keek hem even en ging toen door met het wassen van de vaat.
‘Ik ben een van Delabray's vrienden,’ begon Charat rustig. ‘Wij zouden graag weten hoe Buzanti het maakt.’
De man bleef zwijgen en keek hem niet méér aan dan zojuist. Onder het slechte licht zag Charat zijn vet zwart krullend haar glanzen. Hij kon zijn leeftijd niet bepalen. Vijfenveertig misschien, maar met een diepdoorgroefd gelaat. De man had een vulgaire, openvallende mond met een rij zwarte tanden, waartussen één gouden tand uitsprong. Er blonken ook enkele gouden ringen aan zijn behaarde vingers, die zachtjes op de tafel trommelden.
Er viel een kleine stilte.
‘Ik zou Buzanti graag willen spreken,’ vervolgde Charat die iets als een beklemmende druk begon te voelen, die in de ruimte rondom hem hing.
‘Buzanti...’ herhaalde de man.
Hij ontkent niet, dacht Charat. Dat bemoedigde hem. Hij trok de traveller's cheque uit zijn zak en legde hem op tafel. De man keek er niet naar.
‘Ik geloof dat dit u toekomt,’ vervolgde Charat.
De man riep zijdelings: ‘Hachid.’
Een deur ging open en een jongere kerel kwam