men, om een goed oordeel te vellen over een godsdienst, geloofd moest hebben maar niet meer gelooven: m.a.w. men moest er buiten staan. Zoo is het ook hier. Men zal meer kans hebben juist waar te nemen en waar te zijn als men niet geboren is in het land, waarvan men de geschiedenis en de kunstgewrochten aan een onderzoek onderwerpt.
Ik behoef niet te zeggen dat ik met dit aanloopje op het oog heb onze zeventiendeeuwsche Hollandsche schilderschool, en haar jongsten beoordeelaar, den Franschen schilder Eugène Fromentin.
De genoemde school staat geheel op zich zelf, éenig te midden van alle andere Europeesche kunst. Die school was de schilderkunst der toekomst. Vertegenwoordigen Rafaël en de Italianen het verleden, Rembrandt en de Hollanders zijn de schilders der toekomst. Spiegelt zich in de eersten de volkomen bloei van een ontwikkelde, overrijpe maatschappij, die op het punt stond te verwelken, de laatsten vertegenwoordigen een maatschappij die in wording, nog aan 't botten was.
Godsdienstige, mythologische, heroïsche kunst heeft plaats gemaakt voor genre en landschap. De schilders, tegenwoordig het meest in trek, zijn het niet degenen, die in bewerking en onderwerp, of in afwezigheid van onderwerp, het spoor der Hollandsche meesters volgen?
Men merkt in de geschiedenis der kunst een zichtbaar streven op naar de uitdrukking van het leven. Eerst is zij een zinnebeeld, de omtrek beheerscht alles, de vorm is alles, de kunst is een middel in de hand van geschiedenis, wijsbegeerte, godsdienst. Het sublieme, het groote en grootsche bestaan voor haar, het schoone weinig of niet. Allengs veredelt zij door zich tot de natuur te wenden; eerst tot den mensch, vervolgens tot het landschap en de lagere wezens. Langs Indië, Egypte, Griekenland, Rome, Italië, Middeleeuwen, Re-