| |
| |
| |
Hoofdstuk 12.
Louisa, die op den hoek van de Pieter Pauwstraat en Weteringschans achter het stuur van den sportwagen zat te wachten, had in een der voorbijrijdende politieauto's Dirk zien zitten en zij wist, dat het spel uit was. Zij stapte uit, liet den wagen staan, nadat zij alle papieren bij zich had gestoken en nam op het Frederiksplein een taxi. Zij wilde het hoog noodige inpakken en in den nacht met de auto naar de grens rijden, om te trachten, daar den volgenden morgen den D-trein te nemen.
Te laat had zij de beambten gezien, die nog steeds aan de Leidschekade op wacht stonden. De taxi had al gestopt en aan vluchten viel niet meer te denken. Op het laatste nippertje kon zij haar revolver nog onder de zitplaats van de auto slingeren, zoodat zij ten minste niet in het bezit van een wapen werd aangetroffen.
De beambten stapten in haar taxi, die naar het hoofdbureau doorreed.
Toen Smit en Baron daar aankwamen en hoorden, dat men Louisa eveneens gearresteerd had, liet de hoofdinspecteur het tweetal onmiddellijk voorgeleiden.
Het duurde langer dan een uur, tot hij ze naar hun cellen liet terugbrengen en bij het verhoor, dat hij hun
| |
| |
had afgenomen, had hij meer bijzonderheden vernomen, dan hij had durven hopen.
Baron stak een sigaar, Smit een sigaret op, terwijl van Dam een pijp stopte.
‘De eerste zwakke verdenking tegen Dirk Russell kwam al dien dag bij mij op, toen zijn zuster verdwenen was,’ begon Smit. ‘Hij had Amelie naar haar kamer gebracht en was, zooals hij zelf toegaf, bij haar gebleven, tot zij was ingeslapen. Ik hoefde alleen maar na te gaan, dat hij haar pas tusschen zes uur en half zeven had ontmoet, voor het huis met haar had gesproken, een uiteenzetting met haar hospita had gehad en bovendien op haar kamer nog geprobeerd had, te weten te komen, hoeveel zij omtrent den moord op Bronsdijk wist; dat Amelie dan pas insliep; dat zij echter om kwart voor acht in haar garderobe aanwezig moest zijn, dus uiterlijk om half acht het huis had moeten verlaten - om tot de conclusie te komen, dat de tijd rijkelijk kort was geweest, wanneer een ander dan Dirk voor de ontvoering in aanmerking kwam. Daarom leek mij de afspraak, die Dirk zoogenaamd om acht uur met zijn zuster had gemaakt, onwaarschijnlijk en het wekte mijn argwaan, dat hij om denzelfden tijd - dus nog geen uur na het verdwijnen van zijn zuster - al bij mij kwam. Daarbij kwam nog, dat Dirk de liefde voor zijn zuster op een wijze deed uitkomen, die mij verwonderde en dat ik uit de verklaringen van alle personen, die ik hoorde, opmaakte, dat de danseres het punt was, waar alles om draaide. Daarom is het niet te verwonderen, dat ik al spoedig tot de veronderstelling kwam, dat jaloezie het motief voor den moord op Bronsdijk was. Toen ik twee dagen later Dirk in zijn woning bezocht, meende ik al zeker van mijn zaak te zijn. Hij had van zijn woning een soort tempel zijner liefde voor zijn zuster gemaakt en zijn woorden lieten mij duidelijk erkennen, dat hij met een ziekelijke liefde voor Amelie behept was.
| |
| |
Ik was er van overtuigd, dat ook Louisa - van wie ik toen nog niet wist, wie zij was - in de misdaden was betrokken. Ik had besloten, haar in vrijheid te stellen in de hoop, dat zij mij de schuilplaats van den dader zou verraden, en daarin had ik mij niet vergist. Alvorens echter tot dezen stap over te gaan, wilde ik haar onverwachts met Dirk confronteeren, om bij deze ontmoeting een bewijs voor hun samenwerking te krijgen. Dit experiment werd een volledig fiasco, ofschoon ik nu weet, dat zij die aanval van zwakte kreeg, omdat zij dacht, dat men Dirk als den aanstichter van de roofoverval in Oostzaan reeds ontmaskerd had.
De aanwezigheid van Dirk op mijn bureau verschafte mij echter andere belangrijke bewijzen voor zijn schuld. Het was mij er om te doen, ongemerkt vingerafdrukken van hem te krijgen en ik liet hem een blad papier aan van Dam overhandigen. Hij nam het papier glimlachend met de linker aan, waaraan hij nog een handschoen droeg. Het was natuurlijk mogelijk, dat hij links was, en om mij zekerheid hieromtrent te verschaffen, bood ik hem een sigaret aan. Hij gebruikte toen echter zijn rechterhand en ook, toen hij mij vuur gaf. Dit was de eerste groote fout, die hij beging en direct daarna maakte hij een tweede fout: toen hij vertrok, legde hij zijn rechter hand, waaraan hij geen handschoen droeg, op mijn schrijftafel. Ik liet de vingerafdrukken nemen - het waren dezelfde, die wij op de lijst hadden gevonden, die Baron van het kantoor van Bronsdijk had meegenomen en waarop de in Avignon gestolen effecten genoteerd stonden.
Een oogenblik begon ik aan de juistheid van mijn theorie te twijfelen. Dat Louisa zich onmiddellijk na haar in-vrijheid-stelling naar den dader zou begeven, was voor mij een vaststaand feit. Zij ging naar het bewuste huis op de O.Z. Achterburgwal, dat volgens het bevolkingsregister reeds een jaar door een Franschman, Gaston Dupré, werd bewoond. Aan de echtheid der pa- | |
| |
pieren viel niet te twijfelen. Desondanks telegrafeerde ik naar Martaigneville, de geboorteplaats van Dupré. Het antwoord luidde, dat Gaston Dupré een half jaar geleden in het ziekenhuis te Ault was gestorven. Ik liet dadelijk een tweede telegram naar Ault opgeven. Mijn vermoeden werd bewaarheid. Dirk Russell had in dien tijd in een hotel in Ault gewoond en moet er kans toe hebben gezien, de papieren van den overledene in zijn bezit te krijgen.
De juistheid van mijn theorie was bewezen. Hoe volkomen Dirk zijn incognito wist te bewaren, blijkt duidelijk daaruit, dat Louisa niet eens wist, dat Gaston en Dirk één en dezelfde persoon waren en dat zij ook nooit op het denkbeeld is gekomen, dat Amelie de zuster van “Gaston” was. Een omstandigheid, die de verhouding van Louisa en Dirk onderling kenmerkt, zoodat wij van een zuiver zakelijke belangengemeenschap kunnen spreken, die zij trouwens ook hebben toegegeven. Hiermee is de medeplichtigheid van Louisa afdoende bewezen.’
‘Heeft U tijdens Uw bezoek bij Dirk niets kunnen ontdekken, dat er op wees, dat hij Louisa kende?’ vroeg Baron.
‘Neen. Ik hoef natuurlijk niet te zeggen, dat ik daar speciaal op heb gelet. Maar er was niet het geringste te ontdekken.’
Er werd geklopt en Middeldorp kwam binnen.
‘En?’
De beambte legde een dik pak effecten op de schrijftafel.
‘Dit zal Avignon wel zijn, inspecteur.’
Aan de hand van de lijst werden steekproeven genomen - de nummers klopten.
‘Wat hebben jullie nog meer gevonden?’
‘Fransch goud, Fransch bankpapier -’
‘Uitstekend.’
‘En een stapel bankpapier, postwissels en waarde- | |
| |
papieren, die blijkbaar uit de postauto in Oostzaan zijn gestolen. - En dan nog iets. - Russell bezat een eigen zender en ontvangtoestel.’
‘Daardoor was het hem natuurlijk mogelijk, onze maatregelen en onze gedachtenwisselingen met de Fransche politie af te luisteren. Dat zal ook wel de reden zijn, dat de buit nog niet naar London is gegaan. Neem nog een paar man mee en breng alles hierheen.’
‘O.K., inspecteur.’ Middeldorp vertrok.
‘Bent U nog te weten gekomen, met wie Russell in London in verbinding stond?’ vroeg Baron.
‘Neen. Dit is een interessante taak voor Scotland Yard, en ik hoop, dat de Engelsche collega's de bende te pakken krijgen.’
‘Het is jammer, dat de avond in de Covent-Garden-Opera de politie geen enkel aanknoopingspunt heeft verschaft. Dat zou het zoeken enorm vergemakkelijkt hebben.’
‘Zeker. Wij hebben ons onmiddellijk met Scotland Yard in verbinding gesteld. Maar òf Louisa òf Dirk moeten op het laatste nippertje een waarschuwing naar Londen getelegrafeerd hebben, want de geheele loge, waarvan wij een plaats in handen hadden, bleef dien avond onbezet.’
‘Het is mij toch niet duidelijk, hoe Dirk op het idee is gekomen, zijn zuster aan de gevaren bloot te stellen, die aan de Londensche opdracht verbonden waren.’
‘De verklaring hiervoor zullen wij waarschijnlijk pas krijgen, als wij Amelie gehoord hebben. Maar ik voor mij geloof, dat Dirk het 't veiligste vond, juist Amelie, die in 't geheel niet vermoedde wat zij bij zich had, de belangrijke boodschap over te laten brengen, die in het zilveren pistool verborgen was.’
Baron tikte de asch van zijn sigaar en zei:
‘Toch ligt er volgens mij een tegenstrijdigheid in het geval. U had het over de haast bovennatuurlijke liefde, die Dirk voor zijn zuster koesterde. Hoe wilt U het dan
| |
| |
psychologisch verklaren, dat hij doorreed, zonder zich iets van haar aan te trekken? Want hij moet toch gemerkt hebben, dat zij uit den wagen is gesprongen.’
‘Ik zei U reeds, dat ik de gevoelens, die Dirk voor zijn zuster koesterde, ziekelijk en abnormaal moet noemen. Toen zij uit den wagen sprong, schijnen hem opeens de oogen te zijn opengegaan. De twee ooggetuigen verklaarden, dat de wagen enorm snel reed en Dirk geeft toe, dat de snelheid op dat oogenblik zoowat negentig kilometer bedroeg. Dirk moest wel aannemen, dat Amelie om het leven was gekomen en hij begreep, dat het er nu alleen nog maar om ging, zichzelf in veiligheid te stellen. Hij moèst wel zonder oponthoud doorrijden, om de waarschuwing nog op tijd naar Londen te kunnen seinen. Louisa of hij zouden nooit zelf naar Londen gegaan zijn, omdat zij nòch elkaar, nòch hun handlangers vertrouwden.’
‘Alles goed en wel. Maar dan bleef nog de mogelijkheid bestaan, dat men de boodschap in het zilveren pistool zou ontdekken.’
‘Neen. Deze mogelijkheid ontstond pas door Uw tusschenkomst, mijnheer Baron, en door de annonce, die U in Uw blad lanceerde. Zonder deze annonce zou Louisa Doorman nooit op het denkbeeld zijn gekomen, alles te probeeren, om de tasch in haar bezit te krijgen. Het feit, dat alleen over de vondst van de tasch werd bericht en niets omtrent Amelie, bewees, dat deze er levend was afgekomen en Louisa vreesde, dat Amelie zelf naar U toe zou komen, om de tasch in ontvangst te nemen. Dit wilde Louisa tot elken prijs voorkomen, omdat zij de danseres niet vertrouwde. Zij wist ook niet, dat het de zuster van Dirk was. Zij wist niets van Uw ontmoeting met Amelie af en daarom leek het haar het beste, zich voor deze danseres uit te geven. Door deze leugen werd ik wantrouwend en ook, omdat zij het wapen totaal negeerde. Anders had ik nooit zooveel aandacht aan het zilveren pistool geschonken.
| |
| |
Een ongelukkige rol speelde de boekhouder Terwindt, een man, wiens medeplichtigheid ik absoluut niet voor onmogelijk hield. Vandaag kan ik het feit, dat wij het wapen op zijn tafel vonden, makkelijk verklaren. Dirk, die na het vertrek van den onbekend gebleven vriend van Bronsdijk naar binnen is geslopen, en die maar een paar seconden voor het begaan van de misdaad den tijd had, zag de deur van de kamer er naast opengaan en vluchtte op het laatste nippertje, zonder er kans toe te zien, het wapen mee te nemen. Dat de lijst uit zijn zak was gevallen, heeft hij overigens niet gemerkt, want toen ik hem in zijn woning bezocht, beweerde hij juist tegen zijn hospita, dat iemand tijdens zijn afwezigheid zijn kamer doorzocht moest hebben. Hij heeft die lijst dus pas later gemist. - Terwindt betrad het privé-kantoor, zag wat er gebeurd was en zijn blik viel op de revolver. Zonder te weten, wat hij deed, nam hij het wapen mee naar zijn plaats.
Wat een vrouw als Louisa Doorman er toe heeft kunnen bewegen, bij Bronsdijk als secretaresse in dienst te gaan, is een vraag, die wij wel nooit zullen kunnen beantwoorden. Ik kreeg vanmiddag een brief van Lensink met krantenuitknipsels erbij, waarin hij mij mededeelde, dat Bronsdijk de leider van een der gevaarlijkste gangsterbendes in de Vereenigde Staten is geweest. Misschien staat de geheimzinnige vriend wel met het verleden van Bronsdijk in verband, want ik vind het wel vreemd, dat deze vriend tot nu toe nog niet is komen opdagen. Evengoed als Lensink kunnen natuurlijk ook Louisa en Dirk met het verleden van Bronsdijk bekend geweest zijn en geprobeerd hebben, een aanval op hem voor te bereiden.’
‘Ik heb nog één vraag, inspecteur: wat had Thérèse Grenier met Bronsdijk te maken?’
‘Zij stond buiten deze gebeurtenissen. Meer kan ik niet zeggen. Ik begreep dit reeds bij het begin van ons
| |
| |
onderhoud en daarmee interesseerde deze vrouw mij niet meer.’
‘Wanneer wilt U Amelie Russell hooren?’
‘Ik geloof, dat het morgenochtend mogelijk zal zijn. Ik kan mij voorstellen, dat U er graag bij tegenwoordig zoudt zijn,’ antwoordde Smit glimlachend.
‘Ik heb altijd wel gedacht, dat U met de helm geboren was, inspecteur!’
Den volgenden dag kreeg Smit tegen drie uur bericht, dat Amelie voldoende was opgeknapt en reeds naar het hoofdbureau onderweg was. Hij belde dadelijk de redactie op en tien minuten later stopte de ‘razende reporter’ voor het hoofdbureau van politie.
Amelie zag nog bleek en haar oogen dwaalden schrikachtig van den een naar den ander.
‘Waar ben ik hier?’ vroeg zij angstig. ‘Ik wil naar Dirk. Hij had mij beloofd, mij op tijd te wekken. Ik heb de voorstelling verzuimd. Ik krijg mijn ontslag - mijn carrière - alles is afgeloopen.’
Met groote belangstelling had Smit de danseres gadegeslagen. Hij was door haar schoonheid en charme ontroerd. Zij was veel mooier, dan hij had gedacht.
‘Gaat U zitten, juffrouw Russell. U hoeft niet bang te zijn. Men zal U niet ontslaan. Ik weet het zeker.’
Ongeloovig keek zij hem aan.
‘Weet U dat zeker, inspecteur?’
‘Absoluut.’
‘Maar waarom moet ik hier komen? Waar is Dirk? Weet U het? Ik ben zoo ongerust.’
‘Wilt U Uw broer graag zien, juffrouw Russell?’
‘Natuurlijk. U vraagt het zoo vreemd. Is er iets gebeurd? Zegt U het toch.’
‘Juffrouw Russell - U zult hem zien. Maar U moet mij één ding beloven. U moet flink zijn - wat er ook gebeurt.’
‘Ja - ja -’ zei ze verstrooid. Zij begreep niet, wat
| |
| |
Smit bedoelde. ‘Ik beloof alles, wat U maar wilt, inspecteur. Maar laar U mij nu naar Dirk gaan.’
‘Dirk is hier.’
‘Hier?’
‘Ja.’ Hij nam den hoorn op. ‘Hallo - U spreekt met Smit. Laat U Dirk Russell komen. - Denkt U er aan, juffrouw Russell, wat U mij beloofd heeft.’
De deur ging open en een agent liet Dirk binnen.
Amelie sprong op, snelde hem tegemoet en omhelsde hem.
‘Dirk! Ben jij hier? Nu is alles weer in orde. Ik was zoo bang! Waarom heb je mij laten slapen? Ik moest eigenlijk boos op je zijn. Maar je weet, dat ik het niet kan. Maar je ziet er zoo naar uit! Wat is er gebeurd? Kom, geef mij je hand.’
Dirk schudde het hoofd.
‘Amelie - lieveling - ik kan je geen hand geven.’ Langzaam draaide hij zich om en Amelie zag. dat zijn handen geboeid waren.
Ontsteld ging zij een stap achteruit en greep naar haar voorhoofd.
Haar blikken dwaalden van Dirk naar Baron - van Baron naar Smit.
‘Inspecteur -’ fluisterde zij. ‘Inspecteur, wat moet dat? - Dirk, wat is er gebeurd?’
‘Ik moet je pijn doen, lieveling - en ik hoop, dat je mij zult vergeven - want ik heb alles - alles voor jou gedaan.’
‘Wat heb je gedaan?’ vroeg zij opgewonden.
‘Ik had het niet kunnen verdragen, dat hij jou naar Amerika had gebracht. - Amelie - ik heb hem gedood.’
Een vreeselijke stilte volgde. Onbeweeglijk stonden zij tegenover elkaar.
Eindelijk bewogen haar lippen en ze zei nauwelijks hoorbaar:
‘Jij hebt.... Bronsdijk....?’
| |
| |
Zij was als versteend. Met nietsziende oogen staarde zij voor zich uit.
‘Ja. Ik heb het gedaan. Vergeef het mij.’
‘Dirk - je weet, dat ik je nooit iets gevraagd heb. Ik heb je nooit gevraagd, waarom je dit of dat hebt gedaan. - Ik geloofde in jou. Je bent altijd goed voor mij geweest.’ - Zij keek hem aan. - ‘Ik vergeef je.’
Aarzelend ging zij naar hem toe en kuste hem op het voorhoofd.
De agent deed de deur open en Dirk ging naar buiten.
Amelie keek nog lang naar de gesloten deur.
Smit zei met zachte stem.
‘Gaat U zitten, juffrouw Russell.’
Gehoorzaam ging zij zitten. Een groote verandering had in haar plaats gevonden. Iets, dat een deel van haar leven was geweest, was ineengestort.
‘Juffrouw Russell, weet U, wat voor een leven Uw broer leidde?’
‘Neen. Ik heb het hem nooit gevraagd - ofschoon er veel dingen gebeurden, die ik niet begreep. Hìj deed het, en dat was voor mij voldoende. Want hij was altijd goed voor mij.’
‘Het zou misschien beter zijn geweest, als U wèl iets had gevraagd. - Waarom bent U eigenlijk uit den rijdenden wagen gesprongen?’
‘Ik wilde mijn optreden niet missen.’
‘Wist U niet, waarvoor Uw broer U naar Londen stuurde?’
‘Neen. Hij zei tegen mij, dat het belangrijk voor hem was, dat ik de voorstelling in de Covent-Garden-Opera bijwoonde. Hij zei, dat ik niets anders te doen had, dan mijn plaats in te nemen en de tasch naast mij te leggen. Ik moest per vliegtuig terugkomen. - Eerst wilde ik het niet doen, omdat ik bang was, mijn engagement te verliezen. Maar eindelijk gaf ik toe. Toen ik echter onderweg was, drong het tot mij door, dat het verkeerd was, wat ik deed en ik sprong er uit.’
| |
| |
Zij zweeg.
Baron vroeg:
‘Toen U op mijn bureau kwam, juffrouw Russell - waarom schrok U, toen U het biljet van tien gulden zag, dat in den brief zat, dien ik U liet zien?’
‘Er stond op geschreven, dat ik zwijgen moest en ik herkende het schrift van Dirk.’ Zij stond op. ‘Kan ik nu naar huis gaan?’
Smit keek naar Baron.
‘Ik geloof, dat U zich weer eens verdienstelijk kunt maken.’
Maar glimlachend schudde Baron het hoofd.
‘Neen, inspecteur - ik geloof, dat ik zeer overbodig ben.’ Hij ging naar de wachtkamer, deed de deur open en knikte vriendelijk naar binnen.
Sadie O'Brien vloog Amelie om den hals.
‘Sadie - liefste -!’
‘Zeg maar niets, kindje - als je iets te zeggen hebt, zeg het dan tegen hem.’ Op de drempel stond Fred Lensink. Lang zagen zij elkander aan. Eindelijk zei Fred: ‘Zouden wij elkaar nu misschien beter begrijpen?’ Zij reikte hem de hand, en in dien handdruk lag alles, wat zij elkaar te zeggen hadden.
Toen de deur zich achter hen had gesloten, zei Smit:
‘Dat is de beste gedachte, die ooit in Uw reporters-brein is opgekomen.’
Baron haalde de schouders op.
‘Dat is een beetje overdreven, inspecteur. Maar ik kon het niet over mijn hart verkrijgen, Amelie op de slappe banden van de “razende reporter” door elkaar te laten rammelen. Maar ik geloof, dat ik nu toch eindelijk een echte auto zal moeten koopen. Mijn Ford zal ik aan het museum vermaken - als zij hem daar ten minste willen hebben.’
De D-trein denderde naar het Zuiden.
| |
| |
In een coupé eerste klas zaten Thérèse Grenier en Joe Griggs.
‘Joe - waarom gaan wij niet ergens anders naar toe? Laten wij de jongens hun aandeel sturen en een nieuw leven beginnen.’
Griggs schudde het hoofd.
‘Geloof mij, Thérèse, het gaat niet. Wij zouden toch niet gelukkig worden. Een eeuwige vloek kleeft aan dit geld. Het drijft ons van misdaad tot misdaad, en eindelijk zal ons het noodlot achterhalen, waaraan niemand kan ontkomen. - Als je terug wilt? Ik laat je vrij.’
‘Ik ga met je mee, Joe.’
‘Allright.’
Onophoudelijk rolde de trein naar het Zuiden - de boot tegemoet, die hen naar den overkant moest brengen - naar Amerika.
Zij zwegen. - Voor hun oogen doemden de wolkenkrabbers van Manhattan op.
|
|