuwe oproaren roenren aanleiding geven. Drie maanden liet hij de weerspannigen begaan: toen, geld gekregen hebbende, voldeed hij hun de soldij, en gaf hun zelfs, gelijk zij vorderden, een ander overste. - De muiterij had dus doel getroffen: het krijgsvolk wist nu voor het vervolg, hoe het aan de achterstallige bezoldiging komen kon. Met de oude Krijstucht was het gedaan. |
|