Voorwoord
The religion of one age is the literary entertainment of the next.
- r.w. emerson
Het was in een gesprek met Oek de Jong, zo'n anderhalf jaar geleden, dat het belang werd geformuleerd van een bundel zoals deze. Het ‘God is dood’-tijdperk is voorbij. Dat waren de jaren waarin de schrijvers die hier aan het woord komen, bezig waren hun jeugdervaringen - inclusief een religieuze component - te verwerken en, wie weet, als materiaal voor hun eerste boeken te ontwikkelen. Inmiddels zijn we zo'n vijftien jaar verder. De auteurs zijn aan hun derde of vierde boek toe. Wat woelt er nog in hen rond aan herinneringen, angsten of ontzag? Is men tevreden met de definitieve afwezigheid van het onderwerp van dit boek, of is er misschien iets in de plaats gekomen voor de constatering ‘God is dood’?
Vragen die van belang lijken voor lezers in de eerste plaats, maar ook voor collegae, voor theologen, voor literatuurstudenten.
Als één ding blijkt uit de bijdragen in deze bundel, is het hoe zeer het Godsbegrip een projectie van de menselijke geest is, en hoe zich daar omheen rituelen hebben ontwikkeld die door de schrijvers in hun jeugd als een gruwel dan wel als een fascinerend mysterie zijn ervaren. Het eerste is vaker het geval bij een protestantse, het tweede bij een katholieke jeugd. Van de angst om ‘nee’ te zeggen tegen de kerkgang, zelfs op volwassen leeftijd, tot een sexueel getinte extase tijdens de liturgie.