De uitvaert van het vryje metzelaersgilde
(1993)–Albertus Frese, Christiaan Schaaf– Auteursrechtelijk beschermdEen anti-maçonnieke klucht uit 1735
[pagina 119]
| |
NawoordDe Uitvaert van het vryje Metzelaersgilde biedt de hedendaagse lezer een tijdsbeeld: de in de klucht gehekelde zaken vormen een weerslag van wat de gemoederen omstreeks 1735-'36 moet hebben beziggehouden. Frese en Schaef, de auteurs van het toneelstuk, vonden in de begrafenisceremonie een handzaam literair procédé om verschillende vliegen in één klap te slaan. De ondergang van de vrijmetselarij in de Republiek kon ermee worden gesymboliseerd en tegelijkertijd verschafte deze vorm hen een geschikt kader voor karakterisering en bespotting van de broederschap. Ook het aansprekersgilde, op natuurlijke wijze aanwezig om de uitvaart te organiseren, blijkt in het kluchtige geheel een cruciale rol te spelen. Als rechtgeaarde narren brengen Platvoet, Zwartlap en Hartloop hun slechte eigenschappen ongegeneerd voor het voetlicht en betichten hun opdrachtgevers van dezelfde ondeugden. Als eerste volwaardige literaire reactie op de vrijmetselarij in de Republiek is De Uitvaert van groot belang voor de geschiedenis van de orde in Nederland. Anders dan in Engeland, waar zij een respectabele positie innam, ontmoette de beweging hier te lande in eerste instantie slechts wantrouwen en vijandschap, als betrof ze een gevaarlijk fenomeen van buitenlandse decadentie. De Staten en het Hof toonden zich geschrokken door de uitgesproken liberale gezindheid die uit enkele bepalingen in het vrijmetselaarswetboek leek te spreken en beschuldigden de broederschap bovendien nog van ‘debauches’, een aantijging die van elke grond was ontbloot. Dat Frese en Schaef hun literaire bespotting van de orde nu juist op deze laatste aantijging baseerden, doet vermoeden dat vooral dit gedeelte van de aanklacht gehoor vond onder het ‘gemeen’. Daarvan getuigden ook een bericht in de Daily Advertiser en het pamflet van Philorangien, allebei Engelse publikaties die in december 1735 verschenen, en het in 1736 in Amsterdam uitgegeven vierde deel van de encyclopedie Céremonies et coutumes religieuses. Opmerkelijk is dat in deze publikaties de in 1730 losgebarsten sodomietenvervolgingen worden aangevoerd ter verklaring van de verdenking van losbandigheid die, in de nasleep van deze vervolgingen, de broederschap ten deel viel. Het lijkt erop dat de vrijmetselarij het slachtoffer is geworden van een algemene hysterie, die in elke onbegrepen nieuwe mode een mogelijke broedplaats van het gewraakte onheil zag. De in De Uitvaert door Platvoet verwoorde zedenschets van de Republiek moet tegen deze achtergrond worden geïnterpreteerd. Zij blijkt naadloos aan te sluiten bij de inhoud van de talrijke, naar aanleidingvan desodomietenvervolgingen gepubliceerde zedentractaten. Daarin wordt het zedenverval in de Republiek geweten aan buitenlandse decadente invloeden, die zich hadden kunnen | |
[pagina 120]
| |
manifesteren in een maatschappij waar overdadige rijkdom, hoogmoed, ijdelheid en ledigheid hoogtij vierden en waarvan sodomie als de ernstigste uitingsvorm werd beschouwd. Een dergelijke zienswijze moet bewijsvoering voor de tegen de broederschap ingebrachte beschuldiging van débauches overbodig hebben gemaakt. De orde voldeed volgens de tegenstanders immers aan alle voorwaarden om te kunnen fungeren als broedplaats van wellustigheid, culminerend in ‘de Sonde van Sodomie’ zowel wat betreft haar organisatievorm (beslotenheid en uitsluiting van vrouwen) als het karakter van haar bijeenkomsten, die in herbergen plaats hadden en met veel eten en drinken gepaard gingen. Na de twisten tussen de remonstranten en de contraremonstranten rond 1620 zijn de jaren dertig de meest in het oog lopende periode van intolerantie ten tijde van de Republiek. Franse hugenoten, sodomieten, katholieken, vrijmetselaren en ook zigeuners werden als een ernstige bedreiging beschouwd voor de Nederlandse samenleving. Opvallend is hun inwisselbaarheid: al naar gelang de antipathieën van de schrijver figureerden zij in de veelvuldig gelanceerde complottheorieën over de ondermijning van de Republiek der Verenigde Provinciën. Waarom deze intolerantieverschijnselen zich juist in deze periode - een periode van economische malaise - voordeden en of er mogelijk een onderling verband tussen deze verschijnselen heeft bestaan, valt vooralsnog niet vast te stellen.Ga naar voetnoot1 |
|