Schets eener geschiedenis der Vlaamsche Beweging
(1906-1909)–Paul Fredericq– Auteursrecht onbekend
[pagina 106]
| |||||||||||
Hoofdstuk II
| |||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||
zich van dan af als ontvoogd, nu dat zij verlost waren van de nachtmerrie der Fransche inlijving, die hunne moedertaal en hunne zelfstandigheid zoolang als een zwaard van Damokles boven 't hoofd had gehangen. Zij herademden als 't ware en schepten nieuwen moed in hunnen vaderlandschen strijd. Het is duidelijk te merken aan den bemoedigenden, opgewekten toon der Vlaamsche pers; men leze slechts het weekblad De Zweep, in 1869 te Brussel door Julius Hoste opgericht, en vooral het weekblad Het Volksbelang, te Gent in 1867 gesticht en dat schitterend werd opgesteld door Max Rooses, J. Sabbe, J. De Vigne, Ad. Hoste, J. Vuylsteke, J.F.J. Heremans, W. Rogghé en eenige jongere medewerkers met eene kennis en een talent, die de Vlaamsche Beweging in de journalistiek nog niet aan den dag gelegd had sedert 1830. Meer en meer werd dan ook de Vlaamsche Zaak besproken in de Fransch-Belgische dagbladen en tijdschriftenGa naar voetnoot(1), tevens ook in de buitenlandsche pers, vooral in de DuitscheGa naar voetnoot(2). Deze laatste opperde zelfs in 1871 het denkbeeld, dat de Vlaamschsprekende Westhoek van het Fransche Noorder-Departement (Duinkerke, Winoksbergen, Kasselberg, Belle en Hazebroek), seder Lodewijk XIV van Vlaanderen losgescheurd, tot België zou moeten terugkeeren, evenals Elzas-Lotharingen door Duitschland werd hernomen. Tegelijk had in België zelf eene groote staatkundige verandering plaats gegrepen. Het liberaal ministerie, dat sedert 1857 aan 't bewind gebleven was, had eenige dagen vóór de oorlogsverklaring, in Juni 1870, eene nederlaag geleden in de Kamerverkiezingen en was na eene ontbinding, geschied te midden van het oorlogsrumoer, door een clericaal ministerie plotseling vervangen geworden. Men | |||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||
herinnert zich, dat de gevallen ministers Frère-Orban, Bara, Pirmez en de meeste hunner liberale collega's zich stelselmatig tegen iedere opheffing der Vlaamsche grieven hadden verklaard, terwijl de clericale rechterzijde in de oppositie zich meer en meer Vlaamschgezind getoond had. Wat zou het nieuw clericaal ministerie doen voor de Vlamingen, nu het onder de leden zijner meerderheid de Vlaamschgezinde volksvertegenwoordigers van Antwerpen telde met De Laet, Gerrits en Coremans als aanvoerders? Van dien kant ook scheen veel te verwachten voor de Vlaamsche Beweging. | |||||||||||
De wording der eerste taalwet van 1873 op het gebruik onzer taal voor de Vlaamsche rechtbankenIn Maart 1871 bracht Gerrits de Vlaamsche Zaak in de Kamer, maar in die eerste schermutseling verkreeg hij van zijnen politieken vriend den minister van binnenlandsche zaken Kervyn de Lettenhove niets dan eau bénite de cour. Integendeel zag men in Januari 1872 den liberalen oud-minister Bara, nu in de oppositie getreden, een voorstel neerleggen, strekkende om de Annales parlementaires te vertalen en een Vlaamsch beknopt verslag der Kamerdebatten met de vertaling der wetten en koninklijke besluiten aan de kiezers van het Vlaamsche land kosteloos uit te deelen; maar na een ongunstig advies van Kervyn de Lettenhove werd het voorstel naar eene vijandige commissie verzonden en begravenGa naar voetnoot(1). Intusschen werd men te Antwerpen zeer ongeduldig en besprak men er in den Nederduitschen Bond, op voorstel van Frans Caris, zelfs de vraag, of de Vlaamschgezinde volksvertegenwoordigers niet | |||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||
eindelijk in de Kamer hunne moedertaal moesten gebruiken en ophouden Fransch te spreken. Gerrits verklaarde er zich tegen uit opportunisme, maar de jongere Coremans was er gloeiend voor. Men kwam overigens tot geen bindend besluit. In Februari 1872 hernieuwden Coremans en Gerrits den Vlaamschen aanval in de Kamer en klaagden vooral over
Lodewijk Gerrits
de rechterlijke schandalen. Zij werden bijgesprongen door de volksvertegenwoordigers Van Wambeke (Aalst), Drubbel (Gent) en Delehaye (id.). Deze laatste zeide te recht, dat de taalvrijheid, bij art. 23 der Grondwet gewaarborgd, niet toepasselijk is op de ambtenaren, die, om in Vlaamsch België hun ambt behoorlijk te vervullen, de taal van het publiek moeten kennen en gebruiken. De Minister van justitie De Lantsheere verzond de sprekers naar een latere | |||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||
herziening van het Wetboek van rechtspleging in strafzaken en beloofde schoorvoetend eenen wenk te geven aan de magistratuur door middel van eenen platonischen omzendbrief. Maar de Antwerpsche Kamerleden verklaarden zich onvoldaan en kondigden aan, dat zij zelve het initiatief van een wetsvoorstel zouden nemen, indien de minister het niet deed uit eigen beweging. Ten gevolge dier belofte legde Coremans den 13 April 1872, met zeventien andere clericale volksvertegenwoordigersGa naar voetnoot(1) het voorstel neer, dat de eerste taalwet van 1873 is geworden. Het was zeer kort en luidde als volgt: Eenig artikel. In de provinciën Antwerpen, West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Limburg en in de rechterlijke arrondissementen Brussel en Leuven zullen de magistraten en ministerieele officieren in strafzaken verplicht zijn het recht in het Nederlandsch te bedienen in alle zaken, waar het niet vastgesteld zal worden, dat de beschuldigde, de betichte of de overtreder de Fransche taal machtig is en liever heeft, dat men dezelve bezigt. - Het niet naleven van deze bepaling zal een geval van nietigheid der rechtspleging uitmaken. Het wetsvoorstel werd volgens het reglement der Kamer naar de afdeelingen verzonden en maanden verliepen. Ondanks de ontelbare verzoekschriften, die uit alle hoeken van Vlaamsch België naar Brussel werden gezonden, kon men vreezen, dat er niet veel van komen zou, toen een onvoorzien geval het vuur aan de lont kwam steken: de zaak Schoep. | |||||||||||
De zaak Schoep (1872-73)Den 19 October 1872 had zich een nederig werkman, wonende in de Brusselsche voorstad St Jans-Molenbeek, met name Jozef Schoep, op het gemeentehuis aangeboden om er de geboorte van zijn kind aan te geven. Hij kende | |||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||
alleen zijne moedertaal en legde dan ook zijne verklaringen in het Vlaamsch af. Maar de beambte van den burgerlijken stand schreef ze in 't Fransch op en sprak in die taal den vader aan, die niets begreep en onder protest vertrok, zonder de gewone formaliteiten vervuld te hebben. De rechtbank van Brussel veroordeelde Schoep tot eene boet van 50 fr. en tot de kosten (vonnis van 13 Februari 1873). Het was nagenoeg hetzelfde geval als dat van Sleeckx op het Brusselsch stadhuis in 1844; maar een dertigtal jaren waren sindsdien verloopen en men zag weldra welke macht de Vlaamsche Beweging ondertusschen bijgewonnen had. Daarenboven was Schoep niet een gesteld burger, die Fransch kende als de dagbladschrijver Sleeckx, maar een arme werkman, die slechts ééne der landstalen, zijne Vlaamsche moedertaal, sprak en daarom alleen als paria werd behandeld in zijn vaderland, hetgeen nog meer sympathie en opschudding verwekte. De verontwaardiging was algemeen in de Vlaamsche provinciën en De Laet liet in de Kamer eene krachtige taal hooren in zitting van 21 Februari. Hij drong aan op het schorsen van alle andere werkzaamheden tot het behandelen van het wetsontwerp-Coremans en dreigde, zoo men niets deed, dat hij met zijne vrienden in de Kamer uitsluitend Nederlandsch spreken zou. Het regende alweer protesten en verzoekschriften. Schoep was nu vóór het Brusselsch Beroepshof verschenen, bijgestaan door twee jonge Antwerpsche advocaten (Frits De Laet zoon en A. De Pooter). Maar toen dezen in het Vlaamsch wilden pleiten, verbood het hun de voorzitter de Prelle de la Nieppe en hij noemde het eene kinderachtigheid (un enfantillage). Alleen werd hun ten slotte toegelaten Vlaamsch te spreken, mits dat de pleidooien, volzin vóór volzin, door den beëedigden tolk in 't Fransch vertaald werden, ten bate van de Vlaamsch-onkundige rechters, hetgeen geschiedee. Doch, toen de Vlaamsche advocaten ten bate van den Fransch-onkundigen beschuldigde Schoep ook de vertaling, volzin vóór volzin, eischten van het requisitorium van den advocaat-generaal Bosch, werd | |||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||
hun dit vlakaf door den voorzitter geweigerd. Daar een krachtdadig rumoer onder het publiek ontstond, liet de voorzitter de gerechtszaal ontruimen door de gendarmen, en het volk vertrok onder het zingen van den Vlaamschen Leeuw. Het Beroepshof bekrachtigde het vonnis der eerste rechtbank. De arme Schoep had nochtans den moed zijne zaak in derde instantie vóór het Verbrekingshof te brengen. Bij zijne twee jonge Antwerpsche advocaten had zich een der voornaamste leden der Brusselsche Balie, Edmond Picard, gevoegd. De voorzitter de Longé, bijgestaan door den advocaat-generaal Mesdach de ter Kiele, verbood het gebruik van het Vlaamsch voor de pleidooien; waarop Picard in 't Fransch eene indrukwekkende rede hield over dit verbod, dat hij eene ‘grove onrechtvaardigheid’ noemde. De advocaat-generaal antwoordde met eene geweldige schimprede, die, door de pers bekend gemaakt, de Vlamingen alom verbitterde, maar later in de Belgique judiciaire onder eenen verzachten vorm werd afgekondigd. Volgens de verslagen der dagbladen zou de advocaat-generaal het Vlaamschpleiten vóór rechters, die niet allen die taal verstaan, als ‘onbetamelijk’ hebben geschandvlekt, als eene ‘vaine parade’, als een sreken ‘pour la galerie’, er bijvoegende: ‘La justice ne saurait s'accommoder de ce genre de divertissements’. Wat er ook van zij, het Hof gaf een arrest, waarbij het aan de advocaten verboden werd in het Nederlandsch te pleiten, altijd volgens art. 23 der Grondwet. En Schoep werd ten derden male veroordeeld. Nu was de maat volgemeten en het geduld der Vlamingen ten einde. Van de zeekust tot aan Maaseik was het als eene ontploffing van verontwaardiging en verbittering, waarvoor het Ministerie en de Kamer zwichten moesten. In niet malsche termen werd het arrest van het Verbrekingshof door vier Vlaamsche volksvertegenwoordigers in volle Parlement besproken en men beloofde dan ook eene spoedige beraadslaging over het wetsvoorstel-Coremans. | |||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||
Het adres der 75 Gentsche advocaten (1873)Wat alsdan den doorslag kwam geven, was het geruchten indrukmakend adres der Gentsche Balie aan de Kamer (Mei 1873). Dat adres zeide over het arrest van het Verbrekingshof onbewimpeld: Dergelijke toepassing der Grondwet is ontegensprekelijk in strijd met den geest van den wetgever, met de rechtsbegrippen door de Hoven van Beroep aangenomen, met de leerstelsels onzer rechtsgeleerden en, laten wij het zeggen, met de rechtvaardigheid..... Dit bezadigd, doch zeer krachtig stuk, dat zich ook beriep op de verhandeling van den Waalschen rechtsgeleerde Allard (inmiddels als hoogleeraar in de rechten aan de Gentsche Universiteit aangesteld) over het arrest van het Brusselsch Beroepshof in zake Karsman (1863), dit adres der Gentsche Balie droeg niet minder dan 75 handteekeningen van Gentsche rechtsgeleerden, waaronder die van den oud-minister Rolin (vader), van zeven leden van den tuchtraad der orde en van zeer veel advocaten, die geenszins bekend stonden als Vlaamschgezinden. De twee laatste onderteekenaars, Alb. Fredericq en Julius Obrie waren twee der jongste leden van de Balie, die den moed hadden gehad de zaak in gang te steken en tegen veler verwachting een schitterenden uitslag hadden bekomen. Drie Gentsche advocaten, die volkvertegenwoordigers waren (De Baets, Drubbel en Cruyt), verklaarden in de Kamer er zich bij aan te sluiten. In en buiten het Parlement was de indruk zeer groot, want nu kwamen tegen de rechtsmiskenning der Vlamingen vóór het gerecht de Vlaamsche rechtgeleerden zelven op, waaronder velen, die geenszins van overdreven | |||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||
flamingantisme of zelfs van sympathie voor de Vlaamsche Beweging konden verdacht worden. Er werden nog eenige maanden verloren met inlichtingen te vragen over het taalgebruik aan de regeeringen van Frankrijk, Italië, Zwitserland, Oostenrijk, Duitschland, Elzas-Lotharingen, Engeland en Rusland, als in den tijd der Vlaamsche Grievencommissie van 1856. Ook vroeg de Minister van justitie een verslag over het taalgebruik in rechtszaken aan de hoofdambtenaars der rechtbanken in de Vlaamsche rechterlijke arrondissementen. De middelsectie der Kamer nam kennis van al die stukken en werkte het al te bondig wetsontwerp-Coremans uit tot eene wet van 7 artikels, waarin alle gevallen zorgvuldig voorzien werden. De zaak scheen nu rijp en men hoopte, dat de Kamer de wet in behandeling nemen zou, zooals de Waalsche afgevaardigde Dumortier met anderen het voorstelde te doen tegen 10 Juni 1873. Doch de ministers Delcour en De Lantsheere maakten zwarigheid en vonden allerlei uitvluchten uit. Op voorstel van den Antwerpschen volksvertegenwoordiger Jacobs besliste de Kamer nochtans, dat zij geen langer uitstel dan een paar weken zou dulden; maar den 27 Juni werd, op aandringen van het ministerie, met 47 stemmen tegen 26 besloten de voorkeur te geven aan een wetsontwerp over de premie op de sterke dranken! | |||||||||||
De Vlaamsche Landdag te Brussel (Juni 1873)De verbittering was op nieuw algemeen in de Vlaamsche gewesten. Provincie- en gemeenteraden traden op met verzoekschriften en den 29 Juni stroomden duizenden Vlamingen naar den grooten Vlaamschen Landdag van Brussel, bijeengeroepen door de volksmaatschappij De Veldbloem. In stoet trokken ongeveer tien duizend VlamingenGa naar voetnoot(1) voorbij de ministeries en het paleis des Konings naar den Alhambra-Schouwburg, zingende uit volle borst den Vlaamschen Leeuw: | |||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||
De tijd verslindt de steden;
geen tronen blijven staan;
de legerbenden sneven:
een volk zal niet vergaan.
Zij zullen hem niet temmen,
den fieren Vlaamschen Leeuw!
Die ontzaglijke stoet, welke in de beste orde door de hoofdstad was getrokken, maakte veel meer indruk dan de nog al verwarde redevoeringen van de meeting in de Alhambra, voorgezeten door X. Havermans. Vijanden zoowel als vrienden der Vlaamsche Beweging gevoelden, dat men niet langer weerstand bieden kon aan den volkswil; maar nogmaals werd er tijd gewonnen met het opwerpen van een nieuw verslag en van een nieuw wetsvoorstel, ingediend door eene commissie van officieele rechtsgeleerden; waarop de middelsectie der Kamer in eenige toegevingen en verzachtingen toestemde, denkelijk om spoedig tot een akkoord te geraken. | |||||||||||
De beraadslagingen in de Kamers (Juli-Augustus 1873)Den 11 Juli 1873 begon eindelijk de bespreking van het tweede wetsontwerp der middelsectie (10 artikels) in de Kamer. Dadelijk kwam er de Minister van justitie De Lantsheere tegen op met allerlei ontzenuwende amendementen, om ‘waanzinnige maatregelen’ te beletten. Het grondbeginsel der wet werd, wel is waar, met 65 stemmen tegen 9 aangenomen; maar over de artikels, die de toepassing regelden, ontstond eene zeer verwarde discussie, waarin de clericale minister De Lantsheere, broederlijk geholpen door de liberale oud-ministers Bara en Pirmez, de wet zoo sterk liet verminken, dat de artikels bijna in tegenspraak waren met het beginsel der wet zelve. Soms waren de debatten, die lange dagen sleepten, zeer heftig. Alzoo beschuldigde Coremans in zitting van 28 Juli de Walen der Kamer, dat zij bij een zeker amendement een ‘escamotage’ gepleegd hadden, en hij riep uit: Nous voulons qu'en Flandre, nous ne soyons pas, par des fonc- | |||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||
tionnaires fransquillons payés par nous, nargués, bafoués, outragés tous les jours, dans une langue qui, pour nous, est une langue étrangère. Toutes nos administrations sont françaises: l'armée, la justice, l'enseignement, tout est français en Flandre! Cette situation nous humilie et nous outrage. Et quand nous venons, sur un point particulier, le plus criant de tous, demander le redressement de nos griefs, qu'est-ce qu'on nous accorde? On nous dispute les plus petites réparations: on bafoue tontes les propositions que nous faisons, on les traite d'absurdes, de ridicules, d'extravagantes. Mais, quand nous aurons voté cette loi toute remplie de concessions, au point que tous les principes flamands y sont mutilés, alors ceux, qui aujourd'hui traitent d'absurdes nos reclamations, se riront de nous, disant: ‘Vous avez été mystifiés, vous n'avez rien obtenu’. Mais j'espère bien que la majorité noubliera pas qu'elle est flamande et qu'elle est majorité. Daarop antwoordde Minister De Lantsheere met het bekende vaderlandsch deuntje: Il ne peut être question ici ni de droite ni de gauche ni de Flamands ni de Wallons. Nous ne connaissons d'autre drapeau que celui de la patrie: nous sommes tous Belges. En men ging eendrachtig voort met het wetsontwerp te verminken en onkennelijk te maken. Dit gebeurde, zelfs met de krachtige medewerking van eenen bekenden Vlaamschgezinde als De Baets, hetgeen de verontwaardiging van zijnen Gentschen collega Delehaye verwekte. Eindelijk werd in zitting van 25 Juli 1873 de wet in 13 artikels aangenomen met 92 stemmen tegen 3 en 2 onthoudingen. Zij was zoo gebrekkig, dat men later twee nieuwe taalwetten heeft moeten maken om het gebruik der landstalen vóór de Vlaamsche rechtbanken behoorlijker en rechtvaardiger te regelen. Den 5 Augustus werd zij in den Senaat met eenparige stemmen en na een zeemzoete verzoenende bespreking aangenomen en den 17 Augustus 1873 door den Koning bekrachtigdGa naar voetnoot(1). Doch, hoe gebrekkig ook, die allereerste Vlaamsche taal- | |||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||
wet was eene gebeurtenis van onberekenbare gevolgen, omdat zij de eerste bres was, die eindelijk werd geschoten in de tot dan toe onschendbare vesting van de ambtelijke verfransching van België sedert 1830, eene bres waardoor de andere taalwetten en hervormingen de eene voor, de andere na, die vesting zouden binnentreden en overrompelen. Het volk, dat de rechtskundige twisten en spitsvondigheden
Edward Coremans
der Kamerdebatten maar half begrepen had, zag klaarder dan de misnoegde specialisten. De vreugde was dan ook uitbundig en algemeen in het Vlaamsche land, evenals de wrok en de verslagenheid der Franschgezinden en Walen. Coremans' naam bleef aan de wet gehecht en hij verwierf in Vlaamsch België eene groote populariteitGa naar voetnoot(1). | |||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||
Andere gebeurtenissen (1871-1875)In dien zelfden tijd na 1870 zijn nog enkele feiten aan te stippen, die een zekeren invloed op de Vlaamsche Beweging hebben uitgeoefend: als de stichting in 1871 van een door de stad Gent bezoldigd Nederlandsch tooneel in vervanging van de vertooningen der liefhebbersmaatschappijen (voorstel van Vuylsteke in den gemeenteraad na hevige tegenkanting der tooneelkringen doorgedreven); het vieren te Gent in Juli 1871 van het luisterlijk feest ter eere van Jan Frans Willems, 25 jaar na den dood van den vader der Vlaamsche Beweging, op welk feest uit Noord-Nederland Potgieter en Jan ten Brink waren overgekomen; het vieren door koning Willem III en geheel Nederland van het Geuzenfeest in Den Briel (1 April 1872), waarop Vlaamsche afgevaardigden, onder anderen Prof. Heremans en Vuylsteke, tegenwoordig waren, en dat onder de vrijzinnige Vlamingen zulken diepen weerklank vond; de Fransche redevoering van Prof. J. Stecher van Luik, in September 1872 in tegenwoordigheid van koning Leopold II, enkele ministers en allerlei hooggeplaatste personen te Brussel op eene plechtige prijsuitreiking gehouden, waarin de officieele redenaar over het nut en de noodzakelijkheid van het grondig aanleeren der Nederlandsche taal in het middelbaar onderwijs handelde; de gemeenteverkiezing van October 1872 te Antwerpen, waarbij de clericale meetingpartij van het stadhuis verdrongen werd en vervangen door een liberaal bestuur, zonder dat de veroveringen der Vlaamsche Beweging in de Scheldestad bedreigd konden worden; de stichting te Gent in 1874 door den uitgever Ad. Hoste van het knap liberaal tijdschrift Het Nederlandsch Museum onder het bestuur van Prof. Heremans; het optreden van Vuylsteke en Rolin-Jaequemyns als candidaten der Liberale Associatie van Gent in de Kamerverkiezingen van Juni 1874, waarbij zij niet gekozen werden, hetgeen een groot verlies voor de Vlaamsche Zaak in het Parlement was, doch een nieuw bewijs voor den vooruitgang der Vlaamschgezinde gedachten in den schoot der oude staatspartijen | |||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||
opleverde; de inwijding te Antwerpen in Augustus 1874 van den nieuwen Nederlandschen Stadsschouwburg, den eersten waardigen tempel van het nationaal tooneel in de Vlaamsche gewesten; de stichting in 1874 te Brugge van het maandblad De Halletoren, waarin Julius Sabbe en zijne medestrijders de Vlaamsche Beweging, de nationale muziek van Peter Benoit en zijne school, de inschrijving voor een standbeeld ter eere van Breidel en de Coninc en het aanleggen van eene zeehaven te Brugge met veel talent verdedigden, gevoegd bij de krachtige werkzaamheden der Brugsche afdeeling van het Willems-fonds en der Vlaamsche muziekschool, bestuurd door Waelput en door Leo Van Gheluwe na hem, hetgeen het uitganspunt was van de herleving der sluimerende stad Brugge (‘de doode maged’, zooals Ledeganck haar noemde) en van hare toetreding tot den Vlaamschen strijd; de afstand van den Cirkschouwburg te Brussel door het stadsbestuur aan het Vlaamsch tooneel; de verkiezing van den dichter Jan Van Beers te Antwerpen in den gemeenteraad (October 1875); eindelijk de stichting van het Davids-fonds tegenover het Willemsfonds. | |||||||||||
De stichting van het Davids-fonds (1875)Het Willems-fonds, dat sedert 1851 bestond, had na 1862 onder de leiding van Julius Vuylsteke eene hooge vlucht genomen en zich over het gansche Vlaamsche land uitgebreid. In 1875 had het Willems-fonds 't getal bereikt van 2121 inschrijvers, die elk ten minste 6 fr. 's jaars en enkelen veel meer betaalden. Meer dan 80 nuttige boekdeelen had het alsdan reeds uitgegeven en in het Vlaamsche land overal kostelooze volksboekerijen en openbare volksvoordrachten ingericht. Alzoo was het Willems-fonds het echt brandpunt der Vlaamsche Beweging geworden, de machtigste hefboom der beschaving door middel der moedertaal in de Vlaamsche gewesten. Doch, onder den invloed van Vuylsteke en van zijne medewerkers, was meer en meer de geest der instelling breed en vrijzinnig geworden, hetgeen | |||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||
de achterdocht en de tegenkanting der Roomsch-katholieke geestelijkheid opwekte. Reeds dadelijk na 1870, had de kanunnik Van Boxelaere, afgevaardigde van den Gentschen bisschop en geestelijke schoolopziener over de lagere scholen van Oost-Vlaanderen, de aandacht van den clericalen Minister van binnenlandsche
Kanunnik J.B. David
zaken gevestigd op de volksbibliotheek van het Willems-fonds te Gent. ‘Die bibliotheek’ - beweerde hij - ‘welke voor de kinderen toegankelijk is, bevat ongodsdienstige, zelfs onzedelijke boeken’Ga naar voetnoot(1). Weldra rijpte in de clericale partij het denkbeeld om eenen katholieken tegenhanger van het Willems-fonds in 't leven te roepen. Meer dan iemand ijverde te Gent Frans De Potter er voor | |||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||
in zijn dagblad Het Fondsenblad, hij die vroeger, in zijnen liberalen tijd, Vuylsteke aan 't werk had gezien en bewonderd. Weldra kwam dan ook te Leuven, in de schaduw der Roomsch-katholieke Hoogeschool der bisschoppen, het Davids-fonds op 15 Januari 1875 tot stand, aldus gedoopt naar den naam van Willems' trouwen vriend en strijdmakker, den in 1866 ontslapen Leuvenschen hoogleeraar kanunnik J.B. David. Willems en David, schier te zamen opgegroeid te Lier en door gansch hunne loopbaan aan elkander nauw verbonden, zouden zeker bij hun leven vreemd hebben opgekeken, indien men hun voorspeld had, dat hunne namen later op twee vijandige vanen als ordewoord zouden geschreven staan. De eerste beginselen van het ‘echt en rechtzinnig katholiek’ Davids-fonds, zooals het zich betitelde tegen het voor ‘goddeloos’ uitgescholden Willems-fonds, waren alles behalve schitterend. Vooral zijne allereerste uitgaven waren niet gelukkig, bij voorbeeld Prof. Paul Alberdingk Thijm's zoo onbeholpen Spiegel der Nederlandsche letteren (1877) en het onwaardig historisch werkje van denzelfden Leuvenschen hoogleeraar, waarin hij onzen grooten Marnix van Sinte Aldegonde grof beschimpte en op de partijdigste wijze verguisdeGa naar voetnoot(1). Maar, na het aftreden van zijnen eersten voorzitter (Prof. P. Alberdingk Thijm) en zijne vervanging door den schranderen Prof. P. Willems van Leuven met Frans De Potter als onvermoeibaren algemeenen secretaris en dank zij de ondersteuning der geestelijkheid, bereikte het Davids-fonds weldra eene ongemeene uitbreiding en legde eene groote en loffelijke bedrijvigheid aan den dag in het uitgeven van volksboeken. Natuurlijk verrieden zij schier alle eene sterke ultramontaansche strekking, maar onder hen treft men merkwaardige uitingen aan van dien krachtigen partijgeest, al sloeg die soms tot verregaande buitensporigheden over, gelijk in zekere wangedrochtelijke | |||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||
tendenz-romans van Dr. Renier Snieders, die het Davidsfonds zich niet schaamde aan zijne lezers op te disschen, hetgeen eene echte uitdaging aan de menschelijke rede heeten mocht op het einde der 19de eeuw. | |||||||||||
Uitbreiding van het Willems-fonds en van het Davids-fonds (1875-1884)Ondertusschen was het optreden van het Davids-fonds een spoorslag voor het Willems-fonds zelf, dat grootendeels door die clericale mededinging een tijdvak van ongekenden bloei intrad. In 't eerste jaar, dat op de stichting van het Davids-fonds volgde, won het Willems-fonds niet minder dan 757 nieuwe leden bij. Met ieder jaar steeg onafgebroken zijn ledental tot in 1884. Van 2121 in 1875, toen het Davids-fonds ontstond, was dat getal tot 4544 leden opgeklommen in 1884. Ook het getal der afdeelingen van 't Willems-fonds steeg in dezelfde verhouding. Het was tot het cijfer van 32 geklommen. Maar de uitbreiding van het katholiek Davids-fonds, dat op den steun van de bisschoppen en van hunne ontelbare onderhoorige geestelijken in iedere Vlaamsche gemeente rekenen mocht, was nog rasscher en verbazender. In 1884 was zijn ledental tot 5886 geklommen en telde het niet minder dan 49 afdeelingen in steden en dorpen. Hier zij nochtans aangemerkt, dat de leden van het Davids-fonds (ten minste in de eerste jaren) geene minimumbijdrage van 6 fr. moesten betalen als die van het Willems-fonds, zoodat hun getal gemakkelijk grooter kon zijn. In 1884 waren de inkomsten van het Willems-fonds bijna 50,000 fr. (49.435,82 fr.) met zijne 4544 leden, tegen die van het Davids-fonds, slechts 21.369,50 fr., met zijne 5886 leden. Deze cijfers zijn welsprekend om de wezenlijke belangrijkheid der werkzaamheden van beide instellingen te kunnen vergelijken op het oogenblik dat het Willems-fonds zijn toppunt van bloei had bereikt. Intusschen was de wedijver tusschen Willems-fonds en Davids-fonds buitengewoon vruchtbaar voor de verbreiding | |||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||
van den leeslust in de Vlaamsche gewesten en voor de verspreiding van de Vlaamschgezinde denkbeelden tot in de achterhoeken van Vlaanderen. Die nabootsing van het Willems-fonds in al zijne werkzaamheden door de clericale partij was overigens de hoogste hulde, die de tegenpartij brengen kon aan die onmisbare instelling van volksverlichting en volksbeschaving in de moedertaal. | |||||||||||
De onwillige uitvoering der taalwet van 1873Hoe werd ondertusschen de taalwet van 1873 nageleefd? In den beginne zeer slecht en zeer onwillig van wege de algemeen verfranschte rechterlijke macht. De processen Karsman en Schoep hadden genoeg aangetoond hoe vijandig een gedeelte der magistratuur, vooral in hare hoogere sferen, zich betoonde aan het gebruik der moedertaal van den Vlaming vóór het gerecht. Maar dat die vijandschap kon gaan tot eenen openlijken opstand tegen eene landswet, die de plichten der rechterlijke macht duidelijk en plechtig regelde, zoo iets had voor de eer der Belgische magistratuur niet moeten gebeuren. Het was nochtans zoo. De taalwet van 1873 werd door de rechters van de Vlaamsche gewesten op veel plaatsen ontduikt of eenvoudig beschouwd als niet bestaande. En dit ongehoord schandaal duurde jaren lang, zonder dat noch de Ministers van justitie noch de Kamers noch zelfs de openbare denkwijze de zaak ernstig ter harte namen. Men liet de Vlaamschgezinde drukpers en de Vlaamsche grievencomiteiten de meest in 't oog springende schendingen der taalwet aanklagen als de stem van den roepende in de woestijn. | |||||||||||
Het verslag van Vuylsteke (1878)In 1877 waren de klachten zoo algemeen geworden, dat het Willems-fonds besloot een onderzoek in te stellen, waarvan de uitslag in 1878 werd bekend gemaakt in een merkwaardig verslag van VuylstekeGa naar voetnoot(1). Uit dit grondig | |||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||
en zeer bezadigd stuk, blijkt dat, wat de pleidooien der advocaten betreft en de taal gebruikt door het openbaar ministerie, de wet niet eerlijk werd nageleefd of in het geheel niet toegepast. Zelfs te Antwerpen waren de vier substituten van den procureur des Konings onbekwaam, wegens hunne onvoldoende kennis van het Nederlandsch, om de taalwet behoorlijk uit te voeren. Over Brussel en zijne voorsteden schreef Vuylsteke in zijn verslag: Er is ongelukkiglijk geen twijfel, dat men er den ouden slenter is blijven volgen en er handelt alsof de nieuwe wet niet bestond; noch rechters noch ambtenaren van het openbaar ministerie storen zich aan de verplichtingen, welke zij hun oplegt. De rechter van instructie ondervraagt de betichten, die geen woord Fransch verstaan, in 't Fransch, en doet hunne gezegden in 't Fransch acteeren, alsook de verklaringen der getuigen; op het verhoor wordt eveneens alles in 't Fransch geacteerd, het openbaar ministerie requireert altoos in 't Fransch en het vonnis wordt onveranderlijk in 't Fransch uitgesproken. De wet, sedert vijf jaren gestemd en afgekondigd en sedert vier jaren in al hare deelen verplichtend (volgens de overgangsbepaling van art. 13), is dus in het arrondissement Brussel of ten minste in de stad Brussel eene doode letter gebleven. En dit gebeurde in de hoofdstad van België, in de schaduw van het Ministerie van justitie en van de Kamers, die de wet aangenomen hadden! En heden, nu niet vier à vijf jaren zijn verloopen sedert de afkondiging der taalwet van 1873, maar meer dan dertig jaren, is hare uitvoering te Brussel nog niet eerlijk en volledig, en buiten de hoofdstad vindt men nog hier en daar onwillige rechterlijke ambtenaren, die de taalwet ontduiken of ontzenuwen. Zoo ingekankerd blijft bij ons de voorname verachting der officieele wereld voor de taalrechten van den Vlaming! | |||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||
of vrijwillige pleitgenootschappen aan de balie van Gent, later aan die van Brugge, Antwerpen en zelfs Brussel. Die uitstekende instellingen hadden hunnen oorsprong in de Arteveldestad onder de advocaten, die het bekende adres aan de Kamer hadden onderteekend. Aan de heeren Alb. Fredericq en Julius Obrie komt insgelijks de eer toe op dat gebied reeds in 1873 de voorlichters der andere balies te zijn geweestGa naar voetnoot(1). Die Vlaamsche conferenties heeft men terecht ‘het bolwerk der taalwet’ geheeten. Een specialistGa naar voetnoot(2) schreef zelfs over het initiatief der Gentsche advocaten het volgénde: Dat bolwerk was er noodig; want, hadde men te Gent even vadsig als elders gehandeld, zoo zou waarschijnlijk de wet van 1873, nergens ernstig toegepast zijnde, eerlang in onbruik gevallen zijn, zoodat de afschaffing ervan eenvoudig de bekrachtiging geweest ware van eenen toestand door de Vlamingen zelven gewild of geduld. Het zijn de Gentsche advocaten, die door daden haar nut, haar gewicht en hare practische uitvoerbaarheid bewezen en haar alzoo hebben gered. | |||||||||||
Jan Van Beers en de vervlaamsching der betalende jongensscholen te Antwerpen (1876)In die jaren zijn op Vlaamsch gebied, buiten de stichting der Vlaamsche conferentie aan de Gentsche balie en de oprichting van het Davids-fonds tegenover het Willemsfonds, nog te vermelden: de schitterende feesten van den | |||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||
300sten verjaardag der Pacificatie te Gent in October 1876 gevierdGa naar voetnoot(1), die een tegenhanger waren van het Briellefeest van 1872 en al de herinneringen uit de 16de eeuw met de Geuzenliederen zelve weer deden verrijzen, hetgeen eene rilling door ons verkwezeld Vlaanderen deed loopen; de even schitterende en nog Vlaamscher Rubensfeesten te Antwerpen in 1877 met Benoit's Rubenscantate; de stichting
Jan Van Beers
in hetzelfde jaar aan de Brusselsche hoogeschool van den studentenkring Geen taal, geen vrijheid; en de merkwaardige bespreking over de vervlaamsching der stadsscholen voor de gegoede burgerij, uitgelokt door het krachtdadig en | |||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||
behendig optreden van Jan Van Beers in den Antwerpschen gemeenteraad in Mei 1876. Deze bespreking werd bekroond met het eenparig vaststellen door den Raad van de volgende regels:
Dit besluit van den Antwerpschen gemeenteraad mag als eene kleine plaatselijke taalwet begroet worden, die een einde stelde aan de verfransching van het stedelijk onderwijs der burgerjongens in de Scheldestad. Doch eene tweede taalwet was nu in aantocht in de Kamer. | |||||||||||
De wording der tweede taalwet van 1878 op het gebruik onzer taal in bestuurlijke zakenDie tweede taalwet werd in 1878 afgedwongen. Toen in 1873 de wet-Coremans in de Kamer werd besproken, had De Laet eene andere taalwet over de bestuurlijke zaken aangekondigd. Nochtans wachtte hij drie jaren, aleer hij zijn wetsontwerp neerlegde. Den 6 April 1876 bood hij het eindelijk aan met vijf collega's der rechterzijdeGa naar voetnoot(1). Volgens de 7 artikels van het voorstel moest de Nederlandsche taal gebruikt worden door de overheden van gemeente, provincie en middelbestuur in al hunne verordeningen, verslagen van zittingen, processen-verbaal van politie, afkondigingen, berichten, aanwijzingen, inlichtingen aan het publiek, opschriften, plakkaten, omzendbrieven, bestuurlijke briefwisseling met bijzonderen of overheden, die zich van de moedertaal bedienen, en verder alle acten, die de | |||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||
algemeenheid der ingezetenen aanbelangen. Eene Fransche vertaling mocht er steeds bijgevoegd worden. Ieder Belgisch burger in Vlaanderen zou overigens het recht behouden in 't Fransch bediend te worden. Enkele verzachtingen werden daarenboven voor Brussel en zijne half verfranschte voorsteden toegestaan, maar te gelijk werden de Vlaamsche waarborgen toepasselijk verklaard op de enkele Vlaamsche gemeenten van Henegouwen en Luik. Twee jaren sleepte het onderzoek in de afdeelingen der Kamer. Den 28 Februari 1878 legde eindelijk A. De Decker (van Antwerpen)Ga naar voetnoot(1) een zeer Vlaamschgezind verslag namens de middelafdeeling neer, waarin zelfs de rechten van den Vlaming buiten de Vlaamsche gewesten in gansch het Walenland gewaarborgd werden, hetgeen theoretisch zeer rechtvaardig was; maar de Vlamingen vraagden zulks niet en de Walen wilden er niet van hooren en schreeuwden moord en brand. Zeer onvoorzichtig en buitengewoon onbehendig was aldus dat radicaal optreden der middelafdeeling. Het clericaal ministerie scheen geneigd om de bespreking te verdagen; maar aan den anderen kant stond men vóór groote Kamerverkiezingen; de Vlaamschgezinden drongen aan op eene spoedige beraadslaging en de clericale rechterzijde bestond grootendeels uit afgevaardigden der Vlaamsche gewesten, terwijl de liberale minderheid der Kamer uitsluitend (buiten twee) uit Waalsche vertegenwoordigers was samengesteld. Doch in de Vlaamsche gewesten had de liberale partij eene grondige verandering ondergaan in hare houding tegenover de Vlaamsche Beweging, zooals in dat beslissend oogenblik duidelijk aan den dag kwam. | |||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||
slag geven met drie opeenvolgende adressen, die voor de tweede taalwet nagenoeg de rol speelden van het adres der Gentsche advocaten bij de beraadslaging over de eerste taalwet van 1873. De liberale Vlaamschgezinden hadden eene bestendige commissie aangesteld, bestaande uit Jan Van Beers en Julius De Geyter voor Antwerpen, Prof. Heremans en J. De Vigne voor Gent, Julius Hoste en X. Havermans voor Brussel. Dezen onderhandelden krachtdadig met de hoofden van het liberalisme in de Vlaamsche gewesten en er werd besloten ernstig te wegen op de liberale Walen der Kamers. Aan de leden der linkerzijde werd een plechtig openbaar manifest gezonden, onderteekend door de voornaamste veldheeren van het liberaal leger in Vlaamsch België, als burgemeester De Wael, Ed. Pecher, Ferd. Vander Taelen, Jan Florus en J. Veders voor Antwerpen, drie schepenen van Gent waaronder Prof. Wagener mitsgaders Rolin-Jaequemyns, Prof. Heremans, J. Vuylsteke, J. De Vigne, Oswald de Kerchove, A. de Maere-Limnander en meer andere Gentenaars; uit Brussel, graaf Goblet d'Alviella, P. Tempels, L. Huysmans, Prof. Vanderkindere, Karel Buls; uit Lier, de oud-burgemeester G. Bergmann; uit Leuven en uit Mechelen nog andere politieke leiders, waarbij zich de geleerde voorvechter der Vlaamsche Beweging Prof. Emile de Laveleye der Luiksche hoogeschool aangesloten had met al het gewicht van zijnen Europeeschen naam. Alleen de provincies West-Vlaanderen en Limburg, waar de liberale partij te gelijk zeer zwak en zeer Franschgezind was in de personen harer leiders, hadden zich onbetuigd gelaten. De onderteekenaars van het adres aan de linkerzijde zeiden uitdrukkelijk: Het zou, naar hun oordeel, diep te betreuren, ja een erge misstap van de liberale partij wezen, indien deze door de katholieke partij de herstelling der Vlaamsche taalrechten als een katholiek werk liet uitbazuinen, dewijl het hier niets anders geldt dan eene daad van nationale rechtvaardigheid, waardoor ons nationaal bestaan kan worden gesteund en waaraan dus allen, katholieken en liberalen, Vlamingen en Walen, moeten medewerken... | |||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||
Na dit liberaal manifest van April 1878 verscheen daarop in Mei een tweede nog krachtiger stuk, gericht tot dezelfde Waalsche linkerzijde namens meer dan 70 voorzitters en leiders van liberale volksmaatschappijen uit Aalst, Antwerpen, Berchem, Borgerhout, Brugge, Brussel, Dendermonde, Diest, Diksmuide, Eekloo, Gent, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Lier, Mechelen, Nieuwpoort, Ninove, Oudenaarde, Oostende, Roeselare, St Nikolaas, Singem, Turnhout, Vilvoorde en Wetteren. Die voor hen zoo verrassende verklaringen kwam de liberale Walen der Kamer in hunnen hartstochtelijken tegenstand schokken en verbazen, terwijl de Vlaamsche clericalen zich tegenover het geheele Vlaamsch België niet wilden verdacht maken van lauwheid in het verdedigen der taalrechten. De twee liberale adressen aan de linkerzijde troffen hun | |||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||
doel en de Kamer vatte zonder uitstel de beraadslaging aan over het wetsontwerp De Laet. | |||||||||||
De bespreking in de KamersMaar op den eersten dag der bespreking (2 Mei 1878) greep een onvoorzien coup de théâtre plaats. In overleg met het ministerie kwam Prof. Thonissen van Leuven, afgevaardigde van Limburgs hoofdstad Hasselt, voorstellen, dat men uit het wetsontwerp alles zou laten wegvallen, wat op het bestuur der provinciën en gemeenten van toepassing was en op hunne grondwettelijke onafhankelijkheid inbreuk maakte, zooals de voorsteller beweerde. Thonissen speelde hier de rol van De Baets bij de taalwet van 1873. Maar, terwijl Coremans destijds zijn voorstel tot het uiterste en hardnekkig had verdedigd, zag men tot algemeene verbazing De Laet gereedelijk toestemmen in die schromelijke verminking zijner taalwet, die, aldus met de twee derden verminderd, naar de middelafdeeling werd teruggezonden. Deze belastte Van Wambeke om haar eigen eerste verslag (van De Decker) te verloochenen. De clericale Vlaamschgezinden van Antwerpen en elders berustten in die lamlendige houding van De Laet en zijne vrienden. Maar de liberale Vlaamschgezinden, bij hoogdringendheid te Brussel door de Veldbloem bijeengeroepen, hielden eene vergadering, waarop 150 afgevaardigden verschenen. Deze stelden een derde manifest op aan de liberale linkerzijde, dat de handteekeningen droeg van J. De Geyter, Jan Van Beers, J. Vuylsteke, J. De Vigne, Prof. Heremans, J. Mertens, X. Havermans, J. Hoste en Dr. Kops. Zij kwamen er in op tegen de ‘onverwachte verminking van het oorspronkelijk wetsvoorstel’ en besloten aldus: De ondergeteekenden dringen ten sterkste bij de liberale Kamerleden aan, opdat dezen die onrechtzinnige handelwijze zouden verijdelen en de onmiskenbare rechten der Vlaamsche bevolking zouden handhaven op den voet van het oorspronkelijk wetsvoorstel. Toen de beraadslaging door de Kamer werd hervat, zag men niettemin de Walen Bara, Tesch en Frère-Orban, | |||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||
zonder eenige rekening te houden met de drie adressen hunner partijgenooten uit Vlaamsch België, de wet op bekrompene en heftige wijze aanranden. De redevoering van Bara lokte zelfs een onweer uit. Coremans en De Laet toonden nu eindelijk ook de tanden, de Waal Dumortier trad verzoenend tusschen beide en ten slotte werd de tweede taalwet, aldus verminkt, door de 98 volksvertegenwoordigers
Jan De Laet
eenparig aangenomen in zitting van 8 Mei. Den 15 derzelfde maand werd ze insgelijks eenparig en schier zonder bespreking in den Senaat ter stemming gebracht en den 22 Mei 1878 door den Koning bekrachtigd. Zij was tot twee artikels ingekrompen, die als volgt luiden:
| |||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||
Die tweede taalwet van 22 Mei 1878 wordt dikwijls de taalwet De Laet genoemd, maar zij verdient dien naam maar ten halve, zooals blijkt uit de geschiedenis harer wording; want, indien het waar is, dat De Laet haar voorstelde, niet minder waar is het, dat hij ze zonder ernstigen tegenstand liet verminken door Thonissen en zijne helpers. Zij had toch eene goede verdienste: zij was zeer duidelijk en bondig, terwijl de eerste van 1873 lang, slecht aaneengeflanst en duister was. Toch werd zij evenzeer ontduikt en geschonden door de verfranschte Staatsambtenaren van allen graad. Nogmaals besloot het Willems-fonds een onderzoek in te stellen over de schaamtelooze verkrachting der tweede taalwet; maar er werd geen gevolg gegeven aan dat besluit. Doch, op het initiatief der Brusselsche volksmaatschappij De Veldbloem, werden alom grievencomiteiten aangesteld, die elke schending der taalwet openbaar aanklaagden. De strijd duurde jaren lang en heden ten dage is de moedwil der Fransche bureaucratie nog niet geheel overwonnen. | |||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||
verkiezing van 11 Juni 1878. Het werd vervangen door een liberaal ministerie Frère-Orban, waarin de bekende Gentsche Vlaamschgezinde G. Rolin-Jaequemyns zitting nam als Minister van binnenlandsche zaken. Maar met hem gebeurde weldra wat met twee andere Vlaamschgezinden, P. De Decker en Alfons Vandenpeereboom, geschied was, zoodra zij aan het hoofd van hetzelfde ministerieel departement waren gesteld geworden: zijne Vlaamschgezindheid bekoelde zoozeer, dat de teleurstelling bitter was voor de liberale Flaminganten, die hunne hoop op hunnen talentvollen partijgenoot gevestigd hadden. Rolin-Jaequemyns, die als De Decker en Alfons Vandenpeereboom den invloed zijner Waalsche collega's van het Ministerie niet kon ontgaan en overigens aan den heftigen schoolstrijd van 1879-1884 en aan meer andere vraagstukken zijne aandacht wijden moest, deed zoo goed als niets voor de Vlaamsche Beweging en weigerde zelfs het vraagstuk van het aandeel der Nederlandsche taal en letteren in den schoot der Koninklijke Academie van België en dat van de verheffing der Antwerpsche muziekschool van Peter Benoit tot Koninklijk Vlaamsch Conservatorium in ernstige overweging te nemen. De Juniverkiezing van 1878 had intusschen in het Belgisch Parlement eene groote verandering teweeg gebracht. Vroeger telde de liberale partij in de Kamer zoo goed als geene vertegenwoordigers uit de Vlaamsche gewesten; nu waren onder meer de burgemeester van Antwerpen Leop. de Wael en acht afgevaardigden van Gent geene clericalen meer en in hunne rangen telde men, buiten den weifelachtigen Rolin-Jaequemyns, den bekenden en standvastigen Vlaamschgezinde Julius De Vigne, die niet langer aan de clericale Antwerpenaren De Laet en Coremans het monopolium van het parlementair Flamingantisme overliet. Pas in de Kamer aangekomen, drong hij ernstig aan op de eerlijke uitvoering der eerste taalwet en beriep hij zich op het onderzoek door het Willems-fonds ingesteld (zitting van 12 December 1878); herhaaldelijk sloeg De Vigne op hetzelfde aambeeld, ook wat de toepassing der tweede taalwet betreft. | |||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||
Op voorstel van den Waal Bara, die op nieuw minister van justitie was geworden, had het liberaal ministerie overigens dadelijk bij zijn optreden eenen maatregel genomen, die, ofschoon niet met Vlaamschgezinde bedoelingen opgevat, eenen grooten invloed op de politieke ontwaking der Vlaamsche gewesten moest uitoefenen: wij bedoelen de uitgave van het Beknopt Verslag der Kamerdebatten, dat in de twee talen verscheen en tegen eenen spotprijs (1 fr. 's jaars) beschikbaar gesteld werd. Weldra beleefde men dat verbazend verschijnsel, dat het getal der abonnenten voor de Vlaamsche uitgave met enkele duizenden hooger was dan dat voor de Fransche uitgaveGa naar voetnoot(1), hetgeen gedeeltelijk verstaanbaar is, daar de volledige en uitvoerige Annales parlementaires ook veel abonnenten telden, die natuurlijk op het bekorte Fransche Compte-rendu analytique niet inschreven; maar toch was dit een krachtig bewijs van politieke herleving in de Vlaamsche gewestenGa naar voetnoot(2). | |||||||||||
De liberale VlaamschgezindenVooral de liberale Flaminganten staken overal manmoedig het hoofd op. Naast de Vlaamsche Liberale Vereeniging van Gent en den Liberalen Vlaamschen Bond van Antwerpen, die sedert jaren bestonden, zag men in 1878 te | |||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||
gelijk te BrusselGa naar voetnoot(1) en te BruggeGa naar voetnoot(2) nieuwe liberale Vlaamsche Bonden tot stand komen. Te Gent werd voor het verachterde platteland een liberaal weekblad gesticht, De Goudmijn des landmans, die men weldra De Koe noemde naar de titelplaat, en die door Willem Rogghé gedurende zes jaren met grooten bijval en een merkwaardig talent werd opgesteld. Het verspreidde zich over het geheele Vlaamsche land en trok reeds in 1879 op 12,000 exemplaren. In hetzelfde jaar werden twee bekende liberale Vlaamschgezinden tot schepenen van onderwijs in groote steden aangesteld: te Brussel Karel Buls en te Gent Prof. Heremans. Eene der eerste daden van Buls was het doordrijven der tweetalige opschriften op de straatplaten, volgens het beginsel dat Brussel eene Vlaamsche stad is en dat daarenboven de Vlamingen van geheel het land zich in hunne hoofdstad thuis moesten gevoelen. Die kleine hervorming kostte overigens veel moeite en werd slechts na eene hardnekkige tegenkanting der Franskiljons bekomen. Ook de gedeeltelijke vervlaamsching van het lager onderwijs van Brussel was zijn werk, ondanks den weerstand, dien hij ten allen kante ontmoette; doch kalme, taaie wil en volharding waren zijne karaktertrekken, die hem in de verfranschte hoofdstad wel te pas kwamen. Bij de Kamerverkiezingen te Antwerpen in Juni 1880 waren de Vlaamschgezinden Jan Van Beers en Ferd. Vander Taelen als liberale candidaten voorgedragen tegenover de clericale uittredende leden De Laet en Coremans, die overigens herkozen werden. Te Brugge stond eveneens een bekende Flamingant (advocaat Van der Meersch) op de lijst der liberalen, maar de uittredende clericalen wonnen den slag. | |||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||
De afschaffing der Septemberfeesten (1880)In datzelfde jaar 1880 vierde men de 50ste verjaring van België's onafhankelijkheid met schitterende officieele feesten te Brussel; doch men vermeed zorgvuldig alles wat Noord-Nederland had kunnen kwetsen. Men ging nog verder. Te dier gelegenheid droeg Minister Rolin-Jaequemyns, namens de liberale regeering, eene wet voor, waarbij de Septemberfeesten, die sedert 1830 jaarlijks in de hoofdstad werden gehouden ter herinnering aan de OmwentelingGa naar voetnoot(1), afgeschaft werden als bewijs dat de oude veeten tegen Holland geheel vergeten warenGa naar voetnoot(2). De wet werd eenparig in de beide Kamers aangenomen (Augustus 1880). Maar de gevoelens der clericalen over 1830 waren minder oprecht dan die der liberalen. Immers, eenigen tijd te voren, had de clericale oud-minister Jacobs in de Kamer aan Minister Rolin-Jaequemyns en aan Prof. de Laveleye van Luik hartstochtelijk verweten, dat zij in hunne geschriften de Belgische Omwenteling hadden verloochend. Daarop antwoordde het hoofd van de liberale regeering, de Luikerwaal Frère-Orban, onbewimpeld: Omdat die schrijvers de meening uitgedrukt hebben, dat het verkiesbaar geweest ware eene stichting van het Congres van Weenen | |||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||
te behouden, die zeker groote verdiensten had, die het mij toegelaten is schoon te vinden, zonder dat ik heden de redenen moet onderzoeken, die de ontbinding er van medegebracht hebben, vraag ik mij vruchteloos af, hoe zulke meeningen de katholieken konden kwetsen of hun vrees konden aanjagen. | |||||||||||
Het oordeel der nakomelingen over 1830Op het Nederlandsch Congres, in Augustus 1879 te Mechelen gehouden, had reeds onder de Hollandsche en Vlaamsche leden een uiterst merkwaardige geest van nationale eendrachtigheid en innige taalverwantschap geheerscht. Te Brussel werd in 1880 door de vrijmetselaars der beide landen een plechtig feest gevierd, waarop de grootmeesters van België en Nederland elkaar den broederkus gaven in bijzijn van ongeveer 2000 ‘broeders’ uit Noord en Zuid, waaronder meer dan 100 HollandersGa naar voetnoot(1). Die feesten van de 50ste verjaring der Belgische onafhankelijkheid droegen aldus het karakter van echte verbroederingsfeesten, zooals een redenaar van het Mechelsch Congres ze op voorhand bestempeld had. In zijn veelgelezen gelegenheidsboek over de staatkundige geschiedenis van België tijdens de afgeloopen vijftig jarenGa naar voetnoot(2) schreef een volksvertegenwoordiger van Brussel en tevens een der invloedrijkste liberale publicisten, graaf Goblet d'Alviella, zelfs onbeschroomd: De Belgen hebben in hunne geschiedenis twee groote ongelukken te boeken: het eene, dat zij in de 16de eeuw met de Noord-Nederlanders niet mochten vereenigd blijven; het andere, dat zij zich van hen in de 19de eeuw hebben afgescheiden. Ook de rechtvaardigheid der Vlaamsche Beweging beaamde Goblet d'Alviella in zijn veelgelezen werk en voegde er bij: Nochtans hebben de Vlaamsche bevolkingen meer dan veertig jaar moeten wachten, voordat de wet hun eindelijk het recht toekende in hunne taal gevonnisd en bestuurd te worden. Meer dan eens hebben gezaghebbende liberale geleerden | |||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||
in België de Omwenteling van 1830 afgekeurd en gelaakt. In zijn geruchtmakend vlugschrift Le parti clérical en Belgique (1872), dat in België en in Frankrijk op duizenden exemplaren werd verspreid en daarenboven eene even groote publiciteit genoot in de Nederlandsche en Duitsche vertalingen, schreef de beroemde Luiksche hoogleeraar Emile de Laveleye: La révolution de 1830 fut une grande erreur. L'érection du royaume des Pays-Bas, réalisant le but poursuivi autrefois par les ducs de Bourgogne, fut la meilleure oeuvre du Congrès de Vienne... Actuellement, la Hollande regarde avec inquiétude du côté de l'Est et la Belgique du côté du Sud, et il n'y a de sécurité complète pour aucun des deux. Le clergé belge, en fomentant la révolution de 1830, a donc commis un crime contre la sécurité de l'Europe. Schier hetzelfde verklaarde Prof. de Laveleye in zijn uitvoerig werk Des causes actuelles de guerre en Europe et de l'arbitrage (1873). Men zie ook de gelijkluidende verklaringen van denzelfden geleerde in het geruchtmakend boek Russia and England from 1876 to 1880Ga naar voetnoot(1). Een ander groote Belgische geleerde, de beroemde jurist Prof. F. Laurent der Gentsche hoogeschool schreef in het Rechtsgeleerd Magazijn van Amsterdam (1882) eene studie in 't Fransch, waarin te lezen staat: ‘La Belgique et la Hollande ne formaient qu'un seul royaume qui n'aurait jamais dû être dissous.’ Dezelfde schrijver noemde ook de uitbuiting der Belgische vrijheden door de ultramontanen ‘la grande duperie de 1830.’ | |||||||||||
Andere gebeurtenissen (1880)In dat jubeljaar vallen nog andere belangrijke gebeurtenissen aan te stippen. Alzoo hield Prof. Vanderkindere in 1880 als rector der Brusselsche hoogeschoolGa naar voetnoot(2) eene plechtige rede, waarin hij uitriep: | |||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||
Il importe que la langue flamande, réduite aujourd'hui à l'état d'idiome toléré, redevienne un instrument actif de civilisation... Il est impossible de faire admettre qu'une moitié de la nation doive recourir à une langue étrangère et qu'elle puisse néanmoins remplir un rôle sérieux dans une société démocratique. Kort daarna ging Prof. Vanderkindere als volksvertegenwoordiger van Brussel de groep Vlaamschgezinde leden in de liberale linkerzijde der Kamer versterken, hetgeen in de hoofdstad tot allerlei krachtvertoon der Flaminganten aanleiding gaf, een zeer ongewoon verschijnsel in dat zeer verfranscht midden. Vermelden wij hier nog de invoering (1881), tijdelijke afschaffing en wederinvoering (1882) van den Nederlandschen Reisgids der Spoorwegen door minister Sainctelette, eenen Waal van Bergen, die al zijne hooge Waalsche ambtenaars tegen hem zag opstaan bij het doordrijven dier hervorming; de instelling, in December 1880, aan de vrije Brusselsche hoogeschool van eenen leergang in de Nederlandsche letterkunde, toevertrouwd aan Prof. Alfons Willems, zoodat de vier Belgische universiteiten dien leerstoel, in 1830 afgeschaft, nu beurtelings hadden heropgerichtGa naar voetnoot(1); en de opschudding teweeggebracht ten gevolge der toekenning door de jury van den vijfjaarlijkschen Staatsprijs van 5000 fr. voor de Nederlandsche letterkunde (1880) aan eenen Leuvenschen student van 23 jaar, Pol De Mont, voor zijne eerste gedichten, met 4 stemmen tegen 3 gegeven aan Mej. Virginie Loveling. | |||||||||||
De feesten ter eere van Conscience en Virginie LovelingEene van de indrukwekkendste Vlaamsche betoogingen, die ooit in ons klassiek land van betoogingen plaats greep, was het groot Consciencefeest te Brussel op 25 September 1881, ter gelegenheid der verschijning van het 100ste boekdeel van den populairen romanschrijver. | |||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||
Zij werd op touw gezet door Julius Hoste en was als het ware eene ontploffing van dankbaarheid over geheel het Vlaamsche land voor den man, ‘die zijn volk had leeren lezen.’ Duizenden Vlamingen, waaronder ook dames, uit alle steden en dorpen van Vlaamsch België met meer dan 300 waaiende vaandels, met kronen en bloemtuilen soms zoo groot, dat zij op eene draagbaar moesten liggen, trokken jubelend den tuin van het Wiertzmuseum, Conscience's woning, voorbij, groetend en wuivend en juichend naar den grijsaard met den langen witten baard, gedurende meer dan anderhalf uur. Men schatte hun getal op meer dan 10,000. 's Namiddags werd het feest voortgezet in de ontzaglijke zaal der Beurs en 's avonds besloten op het Stadhuis, waar de d.d. burgemeester Buls den held van den dag in de moedertaal toesprak. Wij zwijgen over al de andere redevoeringen en eerbewijzen. Vermelden wij alleen, dat ook Noord-Nederland niet onbetuigd bleef. H. de Veer bood een kunstalbum namens de Noorderbroeders aan, Boele van Hensbroek bracht het eerediploma van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te LeidenGa naar voetnoot(1) en Hubrecht, algemeen secretaris bij het Ministerie van binnenlandsche zaken in den Haag, bracht de hulde over van den Koning der Nederlanden aan Conscience: de gouden medaille van verdienste. Zooals de afgevaardigden van den Antwerpschen gemeenteraadGa naar voetnoot(2) bij monde van Jan Van Beers verklaarden, zou een standbeeld voor Conscience in zijne geboortestad opge- | |||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||
Conscience's standbeeld te Antwerpen
| |||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||
richt en in zijn geboortehuis eene marmeren gedenkplaat op kosten der stad Antwerpen worden geplaatst. Het was een onvergetelijke dag, die op de verfranschte hoofdstad den diepsten indruk maakte. Veel bescheidener, maar toch beteekenisvol was de hulde door de liberale Vlaamschgezinden in meer gesloten kring gebracht aan hunne vrijzinnige dichteres en romanschrijfster Virginie Loveling, wier niet-bekroning in den vijfjaarlijkschen Staatsprijskamp door velen geweten werd aan den stouten geest van haar geruchtmakend boek In onze Vlaamsche gewesteń, politieke schetsen (1877)Ga naar voetnoot(1). In Maart 1881 werd de begaafde schrijfster gevierd te Antwerpen op een feestmaal der Vlaamsche vrijmetselaarsloge, waar veertig dames mede aanzatenGa naar voetnoot(2); en in October 1882 op het jaarlijksch banket van het Willems-fonds te Gent, in aanwezigheid der burgemeesters van Brussel en van Gent en met Max Rooses als feestredenaar. | |||||||||||
De taalbroeders in Zuid-Afrika (1881)Op de in Vlaanderen gansch onbekende Boeren werd het eerst de aandacht der Vlamingen gevestigd door geregelde berichten in Het Volksbelang, door volksvoordrachten in de Gentsche afdeeling van het Willems-fonds en door eene uitgebreide studie met kaart in het Jaarboek voor 1877 van het Willems-fonds (De Nederlanders in Zuid-Afrika). Te gelijker tijd ijverden dichter Julius De Geyter en Aug. Michiels te Antwerpen in dezelfde richting en werd de Scheldestad het brandpunt van de opkomende geestdrift voor de lang vergeten Nederlanders aan de overzijde van den Evenaar, hetgeen niet weinig bijdroeg om den gezichteinder der Vlamingen te verruimen en hun gevoel van eigenwaarde te sterken. In dien tijd kwam alzoo het gevoel van stamverwantschap met de taalbroeders uit Zuid-Afrika voor het eerst de Vla- | |||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||
mingen algemeen bezielen, dank zij die bemoeiingen der liberale Vlaamschgezinden van Antwerpen en van Gent, die in 1881 naar de roepstem luisterden van Prof. Harting van Utrecht, den leider der beweging in Noord-Nederland. Men herinnert zich, dat de Transvaal in 1877 door Sir Theophilus Sheptone namens de Engelsche regeering onder het conservatief ministerie Disraeli op de verraderlijkste wijze was ingepalmd geworden; maar op 't einde van 1880 hadden de Boeren het vreemde juk afgeschud en de Engelsche bezettingen hun land gewapenderhand uitgejaagd. Wat zou het nieuw liberaal ministerie Gladstone doen? Tot de regeering en het volk van Engeland richtten zich nu Hollanders en Vlamingen om eenen bloedigen oorlog te vermijden en de onafhankelijkheid hunner Zuidafrikaansche taalbroeders te doen erkennen, hetgeen overigens geschiedde, dank zij de edelmoedigheid en het rechtvaardigheidsgevoel van Gladstone. Het Manifest van de Vlamingen aan het volk van Engeland (Antwerpen, 11 Januari 1881), uitgaande van de afdeeling van het Willemsfonds in de Scheldestad met de krachtige aanbeveling van het Algemeen Bestuur, werd met duizenden handteekeningen bekleed en bleef niet zonder invloed in Engeland op de openbare denkwijze, die Gladstone tegen het chauvinisme der behoudsgezinden in zijne nationale zelfverloochening ondersteundeGa naar voetnoot(1). De namen van Julius De Geyter, Aug. Michiels, Flor. Vander Ven en Prof. de Laveleye blijven onafscheidbaar van die krachtige ontwaking van het breeder stamgevoel bij de Vlamingen te dier gelegenheid. Het was ook een bemoedigend teeken des tijds voor de wassende | |||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||
macht der Vlaamsche Beweging. Het Transvaalsche driemanschap Kruger, Joubert en Smit, dat voorloopig de Transvaalsche regeering in handen had genomen, bedankte overigens bij officieele brieven uit Pretoria, gericht aan Julius De Geyter (19 Augustus 1881) en aan Prof. Heremans als algemeen voorzitter van het Willems-fonds (12 Januari 1882). | |||||||||||
Andere gebeurtenissen (1882)Andere noemenswaardige gebeurtenissen uit dien tijd zijn nog: het verzoekschrift van 109 Gentsche rechtsgeleerden, dat het uitgangspunt was tot eene uitbreiding der eerste taalwet van 1873, zooals we verder zien zullen; het ontslag in Januari 1882 van Prof. Heremans te Gent als schepen van onderwijs, deels om gezondheidsredenen, deels en vooral wegens de hartstochtelijke tegenkanting, die zijne zeer bezadigde Vlaamschgezindheid ondervond bij de verstokte Franskiljons der Arteveldestad; de benoeming van schepen Karel Buls tot burgemeester van Brussel (Juli 1882), die aldus de eerste bekende Vlaamschgezinde was, die sedert 1830 tot dit ambt in eene groote stad van België werd verhevenGa naar voetnoot(1); de regeling in 1882 van den burgerlijken stand van het zoontje van Schoep, die intusschen overleden was, en wiens kind sedert 1872 tot dan toe naar eene behoorlijke wettelijke geboorteacte had moeten wachten; en de geruchtmakende Vlaamschgezinde geloofsbelijdenis van Edmond Picard als liberalen candidaat voor den Senaat (Mei 1882) te Brussel. | |||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||
ting bracht, was de beweging, die leidde tot de derde taalwet van 1883, waarbij de vervlaamsching van het middelbaar onderwijs van den Staat (atheneums en middelbare scholen) werd verkregen. De organieke wet van 1850, die voor het eerst na 1830 dien ontredderden tak van het Staatsonderwijs regelde, schreef in de Vlaamsche gewesten de grondige studie van het Nederlandsch voor, even grondig en op gelijke lijn als die van het Fransch. Zulks bleef overigens, evenals art. 23 der Belgische Grondwet over de taalvrijheid, lange jaren eene doode letter. Alle vakken, zelfs het NederlandschGa naar voetnoot(1), werden in en door het Fransch aangeleerd. In de twee afdeelingen der atheneums (humaniora en beroepsklassen) stonden de twee landstalen, wat het getal der wekelijksche uren les betreft, tegenover elkander als 33 tegen 11 en 40 tegen 13 voor alle zeven de klassen. Zelfs werd de moedertaal in de hoogste klasse (Latijnsche rhetorica) niet meer onderwezen. Men moest 14 jaren wachten, tot in 1864, om in die klasse één uurtje Vlaamsch ter week te bekomen. In 1874 verkreeg men, dat de leeraars der moedertaal hunne lessen in het Nederlandsch zouden geven ‘in de twee hoogste klassen’. Nu en dan was gaandeweg het getal der Vlaamsche uren met een enkel vermeerderd geworden, zoodat, na 28 jaren klagens, de verhouding tusschen de twee landstalen in 1878 de volgende was geworden in de twee afdeelingen: 32 en 48 uren Fransche lessen tegen 16 en 17 uren Vlaamsche lessen ter week in alle klassen te zamen. Daar voortdurend alle andere vakken dan Nederlandsch uitsluitend in het Fransch werden aangeleerd, was de onvermijdelijke uitslag, dat al de leerlingen, buiten degenen die door eigene studie zich met | |||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||
voorliefde op hunne moedertaal toelegden, het middelbaar onderwijs verlieten, ontvlaamscht en verfranscht. In de veel talrijker gestichten van het vrij middelbaar onderwijs, staande onder het toezicht der bisschoppen en der geestelijke orden (Jezuieten, Jozefieten, Augustijnen, enz.), was de toestand nog veel erger, daar het gebruik der moedertaal, zelfs in de speeluren en tijdens de wandelingen, in de meeste dier scholen met straffen en geldboeten werd tegengewerkt. In 1879 klaagde Jan Van Beers dezen toestand aan in eene grondige studie, verschenen in Prof. Heremans' Nederlandsch Muscum onder den titel van: Het hoofdgebrek van het middelbaar onderwijs. In 1878 waren de liberalen aan het bewind gekomen met een programma, waarop de verbetering en uitbreiding van de officieele scholen van allen graad een der hoofdpunten uitmaakte. Een afzonderlijk ministerie van openbaar onderwijs was zelfs opgericht geworden met den Brusselschen volksvertegenwoordiger P. Van Humbeeck als titularis. Men wist, dat hij, een Vlaming van geboorte, zonder een verklaard Vlaamschgezinde te zijn, toch genegen was iets te doen voor de Vlaamsche Beweging op schoolgebied; en het bleek weldra, dat men van hem als Minister veel meer te verwachten had dan van den bekenden Vlaamschgezinde Rolin-Jaequemyns. Het was natuurlijk de taak van de liberale Flaminganten om op hunne geloofsgenooten van Kamers en Ministerie te werken en zij kwamen aan dien plicht niet te kort. | |||||||||||
De oneenigheid onder de liberale Vlaamschgezinden (1879-80)Maar dadelijk verdeelden zij zich in twee scherp afgeteekende groepen, die men de radicalen en de opportunisten zou kunnen noemen. De eenen wilden eene algeheele vervlaamsching van het middelbaar onderwijs, de anderen dachten rekening te moeten houden met de werkelijkheid, met de gevaarlijke mededinging der clericale onderwijsge- | |||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||
stichten en met de niet te loochenen verfransching van een gedeelte der burgerij, vooral in de groote steden. De strijd werd vooral gevoerd in den schoot van het Willems-fonds en in de weekbladen der liberale Vlaamschgezinden. De eerste botsing tusschen de twee richtingen greep plaats in December 1879 te Gent op de jaarlijksche algemeene vergadering van het Willems-fonds. De gematigden (Heremans, Vuylsteke en De Vigne) achtten, dat men zich bepalen moest met te vragen, dat enkele vakken buiten de moedertaal (als Duitsch en Engelsch) door middel van het Nederlandsch zouden onderwezen worden. De radicalen (Rooses, Sabbe en Prayon) vonden dit minimum ontoereikend en eischten de toepassing van het stelsel door Van Beers in zijn artikel van Het Nederlandsch Museum aangeprezen: uitsluitend onderwijs van alle vakken door middel der moedertaal gedurende de eerste schooljaren en daarna verdeeling met het Fransch. Men moest, volgens hen, de fout niet begaan met een minimum voor den dag te komen en integendeel een maximum vragen, dat door de Franskiljons stellig zou besnoeid worden. Op die vergadering kon men tot geene overeenkomst geraken en de zaak werd naar eene volgende zitting, te houden in Januari 1880, verzonden. Daar herbegon de bespreking, die zeer warm was, en zoo stonden ten slotte twee voorstellen tegenover elkander. Dat van het hoofdbestuur luidde: dat voortaan in de gestichten van middelbaar onderwijs (atheneums en middelbare scholen) eenige vakken en onder andere de Germaansche talen bij middel van het Nederlandsch zouden onderwezen worden, en dat men, in de voorbereidende afdeeling van de middelbare scholen, het Nederlandsch of ten minste, volgens de plaatselijke behoeften, Nederlandsch en Fransch gelijktijdig bij het onderwijs zou gebruiken. Het voorstel der oppositie, voorgedragen door Max Rooses, luidde: dat het onderwijs in de voorbereidende afdeeling der middelbare scholen en in de lagere klassen der atheneums, wat alle vakken betreft, in het Nederlandsch zou gegeven worden, en in de hoogere klassen ten minste voor eenige vakken, als b.v. Duitsch en Engelsch. | |||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||
Na lang en bitter gehaarewar kwam men tot eene stemming, waarbij, niet zonder hevig protest, het voorstel van het hoofdbestuur aangenomen werd verklaard met ééne enkele stem meerderheid, te weten met 16 stemmen tegen 15Ga naar voetnoot(1). De stemgerechtigden van de afdeelingen der kleine steden hadden zich bijna alle voor de gematigde motie van Heremans-Vuylsteke-De Vigne verklaard, maar de afgevaardigden der Scheldestad (waaronder Rooses en Peter Benoit) en die der hoofdstad (waaronder Emmanuel Hiel en Th. Coopman) hadden voor de radicale motie gestemd. Het was aldus eenigszins een strijd geworden van Gent tegen Antwerpen met Brussel verbonden. De Antwerpenaars verzoenden zich eenige dagen daarna met de Gentenaars en een gemeenschappelijk vertoog van het Willems-fonds werd aan Minister Van Humbeeck gezonden, waarin het gematigd stelsel werd aanbevolen met bijvoeging van de volgende woorden, uiting gevende aan den wensch der radicale oppositie: Voorzeker, indien door de Regeering deze maatregelen werden aangenomen, zou de Vlaamsche bevolking nog daarmede, in zake van onderwijs, niet in het bezit gesteld worden van het volle recht, waarop het, met het oog op zijne eigene nationaliteit, aanspraak mag maken. Het volle recht voor eene bevolking is van bestuurd en onderwezen te worden uitsluitelijk in hare eigene taal. Doch wij begrijpen, Mijnheer de Minister, dat de tegenwoordige stand van zaken niet toelaat ons geheel en op eens in ons recht te herstellen. Die verzoening op he papier gaf maar eenen halven vrede. Er waren harde woorden gevallen, die niet zoo licht konden vergeten worden; kleine persoonlijke misnoegdheden en oneenigheden vermengden zich met de zuivere beginselvragen; en de heftigsten onder de radicalen wilden de wapens niet neerleggen. Daaruit ontspon zich weldra eene vinnige polemiek tusschen het tamelijk kalm gebleven Volksbelang van Gent | |||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||
en zijne zeer opgewondene confraters De Zweep van Brussel en De Kleine Gazet van AntwerpenGa naar voetnoot(1). De verbittering bedaarde niet, toen het gerucht liep, dat de Regeering zich wilde vergenoegen met het Nederlandsch en misschien nog een ander vak, waar het mogelijk werd geacht, door middel der moedertaal te laten onderwijzen. Integendeel zag men te Brussel de Ligue de l'Enseignement, bestaande grootendeels uit verfranschte bestanddeelen, onder den invloed van haren voorzitter Buls eene radicale oplossing in den geest van het stelsel van Jan Van Beers aanbevelen. De crisis van het Willems-fonds kwam op haar hoogste, toen het Algemeen Bestuur met zijnen voorzitter Heremans en zijnen secretaris Vuylsteke zijn gezamenlijk ontslag indiende, voorstellende den zetel der instelling uit Gent naar Antwerpen of Brussel te verplaatsen. Te Brussel was een groepje radicalen bereid om de leiding van het Willems-fonds op zich te nemen, maar Antwerpen was te wel overtuigd, dat te Gent het hoofdbestuur in de beste handen was om zulke gevaarlijke proef te willen nemen. Op de algemeene vergadering van 31 October 1880 werd alles in der minne geschikt. De leider der radicale oppositie Max Rooses verklaarde, namens Antwerpen, dat het vertrouwen der leden in de hoofden van het Willems-fonds niet verzwakt was, dat de volle vrede moest hersteld worden en dat men gemakkelijk een punt van vergelijk kon vinden. Op zijne beurt nam Jan Van Beers, op wiens stelsel de geheele strijd gestreden was geworden, het woord, om zichzelven te beschuldigen, dat door zijn toedoen en gansch tegen zijnen wil de oneenigheid in de wereld was gekomen. Hij ook drong aan op het aanblijven van het Algemeen Bestuur, op het sluiten van den vrede en op het aannemen van eene verzoenende motie, hetgeen geschiedde door de zaak te verzenden naar eene | |||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||
commissie van vier leden (Heremans, Vuylsteke, Van Beers en Rooses). Intusschen had Minister Van Humbeeck duidelijk zijnen goeden wil getoond door uit eigene beweging het getal uren voor de Fransche en de Nederlandsche talen gelijk te stellen; alzoo had voor de eerste maal een Belgisch minister erkend, dat hij de wet van 1850 eerlijk moest uitvoeren. Ook kondigde hij zijn voornemen aan om Duitsch en Engelsch insgelijks door middel van het Nederlandsch te
Minister P. Van Humbeeck
doen onderwijzen en die taal nog voor andere vakken, als geschiedenis en aardrijkskunde, natuurwetenschappen en wiskunde te doen gebruiken of ten minste de vakwoorden en eigennamen in het Nederlandsch aan de leerlingen te laten leeren. Die verrassende houding van den Minister gaf nieuwen moed aan de meest bedeesde opportunisten om hunne eischen hooger te stellen en zij werkte tevens beda- | |||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||
rend op de zenuwachtigheid van sommige radicalen, die overal verraad en lafheid meenden te ontdekken. Tot dan toe hadden de clericale Vlaamschgezinden, die vóór 1878 als het ware de Vlaamschgezindheid in pacht genomen hadden, zoo goed als niet verroerd. Zij zwegen, luisterden en keken toe, terwijl de liberale Flaminganten onder elkander aan 't krakkelen waren. | |||||||||||
De wetsvoorstellen van Coremans en van De Vigne (1881)Daar de Regeering, in weerwil van hare goede maatregels en nog mooier beloften, niet geneigd scheen om de vervlaamsching van het officieel middelbaar onderwijs in haar hangend wetsvoorstel op te nemen, moest het parlementair initiatief der volksvertegenwoordigers dienst doen. In zitting van 30 Maart 1881 had Vanderkindere gezegd: Ik denk, dat de heer Minister tamelijk geneigd is recht te laten wedervaren aan onze eischen; maar beloften zijn niet voldoende, de ministeriën veranderen, en daarom zou ik gelukkig zijn in de wet eene bepaling te zien opnemen, volgens welke het onderwijs in de atheneums der Vlaamsche provinciën ingericht zou worden op bijzondere grondslagenGa naar voetnoot(1). De liberale Vlaamschgezinden der Kamer hadden een voorstel voorbereid, toen op eens hunnen clericale geloofsgenooten uit hunne werkeloosheid traden. In zitting van 7 April 1881 kwam Coremans met vier clericale collega'sGa naar voetnoot(2) eene reeks wijzigingen voorstellen over het gebruik der onderwijstalen in de atheneums en middelbare scholen. 's Anderendaags kwam De Vigne op zijne beurt met vier liberale collega'sGa naar voetnoot(3) eene reeks andere voorstellen neerleg- | |||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||
gen, ontleend aan het stelsel door het Willems-fonds aangenomen. De twee voorstellen werden versmolten en naar de middelafdeeling der Kamer verzonden. Dan trachtte Minister Van Humbeeck verzachtingen te bekomen, maar de middelafdeeling gaf niet toe, tenzij op één punt: waar het noodig blijken zou, mocht men het oude Fransche stelsel naast het nieuwe Vlaamsche voor zekere leerlingen en gevallen behouden. Het verslag der middelafdeeling verwekte overigens eene blijde verrassing bij de Vlamingen. Opgesteld door eenen Waal van Fransche afkomst, X. Olin, door het Waalsch district Nijvel naar de Kamer gezonden, scheen het uit de pen van eenen overtuigden Vlaamschgezinde gevloeid. Olin verklaarde, dat de Vlaamsche Beweging rechtvaardig is, dat het Nederlandsch, de taal van de grootere helft der Belgen zijnde, het recht heeft behandeld te worden op gelijken voet met het Fransch; dat de studie van het Nederlandsch in alle opzichten nuttig is en dat de Vlaamsche letterkunde sedert 1830 de Fransch-Belgische overtreft. Gevaarlijk noemde hij het stelsel, dat het volk van de geletterde klassen gescheiden houdt. Aldus erkende Olin volmondig, dat door het Nederlandsch alleen de moderne beschaving in Vlaamsch België kon doordringen. De beteekenis van dit verslag der middelafdeeling, komende van eenen Waalschen volksvertegenwoordiger, was buitengewoon groot; het stuk maakte eenen diepen indruk op de Vlamingen en sloeg de Franskiljons geheel en al uit het veldGa naar voetnoot(1). | |||||||||||
De inrichting van een Vlaamsch normaal onderwijs toegevoegd aan de Hoogeschool van GentHet wetsvoorstel, zooals het uit de beraadslagingen der middelafdeeling gekomen was, bevatte de volgende bepaling: | |||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||
Art. 6. - Er zal een normaal onderwijs ingericht worden, bijzonderlijk bestemd om leeraars te vormen, die bekwaam zullen zijn in het Nederlandsch te onderwijzen. Tot dan toe werden voor de atheneums de aanstaande leeraars in de Germaansche talen alsook in de geschiedenis en aardrijkskunde (de vakken, die bij de vervlaamsching van het middelbaar onderwijs bedoeld werden) sedert 1852 gevormd in eene afdeeling der Waalsche hoogeschool van Luik, die men de Ecole normale des humanités noemde. Het onderwijs werd er in 't Fransch gegeven, zelfs voor de Germaansche talen. De leeraars daar gevormd waren niet voorbereid om hun onderwijs in de moedertaal der Vlamingen te geven. Daarom had de middelafdeeling haar art. 6 ontleend aan het voorstel Coremans. Maar hoe en waar zou men dat Nederlandsch normaal onderwijs inrichten? Prof. Wagener der Gentsche hoogeschool, die juist in 1882 liberaal volksvertegenwoordiger der Arteveldestad was geworden, bekwam van Minister Van Humbeeck de belofte, dat de nieuwe instelling zou opgericht worden te Gent en niet te Luik. Maar dan stak onder de Luikerwalen, die het monopolium van hunne hoogeschool wilden behouden, een geweldige storm op, die zich in dagbladen en vlugschriften lucht gaf en stroomen inkt deed vloeien. Vooral Prof. Delboeuf onderscheidde zich te Luik in de Meuse door zijne hartstochtelijke aanvallen tegen de Hoogeschool van Gent, waar hij eerst professor was geweest, en tegen de Vlaamsche Beweging. Hem werd in Het Volksbelang geantwoord door eene statistiek, waaruit bleek, dat, sedert hare oprichting in 1852, de Ecole normale des humanités van Luik schier uitsluitend door Walen en Luxemburgers was bevolkt geworden. Limburg had 17 leeraars opgeleverd al de overige Vlaamsche gewesten te zamen 18, tegen 88 Walen en Luxemburgers; hetgeen duidelijk bewees, dat eene Vlaamsche normaalschool, om door Vlamingen bevolkt te worden, niet in de hoofdstad van het Walenland, maar in het hart van Vlaanderen moest opgericht worden, niet in eene Waalsche, maar in eene Germaansche omgeving. Minister Van Humbeeck | |||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||
bood overigens eenen koenen tegenstand aan het Waalsche onweder, dat nochtans op de machtige sympathie van Frère-Orban, het hoofd van het liberaal ministerie, rekenen mocht. Ook daarmede bewees Van Humbeeck eenen belangrijken dienst aan de Vlaamsche Beweging. | |||||||||||
Uitstel der bespreking in de KamerDe vraag was nu: Zou de nieuwe taalwet - want eene echte taalwet was het gaandeweg geworden - nog in den Kamerzittijd van 1882, vóór den grooten slag der algemeene Juniverkiezińg, kunnen worden besproken? Den 12 April drongen Vanderkindere en Olin in de Kamer er op aan, maar Minister Van Humbeeck gaf weinig hoop, hetgeen eene zekere opschudding onder de Vlaamschgezinden verwekte. Nogmaals traden de liberale Flaminganten handelend op. De Vlaamsche liberale Vereeniging van Gent, de Vlaamsche liberale Bond van Antwerpen, de Vlaamsche kringen van Brussel en het Willems-fonds vroegen een gehoor bij de ministers Van Humbeeck en Rolin-Jaequemyns en den 18 April werden hunne afgevaardigdenGa naar voetnoot(1) te Brussel in het ministerie van binnenlandsche zaken door beide ministers zeer vriendelijk ontvangen. De Gentsche volksvertegenwoordigers De Vigne en Wagener hadden zich bij hen gevoegd, terwijl Vanderkindere verhinderd was, maar eenen brief van toetreding geschreven had. Het onderhoud was zeer hartelijk, maar ondanks het aandringen der volksvertegenwoordigers verklaarde de Minister van openbaar onderwijs, dat de zittijd te kort was en de dagorder der Kamer overlast. Hetzelfde gebeurde in de Kamer zelve in de zitting van 8 Mei 1882, toen Vanderkindere en Féron op nieuw aandrongen. Het voorstel Vanderkindere, dat de Kamer niet uiteen zou gaan zonder het wetsontwerp De Vigne-Coremans | |||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||
te bespreken, werd dank zij de houding van den Minister verworpen. Aan die ongunstige stemming was een onbehendig adres van de Brusselsche liberale Vlaamschgezinden wel eenigszins schuld; daarin werden het ministerie en de linkerzijde beschuldigd van ‘onverschilligheid, ja vijandigheid jegens de landstaal van ongeveer 3 millioen onzer medeburgers’, terwijl de taalwet werd voorgesteld als uitgedacht ‘enkel om zand in de oogen der kiezers te strooien en aldus hunne zegepraal in de aanstaande Junimaand te verzekeren; dat, na de zegepraal, het ontwerp, naast honderd andere, in den vergetelhoek zal gaan slapen’. Dit onpolitiek stuk was bekleed met allerlei handteekeningen, en aan 't hoofd prijkte dat van den burgemeester der hoofdstad Buls. Het maakte niettemin eenen zeer slechten indruk op de Kamer. Men ondervond, doch te laat, dat bezadigde goed beredeneerde vertoogschriften als die van 1873 en 1878 meer uitwerken op het Parlement dan drieste bedreigingen. De Kamer ging uiteen zonder te beraadslagen over de aanhangige taalwet. Alleen zij hier aangestipt, dat te Gent, eenige dagen vóór de verkiezingen op de groote vergadering der Liberale Associatie (4 Juni), De Vigne de volgende verklaring aflegde: Het wetsontwerp betrekkelijk de studie der Nederlandsche taal staat op de dagorder der Kamer. De tijd alleen heeft ontbroken om hetzelve tijdens de laatste zittingen te stemmen; maar daar is geen twijfel, of de tegenwoordige meerderheid, zoo zij aan het bewind blijft, zal er bijzonder van houden om het in den volgenden zittijd af te doen. | |||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||
gevoelens van de linkerzijde der Kamer genoegzaam te kennen, om overtuigd te zijn, dat zij aan dezen plicht niet zal te kort blijven. Dat onze vrienden, die mochten getwijfeld hebben, zich dienaangaande geruststellen. En na De Vigne kwam de erkende hoofdman der Gentsche liberalen, de grijze Staatsminister d'Elhoungne even duidelijk verklaren: Vooraleer het woord te nemen op een oogenblik, zoo plechtig voor u en voor gansch België, heb ik eenen plicht te kwijten jegens die groep, de vrijzinnigste, de vurigste, de trouwste van onze partij, waarin onze vrienden, die met eene kinderlijke liefde aan onze moedertaal zijn gehecht, geschaard staan. Ondubbelzinniger en krachtiger verklaringen kon men niet uitdenken. Toen de liberalen zegevierend uit den kiesstrijd gekomen waren, moesten die plechtige beloften worden gehouden. En dit geschiedde dan ook in den eersten zittijd na de verkiezing. | |||||||||||
De bespreking in de KamersDen 8 December 1882 begon de bespreking over de taalwet in de Kamer, en de toestand scheen buitengewoon gunstig, daar het de eerste taalwet was, tegenover welke de Regeering zich niet vijandig toonde: het liberaal ministerie was het wetsvoorstel, zooals het uit de beraadslaging der middelafdeeling was gekomen, zoo goed als bijgetreden. Doch op den eersten dag der Kamerbespreking deden zich twee onvoorziene toevallen voor: De Laet verklaarde, dat hij de | |||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||
wet niet stemmen kon, daar zij niet radicaal genoeg was (hij scheen geheel en al vergeten te hebben, hoe hij zijne eigene tweede taalwet van 1878 lamlendig had laten verminken door Thonissen en de clericale ministers); en een der liberale leden, Prof. Wagener van Gent, diende een amendement in, waarbij in de voorbereidende afdeelingen der middelbare scholen de leergangen niet uitsluitend in de moedertaal, maar te gelijk in het Nederlandsch en in het Fransch zouden gegeven worden. Met eene kleine wijziging trad Vanderkindere dit amendement bij. De belachelijke verklaring van De Laet was eene politieke parade en werd met een onverschillig schouderophalen onthaald; maar het amendement Wagener-Vanderkindere verwekte eene algemeene opschudding. | |||||||||||
Het amendement WagenerDit amendement was dadelijk met eene groote meerderheid aangenomen geworden, doch eene nog grootere verzwakking van het Vlaamsch beginsel, door Minister Van Humbeeck voorgesteld, werd verworpen met eene meerderheid van slechts 6 stemmen en na eene krachtige houding van De Vigne en Wagener. Aldus werd de taalwet in eerste stemming aangenomen den 14 DecemberGa naar voetnoot(1). Maar Prof. Wagener, die de belangen van de zonen der verfranschte huisgezinnen in Vlaanderen met overdreven argumenten behartigd had tegen die van de meerderheid der Vlaamschgebleven scholieren, was wegens zijn amendement op eens uiterst impopulair geworden bij al de radicale Vlaamschgezinden, vooral te Antwerpen en te Brussel. Een nieuwe pennestrijd brak los in Zweep en Kleine Gazet, die in geweld niet moest onderdoen voor dien der | |||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||
vorige schermutselingen. Men scheen te vergeten, dat voor al de rest de tekst der middelafdeeling door de Kamer aangenomen was gewordenGa naar voetnoot(1) en Het Volksbelang schreef zeer te recht: Het wetsontwerp, zooals het uit de behandelingen der Kamer is getreden, blijft eene aanzienlijke verbetering aan den tegenwoordigen toestand gebracht, een merkelijke zegepraal voor de Vlaamschgezinde partij, de belangrijkste misschien, die zij sedert 1830 mocht behalen. Intusschen was zulks niet het gevoelen der meeste liberale Vlamingen van Antwerpen en van Brussel, die, in Zweep en Kleine Gazet, aan de Gentenaren hunne lauwheid in uiterst krasse bewoordingen verweten. In het amendement Wagener-Vanderkindere zagen zij eene ellendige verminking der geheele taalwet en zij wilden, kost wat kost, bij de tweede lezing de Kamer op hare stemming doen terugkeeren. Eene vergadering der misnoegde liberale Vlamingen werd te Brussel gehouden, waarop burgemeester Buls en de volksvertegenwoordigers Arnould en Féron zich voor de radicale oplossing verklaarden. In de Kamer was nu ook de linkerzijde verdeeld. De Brusselsche afdeeling van het Willems-fonds had inmiddels een onderzoek ingesteld over den waren toestand der Vlaamsche middelbare scholen, waaruit bleek, dat te Bree, Mechelen en Aalst al de leergangen der voorbereidende afdeeling uitsluitend in het Nederlandsch werden onderwezen, alsook, in mindere mate, te Veurne, Antwerpen, Oudenaarde, Turnhout, Aarschot en St Truiden. Alzoo moest het amendement Wagener-Vanderkindere in negen middelbare scholen den toestand van het middelbaar onderwijs verergeren in plaats van hem te verbeterenGa naar voetnoot(1). Om tijd te winnen en het onweder te laten overgaan besloot de Kamer hare tweede beraadslaging tot het einde van Januari te verdagen. Vanderkindere verklaarde te | |||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||
gelijk, dat hij zich had vergist en zich van Wagener's amendement afscheidde. | |||||||||||
De houding der clericale VlaamschgezindenDe clericale Vlaamschgezinden der Kamer, vooral Coremans, hadden zich dapper geweerd in de bespreking; maar buiten de Kamer deden zij zoo goed als niets. Alleen hield men te Leuven in December in het Oratoriënhof eene vergadering van Vlaamsche studenten, waarop luide klachten gehoord werden over de verregaande verfransching der vrije middelbare onderwijsgestichten van de paters en bisschoppen in Oost- en West-Vlaanderen, Brabant, Antwerpen en Limburg. Men teekende protest aan tegen den clericalen volksvertegenwoordiger De Saedeleer van Aalst, die het tegenovergestelde in de Kamer had durven staande houden en men nam eene motie aan waarbij niet alleen de taalwet door eene petitie aan het Parlement aanbevolen werd, maar tegelijk besloten werd, dat aan de bisschoppen en aan de geestelijke orden een verzoekschrift ten gunste der vervlaamsching hunner scholen zou gezonden worden. Prof. P. Willems, voorzitter van het taalminnend studentengenootschap Met Tijd en Vlijt, woonde de zitting bij en nam eindelijk het woord om zeer krasse verklaringen af te leggen. Hij zeide onder anderen: Moest ik hier spreken uitsluitelijk als katholiek, ik zou wenschen, dat de wet niet gestemd wierde; want, veronderstelt dat in al de staatsscholen het onderwijs in het Vlaamsch worde gegeven, en dat de vrije scholen in den slechten ouden slenter voortgaan. Na korten tijd zullen alle geleerden, uit de staatsscholen komende, Vlaamsch zijn, Vlaamsch spreken en van het volk verstaan en geloofd worden. En na 10 jaren of nog min is ons katholiek Vlaamsch land, de sterke burcht, het bolwerk van ons geloof in de handen des vijands. Verbeeldt u rechtsgeleerden, geneesheeren, notarissen, leeraars van alle slag de tale des volks meester: eene zooveel te grootere macht, omdat die lieden ook andere algemeene kennissen bezitten. Wie zou aan die macht weerstaan? | |||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||
fieten en allen, die het vrij onderwijs in handen hebben, eene protestatie zenden. Wij moeten hun doen verstaan, dat het in hun eigen voordeel is, dat wij zulks vragen. Die beklagenswaardige toestand van het Vlaamsch onderwijs in hunne gestichten moet ophouden, willen wij het Vlaamsche volk katholiek houdenGa naar voetnoot(1). | |||||||||||
Het amendement De VigneDe Kamer was met Kerst- en Nieuwjaarverlof uiteengegaan. Er bleef eene maand over om eene oplossing te vinden, hetgeen niet zonder groote moeite en stijgende verbittering geschiedde. Een tijdgenoot, die al deze ingewikkelde en weinig verkwikkende krakeelen met grootere levendigheid dan onpartijdigheid heeft te boek gesteld, schrijftGa naar voetnoot(2) over die oplossing: Aan den heer De Vigne komt de eer toe eene formule gevonden te hebben, die het voor het ministerie mogelijk was aan te nemen zonder den schijn op zich te laden van eene weinig vereerende reculade. De wet was nu over alle klippen heengezeild en werd in | |||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||
eene enkele zitting (23 Januari 1882) door de Kamer aangenomen met de verrassende meerderheid van 94 stemmen tegen 2. Haar ware redder was De Vigne geweest en niet ten onrechte wordt die derde taalwet door velen in Vlaanderen de taalwet-De Vigne geheetenGa naar voetnoot(1). Op het oogenblik
Julius De Vigne
zelve oogstte haar echte vader nochtans niet veel anders in dan verdachtmaking en scheldwoorden van wege de radicalen van Antwerpen en Brussel, eendrachtig bijgesprongen door de clericale pers. De Franschgezinden van den Senaat poogden in de afdeelingen de wet door amendementen te verminken en duidden als verslaggever eenen vijand der wet aan; maar de liberale | |||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||
senators van Gent en Antwerpen, gesterkt door de krachtige tusschenkomst van den Gentschen Staatsminister d'Elhoungne, verijdelden die onmachtige laatste poging. De vijandige verslaggever, de Brusselaar Crocq, werd door den Antwerpenaar Everaerts vervangen en de slag was op voorhand zoo goed als gewonnen. In openbare zitting was de bespreking dan ook kort en bijna onbeduidend: zij bepaalde zich tot eene schermutseling tusschen twee vijandige liberale leden, den Luikerwaal Baron de Sélys-Longchamps geholpen door den Brusselaar Crocq, en drie clericale verdedigers, Cogels-Osy (Antwerpen), Van Ockerhout (Brugge) en Baron de Coninck (Diksmuide). Den 31 Mei nam de Senaat de derde taalwet aan met 49 stemmen tegen 2 en 9 onthoudingen. Baron de Coninck onthield zich, omdat hij de wet niet Vlaamschgezind genoeg achtte; Baron Bethune en Lammens, omdat zij de wet goedkeurden, maar vreesden, dat zij het officieel onderwijs zou versterken ten nadeele van dat der geestelijkheid. Den 15 Juni 1882 schonk de Koning zijne bekrachtiging aan de derde taalwet, die luidt als volgt:
| |||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||
Over de beteekenis dier derde taalwet schreef de Antwerpsche correspondent der Nieuwe Rotterdamsche Courant: De uitslag zal zijn, dat geheel onze burgerij, in de Staatsscholen opgeleid, eene degelijke kennis van het beschaafde Nederlandsch zal opdoen en in staat zal gesteld zijn dit als spreek- en schrijftaal te gebruiken. Dat de Nederlandsche stam, het Nederlandsche vaderland, dat zich uitstrekt ten zuiden en ten noorden van den Moerdijk, Woensdag in de Kamer eene gewichtige zegepraal behaald heeft, staat vast. Men weet, dat bisschoppen en kloosterorden gedurende nagenoeg 25 jaren halsstarrig geweigerd hebben de beginselen der taalwet van 1883 op hunne vrije middelbare gestichten toe te passen, ondanks het aandringen van Coremans en van de clericale Vlaamschgezinden. | |||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||
Kuiperijen der Franskiljons tegen de taalwetIn de Kamer had Minister Van Humbeeck beloofd de nieuwe taalwet ‘eerlijk en oprecht’ uit te voeren. In Juni en in Juli vaardigde hij reeds omzendbrieven uit om hare toepassing te regelen en vooral om bij de bestuurders zijner middelbare scholen en atheneums inlichtingen in te winnen over de plaatselijke toestanden. De Regeering was blijkbaar verschrikt over de gevolgen harer eigene wet. Onloochenbaar is het, dat er onder de leeraars geen genoegzaam getal te vinden was, bekwaam om de aangeduide vakken (Germaansche talen, geschiedenis en aardrijkskunde) dadelijk in het Nederlandsch te onderwijzen. Daarbij kwam, dat, vooral in de groote steden, een aanzienlijk gedeelte van den begoeden verfranschten burgerstand tegen de uitbreiding van het Nederlandsch onderwijs hardnekkig gekant was; en de Minister, die over geheel België de ontvolking der officieele lagere scholen ten voordeele der vrije scholen ‘met God’ machteloos had moeten aankijken ten gevolge zijner schoolwet van 1879, kon terecht bang zijn, dat die smetziekte ook naar het officieel middelbaar onderwijs zou overslaan, zooals de Franskiljons triomfantelijk profeteerden. Maar de ministerieele omzendbrieven aan de bestuurders waren blijkbaar onbehendig, en natuurlijk werd er door de vijanden der taalwet gretig gebruik, ja misbruik van gemaakt. Daar de bestuurders meestal Walen waren, zag men enkelen onder hen hunne misnoegdheid onbeschaamd botvieren, nu de Minister hun kwam vragen: ‘Welken uitslag zal eene geheele en onmiddellijke toepassing der wet hebben met het oog op het volgen der leergangen? Met welken geest zijn de gezinnen der leerlingen bezield?’ De Waal F. Malchair, studieprefect van het atheneum van Antwerpen, richtte aanstonds onder de ouders een openbaar schriftelijk referendum in voor of tegen de volledige toepassing der wetGa naar voetnoot(1). Hij stelde zelfs aan de | |||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||
pères de famille de volgende ondubbelzinnige en hoogst schaamtelooze vraag, vanwege eenen ambtenaar, die geroepen is om eene landwet uit te voeren: Si la loi était appliquée intégralement à l'athénée d'Anvers, y verriez-vous un motif pour en retirer vos enfants? Te LeuvenGa naar voetnoot(1) stelde in December 1885 de liberale schepen van onderwijs Vital De Coster aan de ouders de vraag: Désirez-vous que les programmes de l'enseignement moyen soient modifiés dans le sens d'une prépondérance absolue du flamand sur le français? En d'autres termes, désirez-vous que les trois quarts des heures de classe soient consacrés à l'enseignement flamand et que le français ne soit plus traité que comme une langue accessoire et étrangère? De taalwet van 1883 gaf alleen in de voorbereidende afdeeling der middelbare scholen een zeker overwicht aan de moedertaal, doch geenszins in de atheneums. Als men bedenkt, dat niet de drie vierden, maar een klein derde der uren door de taalwet in de atheneums aan het Nederlandsch onderwijs worden toegekend (wel te verstaan, wanneer zij na lange jaren volledig ten uitvoer zou worden gebracht, hetgeen zij heden ten dage nog nergens is, na bijna het vierde eener eeuw) - dan vraagt men zich vruchteloos af, hoe men zulke middelen in 't openbaar heeft durven gebruiken om de uitvoering der wet onmogelijk te makenGa naar voetnoot(2). | |||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||
In hunne geheime verslagen aan hunnen Minister gingen de Waalsche studieprefecten nog verder. De Waal Hurdebise, prefect te Hasselt in het hartje van het zoo Vlaamsch gebleven Limburg, beschouwde de wet ‘als kunnende geen ander uitwerksel hebben dan de ontvolking onzer gestichten van middelbaar onderwijs ten voordeele der vrije scholen’. En hij voegde er heel ernstig bij: Overigens in onze stad houden de ouders er voornamelijk van, dat hunne kinderen goed de Fransche taal kennen. Verleden jaar zelfs is de vader van een onzer Vlaamsche leerlingen, die nochtans hoogere studiën heeft gedaan, vermits hij apotheker is, mij komen vragen, dat zijn zoon ontslagen zou worden van den leergang van Nederlandsche taal, om reden dat hij er altijd genoeg zou van kennen. Te Ieperen verzekerde de studieprefect, dat niet alleen de ouders tegen de uitvoering der taalwet zijn, maar hij voegde er bij: Zij dringen aan, opdat de leeraars en opzichters zooveel als mogelijk het gebruik van het Vlaamsch in de onderlinge gesprekken der leerlingen zouden verbieden. Dit was - en is nog gedeeltelijk - het stelsel der vrije geestelijke gestichten, waar zelfs geldboeten en straffen gebruikt werden - en nog worden - om het spreken der moedertaal ten gunste van het Fransch, zelfs tijdens de wandelingen en speeluren, uit te roeien. Zulks was blijkbaar het ideaal van meer dan eenen Waalschen bestuurder, die de taalwet van 1883 moest toepassen met eenen bedeesden weifelachtigen Minister boven hem. Onnoodig te zeggen, dat in den beginne de uitvoering dier taalwet | |||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||
zoolang mogelijk werd verschoven en uitgesteld in schier al de middelbare scholen en atheneums. | |||||||||||
De Vlaamsche Normale Afdeelingen aan de Gentsche HoogeschoolKrachtiger en loyaler was de houding van Minister Van Humbeeck in het nemen van ernstige maatregelen tot aanwerving van toekomstige leeraars, in staat om hun onderwijs te geven door middel van het Nederlandsch.
Prof. Aug. Wagener
Zonder zich te storen aan de verwoede uitvallen van de Luikerwalen en van hunne Franskiljonsche bondgenooten in geheel het land, begreep hij, dat eene kweekschool voor leeraars, die de Germaansche talen en andere vakken in het Nederlandsch zullen moeten onderwijzen, niet in de hoofdstad van 't Walenland, maar in het hartje van Vlaanderen moest gevestigd worden. | |||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||
Bij ministerieel besluit van 7 December 1883 voegde hij bij de Gentsche hoogeschool Vlaamsche Normale Afdeelingen, gehecht aan de Faculteit der wijsbegeerte en letteren. In Januari 1884 hadden de aannemingsexamens plaats en vier studenten werden toegelaten met eene studiebeurs van 800 fr., waarbij de stad Gent 150 fr. voegde. Te gelijk werden nieuwe professors aangesteld, die aan de Hoogeschool voor die studenten de Germaansche taalkunde en de historische vakken (niet minder dan twaalf leergangen) in het Nederlandsch zouden doceeren. Die maatregel, genomen om de toepassing der taalwet van 1883 mogelijk te maken, was aldus een onvoorzien en belangrijk begin van vervlaamsching der Fransche hoogeschool van Gent, de allereerste stap op dien weg sedert 1830, hetgeen zeer belangrijke gevolgen heeft gehad voor de toekomstGa naar voetnoot(1). De ware vader der nieuwe Vlaamsche instelling, men mag het nooit vergeten, was Prof. Wagener, veel meer nog dan Minister Van Humbeeck. Voegen wij er bij, dat de rector der Hoogeschool Prof. Albert Callier en de oude Staatsminister d'Elhoungne, die beide geenszins Vlaamschgezind waren, zeer krachtdadig bij den Minister hadden aangedrongen om hem over de verbittering der Luikerwalen te doen heenstappen. | |||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||
van het Trocadero (7 Mei 1883) van Peter Benoit's oratorio Lucifer, dank zij de mildheid van zijnen Limburgschen vriend den oud-tenor Reubsaet, die hertog van Camposelice was geworden na zijn huwelijk met eene schatrijke Amerikaansche weduwe, eigenares der naaimachinesfabriek Singer; de roerende en eigenaardige betooging ter eere van de 70-jarige populaire romanschrijfster Mevrouw Courtmans in het Oostvlaamsch dorp Maldegem (14 Mei 1883); de luisterlijke onthulling van Hendrik Conscience's standbeeld te Antwerpen door het gemeentebestuur (13 Augustus) en het overlijden van den populairsten aller Vlaamsche schrijvers eenige dagen later (10 September 1883), waarbij het Vlaamsche volk hem te Brussel, waar hij stierf, en te Antwerpen, waar hij begraven werd, twee op elkander echt koninklijke lijkplechtigheden bezorgde; de ontvangst te Brussel in Augustus 1883 van eenige afdeelingen der Nederlandsche schutterij, waarbij burgemeester Buls hun de stoute woorden toerichtte: ‘Misschien ware het beter geweest, dat onze lotsbestemmingen, die lang vereenigd waren, nooit gescheiden zouden zijn geworden’, hetgeen in de Fransch-Belgische pers eene niet geringe opschudding teweeg bracht; de concerten door Noordnederlandsche militaire muziekkorpsen te Antwerpen en te Gent gegeven ten voordeele der slachtoffers van vulkanische rampen op Java, waarbij de burgemeesters der twee steden (De Wael en Lippens), met instemming van de geheele bevolking, ‘de broeders uit het Noorden’ met geestdriftige ovaties overlaadden (December 1883); het plechtig bezoek van Koning Leopold II aan Koning Willem III op het Loo en in de hoofdstad Amsterdam (October 1883), gevolgd in Mei 1884 door een tegenbezoek van het koninklijk echtpaar van Nederland in de Belgische hoofdstad, hetgeen aanleiding gaf tot ondubbelzinnige volksvreugde en uitingen van warme sympathie in Noord en Zuid; de even geestdriftige ontvangst te Antwerpen en te Brussel van het Transvaalsch Driemanschap (Kruger, Smit en du Toit) in April 1884; het nederleggen door De Vigne in Maart en door Coremans in April 1884 elk van een wetsvoorstel tot | |||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||
aanvulling der ontoereikende taalwet van 1873; het begin der bespreking in de Kamer van het opleggen der kennis van het Nederlandsch aan de toekomstige officieren van het Belgisch leger. Vermelden wij nog ten slotte het bitter geharrewar tusschen de liberale Vlaamschgezinden van Gent en hunne geloofsgenooten van Antwerpen en Brussel over het al of niet wenschelijke van eenen grooten Vlaamschen Landdag van liberale en clericale Flaminganten op den vooravond der beslissende algemeene verkiezingen van Juni 1884. Nogmaals werd eene hevige polemiek gevoerd tegen Het Volksbelang door Zweep en Kleine Gazet; doch Antwerpen en Brussel bekenden ten slotte, dat het oogenblik tot samenwerken met de clericalen op Vlaamsch gebied slecht gekozen was en de Landdag bleef achterwege, tot hevige ontevredenheid der clericale en onzijdige Vlaamschgezinden, en niet zonder dat alweer tusschen de Vlaamsche liberalen wonden waren geslagen, die slechts langzaam en moeilijk konden toegroeien. Alzoo waren de kiemen van tweedracht, die destijds de vrijzinnige partij in geheel België aangetast hadden, onder eenen gewijzigden vorm ook in den schoot der liberale Flaminganten neergelegd. De onverwachte val van het liberaal Ministerie in Juni 1884 kwam de verwarring in hunne vroeger zoo goed aaneengesloten gelederen nog vermeerderen. |
|