De vogelaar(1956)–Robert Franquinet– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] Erosie I De dode vogels in het tafelblad zijn als bevrozen appels aan de bomen en op een harp van begeerten bezing ik dat in de perverse zone van mijn klankdromen. Soms zwelt die beklemming in het vochtig hout van mijn deur de doornen en de vedervormen het verschroeide vleugelgoud in mijn tafel dit avondmaal der houtwormen. II Telkens wanneer ik treed uit de rouwspiegel van een ander gelaat weet ik hoe daarin kwetsbaar het lichaam nog open gaat ik val uit de nacht als een zingende gek en hoor de huizen dromen in hun drempels van drek ik stijg boven de slapenden met edelstenen in mijn verminkte vogelbek [pagina 6] [p. 6] III De zon valt in baar nest van roodgeworden graan ik hoor de dieren door het nachthaar lopen en in de leegte van de stadsrand komen weer mensen met geweren staan Minnaars zijn als verschroeide vogels uit elkaar gegaan Eetl wolk als een paard van inkt waart boven de stilte van de onrust in de venstecherven van een onvolwassen maan eenzaam als een dier dat zijn tanden zet in het oude hout van een onbegrensd bed Niets waait meer uit die leegte aan waarachter de bomen staan als gebroken beelden. IV Nu komt weer die koorts in de wonden van je ogen aan het einde van alle bedrog. alleen in dat verleden ben ik nog. het wilde paard dat we bereden is alleen maar van muziek ik ruik zijn adem nog altijd in de koelere bedden van droomsteden. [pagina 7] [p. 7] V Daarom kun alleen jij luisteren naar dit lied dat ik tussen de vogels van je lijf al ouder wordend, met lichaamsvochten schrijf. Al de anderen die je zoete snaar bespelen weten niet dat ik de dader ben van hun nachtbedrijf. Vorige Volgende