| |
| |
| |
II
Charat ging nerveus met zijn paletmes over het doek. Hier en daar bleef de zijkant haken aan de reeds gedroogde verfkorst van de ondergrond. Hij spatte af en toe grijze vlakjes tussen het zwarte grafiet dat langzaam te voorschijn kwam.
‘Een goed schilderij moet er altijd uitzien als vergane stof, oud roest of verbrand hout. Zo is het menselijk tekort en het menselijk teveel aan ontroering voor de gebeurtenissen van onze planeet. Alles in de kunst is een microcosmos en tegelijkertijd een ruimtevaart. Pierro della Francesca heeft nooit de snelheid geschilderd; zijn gezichtshoek veranderde nooit vlugger dan de galop van een paard. Achter de snelheid herbegint het oergevoel. Supersonische vliegtuigen hebben ons weer naar de grottenmens gevoerd. Onze beklemming is weer kosmischer geworden.’ Terwijl hij sprak lette hij niet op Kir, die geluidloos door het atelier liep om af en toe een ding te betasten. ‘Wanneer ik over een tuinpad loop
| |
| |
van gebarsten cement met groene mossen, denk ik vaak: de schilderkunst ligt er voor het grijpen. De kleur van kolenslakken en door vocht aangevreten plaatijzer is even mooi als een fazantenek. Het gaat er maar om dat het aan een innerlijke wereld beantwoordt. De Schoonheid!... De Schoonheid... roepen de jammeraars alsof de Schoonheid alleen maar een kwestie van anatomie is of van stofuitdrukking!’
Kir was achter hem komen staan. Hij begreep het niet. Hij kneep de ogen half toe om tussen zijn wimpers te turen, maar ontdekte het evenmin. Altijd klodders verf. Wilde penseelstreken. Uit elkaar spattende vormen...
‘Picasso, dàt kan ik begrijpen,’ zei hij traag... Hij veranderde van toon en zei:
‘Hoor eens Charat, er is iets dat Bessy niet wil inzien. Ik vermoed dat ze in ieder geval alles zal doen om alles te weten te komen over de Byzantijn.’
Charat schokschouderde terwijl hij zijn paletmes aan een lap afveegde.
‘Een vrouw kan niet veel schade berokkenen aan een man. Hij draagt het ergste wat gebeuren kan in zijn eigen binnenste mee... Ja, zij kan hem vernielen... of doodschieten... Maar wat bete- | |
| |
kent dat? Wie dingen schept, zweeft als een vogel boven die nutteloze sentimenten. Iedereen spreekt over het verraad aan de Schoonheid, niemand over het verraad aan de Lelijkheid... Kir, je bent een uitstekende chef, maar je wereldje is me te materialistisch; je hersens lijken me nog toegeplakt met het avondblad van je respectabele familie, waar je je tegen verzet. Al wie zich tegen iets verzet, heeft er nog niet mee afgerekend.’ Hij keek met een zekere nostalgie in de ogen naar Kir en voegde er nadrukkelijk aan toe: ‘Ook ik ben het niet eens met de wijze waarop jullie met de Byzantijn hebben afgerekend.’
‘Het gaat niet om de Byzantijn maar om de jas met bloedvlekken die iemand bij hem thuis heeft gebracht.’
‘Je bent sinister, Kir.’
‘Eerder verbolgen over zoveel domheid...’
‘En indien het feit van die jas opzettelijk is gebeurd?’
‘Dat zou misschien niet zo erg zijn; de oorzaak van een kwaadaardige streek is te achterhalen, die van de domheid niet.’
Charat kende Kirs reacties als zijn eigen manier om licht en donker tegen elkaar uit te spelen in zijn kleurassociaties. Hij zei:
| |
| |
‘Bepaalde complexen van het menselijk denken lijken op kleurgroepen, het is de actie die er tegenwicht en ritme aan verschaft. Een mens wordt altijd meer bepaald door zijn actie dan door zijn denken. Zij maakt dat hij is zoals hij is. De anatomie van het denken is larie, evenals de anatomie van de kleur.’
‘Is dat óók een fascistische opvatting?’ spotte Kir.
‘Daar heeft onze generatie lak aan. Maar ik kan me indenken dat je wel weten wilt waarom de familie Buzanti de jas van haar zoon terugbezorgd kreeg. Buzanti is een belangrijk diplomaat die zelfs commissaris Larrin kan doen zwijgen.’
‘Serge weet er alles van,’ probeerde Kir onverschillig op te merken.
‘Jullie zijn allemaal zoontjes van Papa.’
‘Er is geen enkele reden om trots te zijn op je democratische afkomst. Je weet dat ik alles veracht wat volks is en wat van beneden opkomt. Ik houd niet van huizen die naar koolsoep en bleekwater ruiken. Trouwens, de collectieve volksgeest heeft het individuele voorrecht op een dergelijke wijze pogen uit te roeien, wat de toekomst aan reactie zal meemaken in averechtse richting...’
| |
| |
‘Die jas,’ viel Charat hem in de rede, ‘is misschien een veel gunstiger teken voor je dan je denkt...’
‘De twee Algerijnen hebben de Byzantijn voor hun rekening genomen.’
‘De Byzantijn is een Italiaans burger.’
Kir keek de schilder ondervragend aan. Er bleek plotseling een duidelijke twijfel in zijn blik. Hij aarzelde en Charat merkte dat. Hij zei snel:
‘De jonge heer Buzanti lijkt me minder gevaarlijk dan de politie. Hij is een overloper.’
Kir wilde hem aan het verstand brengen dat zelfs die kans aan de Byzantijn ontnomen was. Maar hij zweeg plotseling. Charat nam een penseel en begon weer te borstelen.
‘Zet een Sidney Bechet op, als je wilt,’ zei hij, ‘ik heb genoeg van dit gepraat over half waarschijnlijke mogelijkheden. Je ziet me hier spatten. Dat is voor een Amerikaanse fabrikant van valse juwelen. Dàt is iets anders,’ vervolgde hij met zijn penseel wijzend op een oud doek dat omgedraaid tegen de muur stond... ‘En daar is méér aan verdiend dan aan je aristocratische gangster-romantiek...’
Kir keerde automatisch het doek om.
‘Een paar Corots méér of minder verandert
| |
| |
niets aan de imbeciliteit van hen die “goudwaarde” kopen op linnen.’
Het maakte geen indruk op Kir, voor wie een atelier vol schilderijen bijna een vijandige omgeving vormde. Hij kon zelf niet uitmaken of die vijandschap aan hem lag of aan de kunst. In ieder geval leken alle moderne kunstenaars hem kwakzalvers of bedriegers, die een bepaalde mode van het ogenblik uitbuitten om oningewijden er te doen inlopen. Ingewijden of mensen die zich erop lieten voorstaan van moderne kunst te houden leken hem karakterloze snobs. Een spat bleef voor hem een spat. Hij had hetzelfde gevoel wanneer jonge medestudenten over poëzie spraken. Alles wat tot die hermetische wereld behoorde - want voor hem totaal onverstaanbaar - minachtte hij. Meisjes die verklaarden dat ze van Bach hielden verafschuwde hij. Maar Charat was behalve een artiest ook een zeer intelligente jongen, een acteur, een handig vervalser en een kerel die nooit zijn mening opofferde aan die der betweters, tenzij om hen beet te nemen. Dit laatste boeide hem. Hij onthield altijd iets van Charats opmerkingen. Ook al was hij het er niet mee eens.
Toen Kir weer was weggegaan, vroeg Bernard
| |
| |
Charat zich af waarom hij feitelijk gekomen was. Kir leek hem onrustiger dan gewoonlijk. Hij aarzelde even tussen een rode vlek die om een lichtaccent vroeg en de verleiding om eruit te lopen. Enkele huizen verder woonde Bessy. Charat had het oude tuinhuis in deze voorname stadswijk gehuurd van een aan lager wal geraakte adellijke avonturierster.
Bessy en hij kenden elkaar sedert Charat in de straat zijn intrek genomen had. Bessy's stiefvader bewoonde een indrukwekkende villa, die vroeger aan een buitenlands vorstenhuis had toebehoord. Zij kwam vaak met likeuren en sigaretten de avond doorbrengen bij Charat, nadat ze eens bij hem een paar schilderijen had gekocht om haar muziekkamer te versieren. Sedertdien was hij altijd een van de vaste gasten op haar surprise-parties. Zij had hem met Kir in contact gebracht, die een zoon was van één van haar stiefvaders zakenrelaties, een zeer vooraanstaande persoonlijkheid in industriële kringen. Christian Delabray die door zijn jeugdvrienden Kir werd genoemd, onderhield met zijn vader slechts vage betrekkingen. Met Kerstmis, met de grote vakantie of op zijn verjaardag. Mijnheer Delabray had personeel om zich met zijn kinde- | |
| |
ren te bemoeien. Wanneer ze groter werden gaf hij hun regelmatig voldoende geld om zich vrij en goed gekleed in de uitgaande wereld te bewegen. Een van zijn jongens deelde hem eens mede dat hij voor dokter wilde studeren. Delabray toonde zich geërgerd en zei: ‘Een Delabray staat boven de maatschappij, niet erin; maar doe wat je wilt. Niet iedereen heeft een helder stel hersens.’
Kir was zijn oudste kind. Toen hij eenentwintig jaar werd, liet zijn vader op de verjaardag een rode Simca-Sport voor de deur rijden en toen hij hem bij het ontbijt trof, zei hij:
‘Ik vermoed dat je je eigen scheerapparaat wel zelf kunt betalen, daarom geef ik je voor je verjaardag een autootje.’
Kir liet de wagen voor de deur staan. Ging naar de Champs-Elysées en ontvreemdde er op de parkeerzijde een grote Cadillac, om met enkele vrienden naar Deauville te rijden. De volgende dag ging hij zelf naar de arrondissement-commissaris om hem de gestolen auto te overhandigen. Op alle vragen van de verbaasde politiechef antwoordde Kir dat hij op zijn verjaardag liever een omhelzing dan een auto van zijn vader ontvangen zou hebben. De man zorgde ervoor dat
| |
| |
de zaak in de doofpot ging, toen hij vernam wie de vader was. Maar onder zijn vrienden gold Kir sindsdien als een ‘leider’ en zij vormden een club van rijkeluiszoons, die zonder er zich rekenschap van te geven, bij gebrek aan intieme huiselijkheid de straatromantiek gekozen hadden. Ze wedijverden in baldadigheid en verachting voor het burgerlijk fatsoen met de groepen ‘zwartjekken’ die overal als rustverstoorders opereerden. Charat was de enige die uit een sober milieu kwam. Maar hij was ook de enige die Kirs leiderschap met onverschilligheid opnam.
Hij moest Bessy vanavond nog zien. Hij was er nu zeker van dat Kir grof speelde in de zaak van de Byzantijn. Of misschien ook wel dat hij het werktuig was van iemand anders en in dat geval was hij veel zwakker dan hij deed voorkomen. Charat bleef zo een hele tijd doelloos zijn penselen en paletmessen op orde brengen voordat hij de beslissing nam om uit te gaan.
Buiten hing er een zoete lucht tussen de platanen van de avenue die op een pleintje uitliep. Soms, als hij lang voor zijn schildersezel had gestaan, leek het hem of er kleuren in het duister zaten. Hij wist dat het een optisch bedrog was, maar er waren toch ook impressionisten die dat hadden
| |
| |
opgemerkt. Het halfduister vooral zat in de diepte vol zilvergroen, roestig dooraderd kobaltblauw en alles wat grijs leek werd een veelvoud van gebrand rood als je er lang en gedachteloos naar staarde. Dat bracht hem in een Elysische stemming. Alles zat vol dingen die hem een gevoel van tevredenheid bezorgden omdat het zo was. Hij zag Bessy's Alfa staan, drie huizen verder. Dat was vermoedelijk een teken dat ze nog uit moest. In het voorbijlopen klopte hij zachtjes met de hand tegen de voorkant van de radiator. Hij bemerkte dat die nog warm was. Ze was niet lang geleden binnengekomen. Het gordijn van haar kamer boven de dienstwoning was dichtgeschoven, maar hij zag een lichtspleet. Hij liep naar het pleintje, ging de bar binnen en bestelde een glas witte wijn. Hij stond zo aan de bar, dat hij het hek van Bessy's tuin bespieden kon. Hij slurpte langzaam aan zijn glas en wierp een blik over de koppen in de avondbladen die er trapsgewijs over een metalen rekje hingen. In gedachten zag hij weer de ogen van Kir, vol twijfel. Het waren heldere, groene ogen met een beetje bruinrood. Te koel om vriendelijk te zijn, te week om sympathiek te zijn. Een opvallende tweeslachtigheid in die uitdrukking, die wel contrasteerde
| |
| |
met de vastberaden uitdrukking van Kirs gelaat met de sterkgevormde wilskrachtige kaak.
Een kwartier stond hij er reeds toen Bessy inderdaad naar buiten kwam. Hij snelde naar de overkant. Zij zag hem, wierp het portier open en hij zat nauwelijks toen zij al met een ruk over de avenue heen draaide.
‘Naar de Eglantieren?’ vroeg ze.
‘Nee, ik moet je even spreken en in verband daarmee is het beter dat de jongens ons niet zien.’
‘Ik begrijp het...’
‘Weet je waarover?’
‘Ik vermoed het. Willen we dan naar je atelier gaan?’
‘Later...’
‘Ik wil je eerst iets liefs zeggen. Je zegt altijd: Ze hebben de Bastille genomen. Ze hebben hun tijd verknoeid... Ze hadden beter de liefde kunnen plegen.’
‘Bessy, de Byzantijn is in handen van betaalde “killers”...’
‘Door Kir of door Pamela?’
‘Dat is voorlopig hetzelfde.’
‘Goed. Wat wil je doen?’
‘Rijd in de richting van het Bois en neem de weg vóór Sèvres.’
| |
| |
De motor zwol met een vertrouwelijk geluid, op de tweesprong bij de brug van Suresnes sneden ze op het nippertje een van links komende tegenligger wiens wielen over het asfalt snerpten. Nadat ze een poos gezwegen hadden, vroeg ze:
‘Waar denk je aan?’
‘Aan de twee Algerijnen die misschien al hun bundel bankbiljetten verdeeld hebben.’
In gedachten zag hij de Byzantijn gewurgd worden met een dun nylonkoord, op het ogenblik dat hij in zijn duistere straat op de scooter stapte. Andere flarden van beelden schoven aan hem voorbij. Hij vroeg:
‘Wil je me helpen?’
‘Dacht je dat ik anders met je meereed.’
‘Waarom doe je het dan?’
‘Om dezelfde reden als jij.’
‘Dan zal ik duidelijk zijn.’
Maar voordat hij begon dacht hij weer aan het nylonkoord waarmee iemand gewurgd werd. Het werd met een rubber handvat aangedraaid, zodat het boven de adamsappel de adem onmiddellijk afsneed. Bij een tengere knaap als Buzanti kon een kind dat doen. In wijken waar het geluid van automatische revolvers gevaarlijk was, gebruikten de Afrikaanse terroristen in de
| |
| |
Franse steden, deze ‘techniek op vilten zolen’ zoals de pers haar noemde. Hij vroeg aan Bessy de kade naar Boulogne te nemen, achter de brug van Sèvres en vervolgde:
‘Ik zei je dat ik iets duidelijk zou uitleggen. Je weet dat Pamela een dochter heeft...’
‘Ja.’
‘Misschien weet je ook dat Pamela, sedert de dood van de grote kunsthandelaar wiens maîtresse ze was, weinig geld heeft. Ze had natuurlijk veel ringen en andere juwelen en een kleine bankrekening, maar die is snel geslonken. Toen de jonge diplomatenzoon Buzanti bij haar dochter kwam, verzette zij zich daar niet tegen, nadat ze vernomen had wie zijn vader was. Zij waarschuwde ook niet het jonge meisje, dat enkele maanden later zwanger werd. Buzanti zelf vertrouwde mij dat geheim toe in zijn uiterste wanhoop. Kir vernam dat vermoedelijk van Pamela. Hij was een van de rijke jongens waarmee zij contact zocht, en die haar in hun verblinding vaak materieel geholpen hebben. Pamela is nog erg mooi; het is een hond, een beest, een loeder als je wilt, maar iedereen wedijvert om haar genegenheid, en dat buit zij op alle mogelijke manieren uit. Zij heeft eerst de Byzantijn ge- | |
| |
dreigd naar zijn vader te gaan en je weet dat het geen harde jongen is. Daarna heeft ze een ingewikkelder spel op touw gezet. Ze heeft de Byzantijn overgehaald aan zijn vader geld te vragen voor een vakantie van veertien dagen in Vence, hoewel het nog vroeg in het jaar was en de Buzanti's altijd op dat tijdstip van het jaar gingen skiën. Het was de bedoeling dat hij er met het meisje naar een vrouwenarts ging, die met een kleine operatie de zaak in het reine zou brengen. Na een tiental dagen rust konden ze terug naar Parijs reizen. De Byzantijn ondernam dat inderdaad op eigen risico. De zaak kwam in orde, maar hij in de klem...’
‘Lekte er iets uit?’ vroeg Bessy, ‘waarom zijn ze niet naar Genève gegaan, waar alles met legale papieren gebeurt voor wie betalen kan?’
‘Dat wilde Pamela juist niet! Want de arme jongen was nauwelijks tot rust gekomen of hij kreeg een brief van haar, waarin ze hem verweet naar die dokter in het zuiden te zijn gegaan en waarin ze dreigde een aanklacht tegen hem in te dienen, tenzij...’
‘Ik begrijp het. Waar haalde hij het geld vandaan?’
‘Hij stal het bij zijn vader... Toen dat herhaal- | |
| |
delijk stelen hem begon te benauwen, ten eerste omdat het geen kleinigheidje was en ten tweede omdat de Byzantijn een praktiserend gelovige is, heeft hij met Pamela een heftig onderhoud gehad. Van Pamela's brieven heb ik microkopieën en van dat onderhoud een magnetofoonband, die hijzelf in de kamer van zijn liefje had opgesteld. Hij weigerde nog verder te betalen en dreigde, helaas te voorbarig, haar chantagebrieven aan de politie te overhandigen.’
‘Kir beweert dat de Byzantijn haar gewaarschuwd heeft dat onze Club met haar zou afrekenen.
‘Misschien deed hij dat ook, maar Kir kon en moest weten waarom het eigenlijk ging.’
‘Wat ben je nu van plan?’
‘Een kijkje nemen op het adres waar de Byzantijn heen is gevoerd.’
‘Denk je dat Kir de jongens zover gekregen heeft met leugens?’
‘Nee, maar indien hij niet daartoe gedwongen was door Pamela, zou hij het niet hebben doorgezet.’
‘Zijn argument was: de Byzantijn heeft iemand ernstig bedreigd met sancties te nemen door de Club; onze Club is een sportieve kern, die ge- | |
| |
vormd werd om los te komen van de vervelende wereld van de papa's moraal en tevens om te vechten tegen de “zwart-jekken”.’
‘Een soort neo-fascisme,’ spotte Charat.
‘Dat is maar een woord voor halfgeëmancipeerde schoolfrikken.’
Hun gesprek dwaalde af.
‘Fascisme - racisme. Ik geloof dat je ook naar de film Nacht en Nevel bent gaan kijken. Waarin ze onze generatie, die het nazisme niet heeft gekend, herinneren aan de gruwelen van de dictatuur. Ze vertellen er niet bij dat het niet alleen joden waren in die vernietigingskampen. Veel meer anderen! Tien maal zo veel. Op de eerste plaats, toen die Hitler begon, was er geen geld in Duitsland. Hoe bracht hij zijn lijfgarde en later zijn puik geklede en gewapende troepen op de been? Met het “internationale” kapitaal dat ook in Duitsland een kans wilde geven aan een nieuwe produktiestunt: wapengekletter. Wie was dat kapitaal? Meer dan zeventig procent joods... Amerikaans - Engels - Frans - Tsjechisch - enzovoort. Ergerlijker nog is dat die concentratiekampgruwelen door communistische mantelorganisaties worden gepropageerd. En wie was mèt de nazi's in '39 en '40 totdat de
| |
| |
nazi's ook hen in de nek sloegen? De communisten! Nee, wat een onnozele bende is het bioscooppubliek toch...’
‘Dacht je dat onze generatie al die rommel slikt zonder argwaan of kritiek?’
‘Ik hoop van niet, ze kan haar eigen conclusies trekken, ze vecht om haar eigen vrijheid, haar eigen fatsoensopvatting, al jammeren de “grijzen” ook al elke dag over het Damocleszwaard van de heliumbom. Genoeg bommen om het mensenras uit te roeien. Waarom niet? Waarom wel? Wat kan het ons schelen. Geen kind dat eraan denkt, zo vanzelfsprekend is het uitblijven van een antwoord op die vraag naar twee kanten. Stel je voor dat we wisten: om twee uur vannacht valt een bom die het land wegvaagt van de wereldkaart...’
‘Ik weet wat je zeggen wilt.’
‘Zeg jij het dan.’
‘We zouden die resterende tijd gebruiken om heerlijk lief te hebben... heerlijk... onophoudelijk... totdat alles zich in rook oploste...’
‘Ik vind dat niet eens zo verschrikkelijk,’ glimlachte hij, ‘integendeel.’
Ze zwegen een poosje...
| |
| |
‘We moeten hier niet misrijden. Ik ken deze buurt niet goed.’
Bessy vertraagde het tempo een beetje. Ze reden nu langs de duistere muur van een uitgestrekte fabriek. Bessy zat lichtjes naar voren met het stuur tegen haar borst alsof ze poogde de nacht beter te doorpijlen met haar blik. Ze vroeg zachtjes:
‘Hoe kom je aan het adres?’
‘Dat is iets dat je beter niet kunt weten.’
‘Ook niet nu we samen iets ondernemen dat gevaarlijk is?’
‘Je moet het je niet moeilijk maken.’
‘Hoor eens Bernard, ik laat je daar niet alleen binnengaan.’
‘Ik vind het toch maar veiliger dat je in je wagen blijft. Zodra je iets vreemds waarneemt of als je vindt dat het te lang duurt, rijd je naar een “tabac” en bel je het nummer van Serge, M.A.I. 3301 en je zegt hem waar we zijn.’
Hij aarzelde even en vervolgde:
‘Kir heeft je wel eens als boodschappenjongen gebruikt.’
‘Ja.’
‘Ik zal je iets onprettigs vertellen. Op een dag dat Kir je nodig had ben je daarna bij mij langs ge- | |
| |
komen.’ Bessy fronste de wenkbrauwen alsof ze moeite deed zich iets daarvan te herinneren. ‘Toen je een ogenblik in mijn kamer je haren ging kammen, heb ik uit je leren hangtas een witte, onbeschreven enveloppe genomen, waarvan ik met zekerheid vermoedde dat Kir hem je ergens liet bezorgen; ik heb er een andere witte, onbeschreven enveloppe voor in de plaats gedaan... ik had maar een paar seconden de tijd.’
‘Vermoedelijk moest ik hem op het postkantoor van Auteuil in een postbus laten glijden, waarvan ik me het nummer niet meer herinner.’
‘Klopt,’ bevestigde Charat.
‘In de enveloppe die ik je ontvreemdde zat een briefje voor een zekere heer Toquet. Wie die heer Toquet is, heb ik nooit kunnen uitvinden, maar er stak een cheque in voor Zurichstraat 13, Boulogne. Die straat moeten we zoeken.’
Bessy stopte. Ze legde een arm over de leuning keek Charat aan met een honend lachje.
‘Dus je vertrouwde me niet.’
‘Het is geen kwestie van al of niet vertrouwen, maar een kwestie van voorkómen.’
‘Geef toe dat je van mij, buiten mijn weten, gebruik maakte.’
| |
| |
‘Ik weet niet of Kir door iemand gewaarschuwd werd dat hij in zijn postbus slechts een blanco enveloppe aantrof in plaats van een Amerikaanse traveller's cheque. Die cheque kan ik in ieder geval vanavond betalen. Er bestaat een geringe kans op, laten we zeggen één op de tien. Anderzijds, indien Kir verwittigd werd, zou dat de reden kunnen zijn waarom hij jou de laatste weken nadrukkelijker naar zich toe haalde...’
‘Voor dat geval met die brief zou ik je een lijfstraf kunnen bezorgen.’
‘Dat kun je vannacht nog doen, maar eerst wil ik je bewijzen waartoe die onbeschaamdheid diende.’
‘Bernard,’ zei ze, ‘vertrouw je me nu?’
‘Niet alleen dàt, ik reken op je... en ik houd van je.’
Ze nam zijn hand, bracht die tegen haar wang, keek naar zijn vingers en lispelde zachtjes:
‘Er zit verf onder je nagels...’
‘Pruisisch blauw en karmijn krijg je er zelfs met een borstel niet af. Het zijn taaie kleuren. Ik houd van hun hardheid. Het zijn kleuren om alle gevoeligheid mee kapot te schilderen... Daar gaat het om.’
‘Waarom kapot?’
| |
| |
‘Omdat alleen aan grote ontroeringen het recht tot uitdrukken verleend moest worden.’
‘Het voorrecht,’ verbeterde ze, ‘het leven bestaat uit kleine en grote gevoelens, diepe en oppervlakkige, de oppervlakkige getuigen soms van de meeste wijsheid.’
‘Kom,’ zuchtte Charat, ‘ik ga lopen. Rij langzaam verder.’
Hij controleerde de straatnaam op een stukje papier en wist direct dat het niet ver was, nog een straat rechts en dan de tweede links. Hij liep voorbij het huis. Een motorrijwiel stopte ergens in de buurt met een overbodige knal. De huizen lagen hier en daar verder van de straat af, met een stukje grond ervoor. Het zag er niet vrolijk uit en er hing een verbrande nageur van ranzige olie in de lucht. Hij zag dat de wagen van Bessy verderop bij een straathoek stopte. Hij keerde weer naar nummer 13 terug.
|
|