Tweestemmige zangstukjes voor de jeugd
(1842)–A. Francken– Auteursrechtvrij
[pagina 26]
| |
[pagina 27]
| |
2.
'k Heb zulke goede, dierbre ouders,
Als 't rijkste kindje dat er leeft;
En moet ik somtijds iets ontberen,
'k Wil toch Gods wijze schikking eeren,
Die alles zoo verordend heeft.
3.
't Is waar, 'k ben niet, als jetje en lotje,
Zoo fraai met lintjes opgestrikt,
Die tooi zou aan mijn' stand niet voegen,
Maar 'k smaak als zij toch ook genoegen,
Al ben ik minder opgeschikt.
4.
'k Kan niet, als lotje, daaglijks rijden,
Mijne ouders zijn slechts burgerliên;
Maar zou ik, als ik haar zie rijden,
Haar morrend dat geluk benijden,
En daarom norsch of treurig zien.
5.
Neen, 'k wandel dikwerf, met mijn vader,
Naar 't dorpje, dat daar ginder ligt,
En wandlend pluk ik lieve bloemen,
Die mij een' Schepper leeren roemen,
Aan wien wij alles zijn verpligt.
6.
Zou ik dan minder vreugd genieten
En minder dankbaar zijn aan God?
Neen, hoe gering mijn stand moog' wezen,
Ik wil mijn' Schepper dankend vreezen,
Dan heb ik ook een vrolijk lot.
|
|