| |
| |
| |
Zesde hoofdstuk
Met schuin gerekte hals zijn spiegelbeeld bekijkend, scheert Tigre zijn kaken uit. Hij wrijft het gedroogde zeepschuim achter zijn oren weg en poogt wat richting te geven aan de weerbarstigheid van zijn dik, krullend en kortgeknipt haar.
Een hotelkamer als deze, geeft een gevoel van veiligheid, zij is één uit de tienduizenden en allen eender achter de verschilferde muren van de Parijse Quartiers.
Door het verjaarde raamgordijn ziet hij een vale winterlucht, die laag over de natte zwarte boomtakken van het kleine omtraliede pleintje hangt. Er is geen verwarming in het vertrek, dat in ruimte niet veel verschilt van een gevangeniscel, maar er is het goede gevoel, verloren te zijn in een stad van millioenen, waar een vijandige vangarm zich niet steeds in je nabijheid beweegt. Hij hangt de versleten winterjas om de schouders en werpt zich ruggelings op het bed. De obsessie, welke hij als een steen in zijn bloedslag meedroeg is ongemerkt van hem afgewenteld, toen hij in die merkwaardige stroom van nerveuse, alledaagse levens, door een metromond werd uitgestoten, ergens midden in een zee van steen, die de grootstad is en waarin hij zijn weg te zoeken had.
Hij heeft de hele namiddag rondgedwaald en zich bijwijlen afgevraagd voor hoevelen de ontzetting van het oorlogsgebeuren een werkelijkheid betekent. Alles is er als één gelaat en onherkenbaar is het oog, of de mond, die gisteren, vannacht of zojuist misschien voor het laatst gezien of gekust heeft wat bemind werd. Neen, noch vreugde, noch onheil stijgt als één kreet, als één vloek, als één klacht uit dit vreemde grenzeloze aangezicht. Zweet en
| |
| |
knoflook hangen als een damp over de donkere stroom der massa's en daar doorheen dringen zich de variatie's der zoete parfumgeuren van de altijd heupwiegende parisiennes aan hem op.
Hij is met een stuk brood in zijn zak van straat tot straat gelopen, hij heeft het gekauwd tussen zijn tanden voor het aanplakbord vol theaters, balletten en concerten, hij is ergens verrast door de ongestoorde vissers langs een beslijkte seinekade en hij heeft zijn gang vertraagt bij de bronzen faunen in de vijverkom en na vier jaren doemen de eeuwen voor hem op in gevels en paleizen en vlak achter de donkere achteroverspelende haargolven van een vrouw keert de werkelijkheid terug tot zijn gedachten en met zijn blikken betast hij de vleselijkheid van haar benen tot waar zij verschemeren in de bontrand van haar wintermantel.
Zo is het met Tigre gesteld. De dag flitst opnieuw aan hem voorbij, uitelkaar gerukt, in verwarde aangename volgorde. Sommige beelden keren daarin vaker weer en de verhoudingen, die zij tot de omnevelde sentimenten aannemen, verliezen iets van hun oorspronkelijkheid; want de verbeelding, die hun als leidmotief heeft opgeroepen, heeft zijn eigen oorsprong.
Af en toe dooft Tigre de peuken van zijn sigaretten op het marmeren plat van de nachttafel. Anderen voor hem deden het zo; want de bruine nicotinevlekken over de geprofileerde ronding wijzen er op. Ook hier heeft de verbeelding een nooit ten einde ontgonnen gebied. Met onbepaalde gestalten daalt ze de trappen af van het verleden. Het geluk, wanneer men het persoonlijk niet beleeft, heeft altijd eenzelfde kleur, met de pijnen van het leven is het anders gesteld. Met hen gaat men tot aan de grenzen der eigen levenservaringen, met hen raakt men veel duidelijker aan de verborgen binnenwereld. Bij hen is er steeds één die het heldere en als door Kisling ge- | |
| |
schilderde spiegelbeeld is. Met hen schuift zich plotseling achter de laatste tabaksrook een merkwaardig herkenningsteken in de mondhoeken of over het voorhoofd. Tigre heeft dat op dit ogenblik ervaren. Op het verrafeld vloertapijt staat hij. Tussen de opstaande jaskraag verschijnt het breedgestreepte bruine pak, daartussen het blauwkleurige hemd, het ietwat te verschoten hemd met de rode das. Er wordt aan het bruine pak veel vergoedelijkt door de smaakvolle visgraat, die op een nobeler afkomst wijst. Maar boven het hemd, ziet Tigre de adamsappel, die op en neer slaat en van de forse onderkaak tot aan de haarwortels staat het gelaat getekend met ijzige juistheid en met dezelfde donkere melancholische ogen, met dezelfde te zware neusrug, waarvan het over de ronding gespannen vel altijd rood is van de kleine zichtbare bloedvaatjes en met dezelfde vrouwelijke bovenlip, raadselachtig in de stoerheid van de krachtige kakenbouw, hinderlijk dun en bijna blauwkleurig. Op het verrafeld vloertapijt staat die laatste gestalte, die ‘la belle Therèse’ zoeken gaat, om haar aan het doodsgericht uit te leveren!
Hij rukt het halsboord los en werpt de das over de verfomfaaide handdoek. Als een rode, uitgevloeide vlek hangt ze er, weg van zijn keel, weg van de adamsappel. Tigre keert terug tot het bed. Helder als toen hij de opdracht en de reis aanvaardde, overdenkt hij alles. Zes maanden geleden werd zijn nicht ‘la belle Therèse’ door de duitsers gearresteerd. Drie maanden daarna bevonden zich meer dan dertig agenten, die onder haar beleid werkten, rond duitse vliegvelden, radio-storingsposten en spoorwegstations, achter de traliën van het polizeigefängnis. Tussen haar en de kleine groep rond Koenraad bestond geen enkele gemeenschap, dan dat ontastbare informatienet, dat overal lag verweven tussen de relaties en andere banden van allerlei aard. In het waal- | |
| |
se gebied was Tigre zulk een onaanwijsbaar contact geweest. Er was een vreemdsoortige geschiedenis aan voorafgegaan. Tigre was opgevoed in een Rooms college, ten tijde dat het opkomend fascisme in Italië als een heil voor het Kristendom werd beschouwd. Ten tijde dat de Romeinse kardinalen en prelaten hun gouden ringen met edelstenen versierd, in de collecteschalen wierpen om de Abessijnse heidenen met gifgassen en tanks uit te moorden, volgens het woord van Kristus: ‘Gaat en onderwijst alle volkeren!’
Beter dan de Liefde te onderwijzen leek het hen echter de mensen in kennis te brengen met de progressie der gemechaniseerde dwangmiddelen... de woorden van Kristus vergeten hebbende, dat zij eenmaal wellicht met dezelfde middelen vernietigd zouden worden... Na deze heldendaden scheen plotseling eenzelfde geestdriftig, brandend apostolaatsbesef te zijn ontstaan onder het boertige en slecht-ontwikkelde religieuse onderwijspersoneel der college's, om op dezelfde wijze eens de levende Antichrist uit de steppen met haar en huid uit te roeien. Toen enkele jaren later de tweede wereldoorlog uitbrak, vonden de duitsers onder de ex-collegeleerlingen voldoende levend materiaal om er een Oostfront-brigade uit te recruteren. Zo waren de feiten en ook Tigre had tot dezulken behoord.
Enkele maanden na het uitbreken van de oorlogshandelingen tussen Duitsland en Rusland, stond Tigre bij een anti-communistische demonstratie op het podium van de Rexistenleider en dezelfde dag werd hij door een jonge vrouw in het gezicht geslagen, die later zijn geliefde worden zou. Het was Céline.
Hij herinnert zich die eerste Zondag in de kleine provinciestad, tussen het kermisgewoel, waarvan weerbarstige jonge werklieden gebruik hadden gemaakt om tegen de geuniformeerde fascisten te provoceren. Was hij
| |
| |
niet midden in een vreselijk tumult, dat tweeërlei landgenoten, onder het schaduwbeeld van een nog schijnbaar verdraagzaam bezetter, tegen elkaar in het harnas joeg, over de vlakte weggesleept, met een bloedend oor tot onder een oude oprijpoort? De straatkasseien hadden hem danig toegetakeld; maar eenmaal buiten het gewoel der menigte, was hij door een viertal jonge kerels ondervraagd geworden en toen hij, woedend tegenover deze overmacht, er een in het gelaat had gespuuwd, had Céline, die hen vergezelde, daarop met een kaakslag geantwoord. Maar zijn gezicht was bebloed en haar handpalm was rood geworden. Zij had daarna de jongens weggezonden, was op een arduinsteen tegen de muur gaan zitten en had hem aanvankelijk woordeloos zitten aanstaren, totdat hij met verregaande brutaliteit haar gezegd had: ‘Ah, si tu savais comme tu me plais.’
Wat nog éven hartelijker klinkt dan: Als je eens wist hoe je me bevalt. - Hij had een tweede klap verwacht, doch zij kwam langzaam naar hem toe en in de uitdrukking van haar ogen had hij iets waargenomen, dat als een warme greep door zijn ingewanden stootte. Hij voelde haar hand door zijn verwarde haren gaan en haar stem: ‘Waarom sta je aan de kant van de vijand?’
‘Ik weet het niet,’ had hij geantwoord en daarna had hij zich zo vernietigd gevoeld als nooit daarvoor. Maar zij stond zo vlak bij hem, dat hij zijn hand op haar dijbeen leggen kon, hij stond echter op en ging.
Dat was het begin geweest.
De ommekeer in het gedrag van de belhamel, die hij was onder de jongeren van zijn stad, had niet weinig beroering teweeg gebracht. Het was begonnen in het café, na de hoogmis, waar zij hun cognac gingen drinken. Later was het zo geworden, dat zij hem als een verrader wilden neerknallen en tenslotte had hij de wijk moeten nemen en was terecht gekomen bij ‘la belle The- | |
| |
rèse’, die voor Londen werkzaam was in een inlichtingendienst.
Toen Tigre naar de noordgrens gezonden werd, had hij Céline wederom ontmoet. Hij had Koenraad leren kennen, voor wie hij een grote afkeer koesterde en daarna was heel dat onstuimige liefdesspel tussen hem en Céline begonnen. Op het ogenblik, dat hij ontdekt had, dat hij niet de enige was, die tot haar uitverkorenen behoorde, was hij aan de overkant van de grens met enige anderen gearresteerd. Aanvankelijk had hij gedacht, dat hij gefusilleerd zou worden, later bleek gedurende de verhoren, dat er maar geen bezwarende bewijzen ter tafel kwamen en dat hij met de anderen naar Duitsland gezonden zou worden; maar daar ieder wist, wat dat beduidde, was hij nog slechts van één gedachte bezeten geweest: vluchten. En op een dag, dat hij met Marc door de wachtmeester naar buiten was gekomen, om uien uit de grond te rapen, was het gebeurd. Het was maar één handgebaar geweest. Hij zag het in een verstikte kreet verstarrende gelaat van de duitser wentelen rond een onzichtbare as, langzaam alsof het nog de tijd nam om zijn verbazing uit te drukken... en toen dat kerven in de opengesperde mond, waar alle leven nog niet scheen verdwenen...
Hij wist nu weer heel juist hoe de zwaarte als een vloedgolf door zijn benen was omhooggeslagen... hoe ver het stemgeluid van Marc geklonken had... en daarna de ren... die verrukte ren...
Tigre springt van het bed op. Hij staart door het venster en er komt een triestige glimlach over zijn gelaat. Hij denkt aan Therèse. Hij weet hoe snel het leven in een mensenoog wijkt! En door alles heen dat heimwee naar Céline... Er is een paar dagen voor zijn vertrek iets gebeurd, dat hem op een vreemde wijze aangrijpt.
Bij Céline is het steeds 't onverwachte, dat je overwel- | |
| |
digt. Het onverklaarbare. Het onlogische, ja, het onrechtvaardige afstoten en dan weer die grenzeloze goedheid, die mateloze overgave, dat tedere, dat heerlijke, waarin ze je alle aangedane pijnen afneemt. Hij kent haar in alle uitersten, zowel de hardheid van haar gelaat als zijn ontroerende zoetheid, het was het laatste beeld, dat in de man altijd overwon. Hij kent haar grenzeloos verwilderd temperament. Hij herinnert zich de nachten, waarin hij haar keer op keer genomen had en met haar van extase in extase gestort was. De nachten, dat hij als een onverwoestbare rammelaar geweest was en dat de kleine boog van haar lichaam met eenzelfde niet te breken kracht gespannen had gestaan in die rukkende stootkracht van zijn gehele wezen. Hij herinnert zich ook de nachten, dat hij bevreesd voor het morgengrauwen, niet meer had durven spreken en dat zij geschreid had en hem steeds maar gevraagd had of hij haar wel heel lief had, heel lief. En altijd was er dat desolate en vernietigende gevoel van een onherstelbaar gemis door hem heengevaren, wanneer hij aan die voorjaarsmiddag terugdacht, toen zij naakt, in de logeerkamer van Therèse's huis, van de eenzaamheid in een zoete orgie waren getuimeld, bij het beluisteren van dat geweldige gespleten rythme uit Honneggers ‘Jeanne au Bucher’. Haar heetheid, haar tot de waanzin voerende erotische drift, waarmede zij hem voor de spiegelkast had gerukt, om te zien hoe hij zich van haar meester maakte en hoe het spel van alle lichaamsstanden in het spiegelvlak haar zacht-schreeuwend aldoor maar zijn naam had doen kreunen. En daarna... twee dagen daarna had hij gezien, hoe dokter Debruyker en zij zich in de ogen hadden gekeken, toen hij een gewonde parachutist was komen verplegen; hij had hun afscheid gadegeslagen en met één slag was zijn geloof in de grote liefde, die zij hem beleden had verpletterd.
| |
| |
Daarna het ingemetseld bestaan achter de celdeur en de vier zwarte ijzeren stangen van het luchtgat. De vlucht, en tenslotte het weerzien. En nu, die gebeurtenis, een paar dagen voor zijn reis naar Parijs. De avond, dat zij met hem meegelopen was in de schemering van de triestige motregen. Bij de tram had ze haar hand op de zijne gelegd en dingen gezegd, waarvan hij de zin niet begrepen zou hebben, indien er niet zoveel tussen hen beiden geweest was.
- Waarom beoordeel je mij zo verkeerd, - had ze gevraagd met een vertederd en zenuwachtig geluid in haar stem.
En hij, nauwelijks tijd hebbend om haar te antwoorden, had haar vanaf het platform met een vreemdsoortig gebaar toegewuifd, niet wetend welk gevoel zich eigenlijk van hem meester maakte.
Dit laatste beeld van Céline ziet hij nu heel duidelijk. Hij neemt het waar met diezelfde stotende pijn in zijn borstkas, als waarvoor hij zich in de cel-eenzaamheid had laten drijven, het gelaat tegen de wand te slaan totdat alles voor zijn ogen verduisterde. Maar er schuift zich thans een reëler bitterheid door die smart, die hij nooit zo diep ervaren heeft.
Waarom ligt hij hier op deze bevuilde bedsprei? Waarom al deze onmenselijkheid, waartoe hij gedwongen wordt door krachten, die niet in hemzelf zijn opgestaan. Voor wie heeft hij zich verbonden aan deze vreselijke opdracht? Wat baat het alles? Welk waanbeeld bezielt al dezen, die de gemoedelijkheid niet meer kennen, dat kleine geluk van het binnenhuis, waaraan altijd alle religieuse of politieke waanzin een einde maakt? Is er dan geen geluk meer dat niet gestoord wordt door het ongeluk der anderen? Waarom zich inzetten voor dingen waaraan men geen schuld heeft? Is het niet redeloos? Waarom het eigen bestaan wagen voor idealen, die bui- | |
| |
ten elke persoonlijke belangensfeer liggen? Wat heeft hij, Tigre, met al deze haat, al dit oog om oog, tand om tand te maken? Zijn er wel idealen waarvoor hij vechten wil? Voor de idealen, die Koenraad en de zijnen bezielen is het in ieder geval niet. Zij bevechten niet iets... hun strijd is voor hun eigen sociale klasse, zij vechten voor wat zij in anderen bestrijden, het is een fictie als een andere, die langzaam doodbloedt in de geschiedenis of de weg naar afschuwelijke catastrofen voorbereidt. Wat er ook van zij, ze hebben een doel, ze bezielen er hun tijd mee; maar welk doel heeft hij? Wie heeft hem ooit een doel meegegeven in het leven? De Koenraads vechten met de van buitengeleerde slogans, uit Marx, Engels, Lenin, en wat Stalin er inmiddels van gemaakt heeft, maar zij vechten voor de arbeidende klasse en voor deze onmiddellijke doelstellingen, hebben zij nu hun beste kaders in de strijd geworpen op leven en dood, in alle landen. Ze hebben de geweldige alliantie aangegaan met de machtige wereld der overzeese doodsvijanden, de amerikaanse trusts en monopolie's op de eerste plaats. Zij werden daartoe gedwongen, op een perfide, ingewikkelde wijze. De kapitalistische wereld organiseerde een grootscheeps-geënscèneerde aanval op hun centraal nervenstelsel, maar haar innerlijke verdeeldheid deed deze
fantastische samenzwering, die tientallen millioenen levens in zijn plannen verrekende als een godenschemering in rook en as vergaan. Er schuilt een vorm van waanzin in, van buitenissig fanatisme, om in een wereld, welke aan alle kanten dreunt van de massamoorden en de afzichtelijkste berekeningen, de mens rijp te maken voor een geheel andere vrede dan die om wapens te produceren, voor een andere vrede dan die bestaat om oorlogsvoorwaarden te scheppen, voor een vrede, waarin men een socialisatie moet verwezenlijken van het enorme productie-apparaat, dat de mens zich ge- | |
| |
schapen heeft, opdat de mens niet meer door de mens geexploiteerd zal worden. Er schuilt iets vreeswekkends in deze gedachte; want alleen een dwaas zou durven geloven, dat na een capitulatie der nationaal-socialisten, de wereld der communistische en die der kapitalistische staten niet als een nieuwe dreiging tegenover elkaar zullen staan en dat niet eens de dag zal komen, dat men dan zal moeten doodslaan, voor wie men nu een zegepraal heeft helpen voorbereiden...
De bitterheid overstelpt Tigre, verbrijzelt zijn gehele weerstand. Hij heeft maanden naast Koenraad en de zijnen geleefd, zij hebben allen iets van een rotssteen. Soms blijken zij voorgoed hun glimlach verloren te hebben, maar zij hebben evenzeer de mythe der achilleshiel vergeten. Men heeft gezegd, dat het robots waren, zoals de S.S.stoters robots waren, maar vaak blijkt, dat ze het niet zijn. Zij verschillen van hun tegenstanders, door hun individueel initiatief en hun parool blijkt in alle kritieke ogenblikken zich samen te vatten in die zin, als een van hun leiders hen zojuist heeft meegegeven:
‘Verkieslijker is het, zich al handelend te vergissen, dan zich niet te vergissen door passief de gebeurtenissen gade te slaan.’
Maar ergens schuilt ook daarin die donkere nooddruft, waartegen Tigre op dit ogenblik niet opgewassen is en als teruggeslagen in de donkerste hoek van de wereldruimte overvalt hem de slaap.
*
In de kleine kelderkamer, waar Tigre wordt binnengeleid, zit een magere, kaalgeschoren man in een soutane, achter een houten tafel. Tegen de stenen wand hangt een kruis, een naakt kruis en daaronder een vel papier, waarop een zinsnede van Voltaire met zware inktletters geschreven staat:
| |
| |
‘De meest absurde vorm van despotisme, de meest vernederende voor de menselijke natuur, de meest tegenstrijdige, de meest funeste is die der priesters; en van alle geestelijke hierarchieën is zeker de meest misdadige, die van de kristelijke godsdienst. Het is een aanfluiting van ons Evangelie; want Jezus heeft wel twintigmaal gezegd: Onder u zullen er geen eersten en geen laatsten zijn, mijn rijk is niet van deze aarde; de mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen.’ Van deze letters schuift Tigres blik over het hoge voorhoofd dat als een stuk perkament boven de kleine zwarte ogen staat en waar dwars doorheen het lidteken van een slagwonde zijn spoor trekt. Met een innemende glimlach rond de gebroken tanden van de te grote mond, zegt hij half vragend, half bevestigend:
- Ik ben mijnheer François.
Het is deze stem, die hem als met een ruk binnen de realiteit der dingen betrekt.
Tigre had deze nacht een vreselijke slaap, zoals hij in de eerste celnachten had gekend. Een donkere, afmattende slaap. Een verpletterende duisternis vol ontastbare bedreigingen, waarin iets van het bewustzijn overgebleven is en dat heen en weer geslingerd wordt tussen benauwenis en onmacht, zonder einde. En daarna een ochtend, die met zijn eerste grijze en vochtige ijlte niets dan verwarring bracht. Het regenwater hoorde hij langs de luiken lekken. Hij lag er, zoals hij zich 's avonds op het bed geworpen had. Hij was opgestaan en zonder een brok brood te nemen was hij op weg gegaan, de vale zee van steen in, die Parijs is op een vroege morgen als deze.
Hij had niet eens het adres bekeken, dat hij in zijn zak meedroeg en als een te zwak opgedraaide automaat, was hij straathoek na straathoek omgeslagen. Er was geen veerkracht in zijn stap en de zwaarte in zijn hoofd woog
| |
| |
als een vracht op zij gehele lichaam. Zo had hij het grootste gedeelte van de voormiddag verzworven. En eindelijk was hij dan in deze enge straatstreep terechtgekomen, waarboven de lucht als een grijs zeildoek hing en slijk en stank het aanzicht van de melaatsachtige gevelrijen nog desolater stemden dan de dag zelf al was.
Achter het oude ijzeren sierhek, waaruit hier en daar de zware stangen waren weggebroken, zat een hond de schurftige delen van zijn huid te likken en even verder huppelde een eenpotige raaf over de vensterbank naar een open raam, waarvoor de pasgewassen en armzalige lichaamsvodden hingen uit te dampen. Het gelach van de zwarte vogel viel door de stenen spleet der straat als het gekraak van dakpannen bij het stoten van de wind. Hij had zijn geluid welhaast verloren, het was als alles in deze naamloze barst van het stadsgelaat, waarin alles, waarachter het leven zijn gang ging, slechts schilfers van de tijd bleken te zijn.
En door dit labyrinth van schimmel en menselijke miserie, had hij zijn weg gevonden naar dit kelderruim.
Boven de toog van Monsieur François steekt een halsboord uit, dat reeds meerdere weken het effect van zijn stijfsel verloren heeft. Maar dit kan de bezoeker niet langer dan een enkel moment bezighouden; want de twee gitzwarte ogen, waarvan het rechtse zich op fascinerende wijze openspert, vragen al zijn aandacht en laten hem geen ogenblik ongemoeid. Tigre voelt onder die blik, die nochtans vol goedheid geladen schijnt, een vorm van verlegenheid zich van zijn handen meester maken. Hij peutert achter het zijden fabrieksmerk van zijn hoed een brief je vandaan, dat hij aan de magere uitgestrekte greep van de vreemdsoortige pater overhandigt, die het echter op minzame wijze en met een welhaast sierlijk gebaar tussen wijs- en middelvinger, voor zich op het tafelvlak neerlegt.
| |
| |
Hij leest, terwijl er geen vezel van zijn gelaat verroert. Daarna richt hij zijn blik wederom dwars door het gelaat van Tigre, terwijl hij op zijn vriendelijke wijze zegt: - Wij kunnen daar dadelijk eens rustig over praten, u zult wel trek hebben om een bord soep met mij te gaan eten in het klooster Saint Jaques. Over een half uur ben ik aan de Pont Neuf, waar we de metro nemen... Wacht, mag ik u nog wat poësie meegeven, voor het geval u behoefte heeft iets te lezen, dat niet al te veel beslag legt op uw tijd... doch denkt u er aan, dat het verzen zijn, die men niet ten allen tijde op straat kan lezen; want er zijn verzen, die even verdacht zijn als wapens - en als om deze parafrase te illustreren, begeleidt hij het kleine boekje, dat hij uit zijn toogzak te voorschijn haalt met de regels:
‘Péri est mort pour ce qui nous fait vivre
Tutoyons-le sa poitrine est trouée
Mais grace à lui nous nous connaissons mieux
Tutoyons-nous son espoir est vivant.’
Dit is het slot van het korte rendez-vous.
*
Het duurt niet lang of het gesprek, boven de karige kloosterdis, keert zich, na een grotere hartelijkheid, naar de Voltairiaanse stekeligheid, waar monsieur François blijkbaar veel prijs op stelt.
Tigre, die zich in deze behaaglijke omgeving stuk voor stuk de beelden herinnert uit die miserabele kelderruimte, heeft het gewaagd monsieur François daarover een open vraag te stellen.
- Waarom dit, temidden van zoveel andersdenkenden? Het antwoord is helder als de ogen van de man die het formuleert.
- Ook de weerstand tegen het nazidom is het voorspel
| |
| |
van een nieuwe revolutie in onze westerse wereld, waarin het geestelijk puin een desolater aanblik toont dan dat der steden. Temidden van hen, die hier en elders, met duizenden voor de menselijke vrijheid vechten, voel ik me als Katholiek priester zo erfelijk belast met dezelfde wandaden als thans de Nazi's ontketenen, dat ik mijn strijdkameraden een bewijs wil leveren van schuldbekentenis. Ik heb iets af te wentelen, want temidden van deze enorme worsteling wens ik het vertrouwen van allen, met wie ik op leven en dood voor een goede zaak ben verenigd.
- Ik denk, onderbreekt Tigre hem voorzichtig, dat de marxistische militanten er op minder naïeve wijze over denken...
- Ik antwoord je daarop met het gezag, dat ik meen te moeten uitoefenen in naam van Kristus, dat elk Marxist het recht heeft van U te verwachten, Kristen, en in naam van de heiligste principes waarop ge uw kristendom baseert, ze toe te passen, alvorens ge hem terecht wilt wijzen. De communist, op de eerste plaats, heeft het recht van U te eisen, dat ge een onuitputtelijke naastenliefde aan de dag legt! Verstaat ge de enorme behoefte aan rechtvaardigheid bij het sinds eeuwen verstoten en uitgezogen deel der mensheid? Waarom is hij communist? Omdat de communistische partij voor hem de enigste bleek, die over de rechtvaardigheid heeft durven spreken, zonder aanzien des persoons, en die op dezelfde radicale wijze de zaak der armen, der verdrukten en der proletariërs heeft in handen genomen.
- Gij wilt daarmede derhalve beamen, dat de kerk van Kristus in haar taak tekort is geschoten?
- Sinds vele eeuwen! Zij was het instrument der heersende klassen. Zij was zelfs erger dan dat. Zij liet haar bovennatuurlijke bestemming uitbuiten als opium voor diegenen, die door haar wandaden tot de verpauperden
| |
| |
en de ongelukkigen behoren. Zij zat met goud gekroond aan de dis van diegenen, van wie Kristus zei, dat het voor hen moeilijker zou zijn in het Rijk zijns Vaders te komen, dan voor een kameel door het oog van een naald te geraken.
- Maar, eerwaarde, iedereen is toch wel zo langzaam aan op de hoogte van de opportunistische practijken der communisten. Gij maakt u toch niet wijs, dat hun antigodsdienstige dialectiek...
- Indien gij meent, dat de communist oneerlijk is in zijn wijze van politiek manoeuvreren, waarom constateert gij dan niet, dat nu het land in gevaar is, het voornamelijk hij is, die zonder twijfel zijn leven op het spel zet? Is het niet beschamend voor het katholicisme in Frankrijk, dat zijn bisschoppen de politiek van de verradersbende openlijk van af hun kansels steunen? Even beschamend als het is, dat de sociaal-verontwaardigden zich niet tot ons, doch tot de communisten wenden. -
Er vliegt een wolk van rode plekken over het voorhoofd van monsieur François en blijft rond de geschonden huiddelen van het lidteken samengevloeid. Ook zijn oog schijnt feller te schitteren.
- Het marxisme, vervolgt hij kennelijk driftig nu, is de partij der sociale rechtvaardigheid. Het is een wetenschap. Het is geen oude-dames-gezelschap, dat ondergoed en sokken verstrekt aan de kerkgaande armen van de buurt. Het is een economische en sociale wetenschap. Het is bovendien een wetenschap, welke zich baseert op een onomstotelijk realisme, op de historische feitenkennis. De Religie daar tegenover stellen is een dwaasheid. Dit is een wereldse hoogmoed, die Kristus bestreed, toen hij zeide: Mijn Rijk is niet van deze wereld. Marx' rijk is uitsluitend van deze wereld. Goddank, want zodoende zal geen enkel despotisme nog op zulk een heiligschennende wijze, als sinds eeuwen geschiedt, hierna- | |
| |
maals en hemel als wapens gebruiken tegen de eenvoudigen van geest. Kristus gebruiken tegen hen, die hij voor alles liefhad, is de zonde en de val van onze ontaarde Kerk, in haar onvolmaakte wereldse vorm; in haar ontastbare vorm is zij echter het Mystiek lichaam van Kristus.
Marx had reeds meer dan een halve eeuw gesproken, alvorens de Paus zijn ‘Rerum Novarum’ de wereld inzond. Van Marx hebben wij de sociale omwenteling moeten leren. Ook vandaag zijn de communisten nóg onze sociale leermeesters en aan de leiding van de kristelijke partijen zitten nóg de uitbuiters van de werkende massa. -
- Maar Marx heeft uitdrukkelijk gezegd, eerwaarde, dat de religie de mens van zijn menselijkheid vervreemdt, hem afwendt van zijn taak als mens en rond hem een bedrieglijk net van illusies weeft...
- Juist daar raakte Marx aan de Kerk, die, niet zoals Kristus het wilde, maar wel zoals de aardse machthebbers het wilden, zich ook in de aardse aangelegenheden bewoog, haar veto deed gelden, haar politiek veto, haar verdoemenis, haar hemel-en-hel, met heel haar onaards lokaas... maar lang vóór Marx hadden heiligen daar reeds op gewezen, die door het prelatendom tot ketters zijn uitgeroepen...
- Maar in ieder geval is toch de materialistische dialectiek een voor u onaanvaardbare levensbeschouwing...
- Het materialisme betekent op de eerste plaats het respect voor de materiële waarden in het bestaan. Vincentius a Paulo haalde zijn jonge helper uit de biechtstoel en vermaande hem eerst de hongerigen en ellendigen materieel bij te staan, alvorens zich om hun geestelijke toestand te bekommeren. Er zijn materiële situaties, waarin de mens geestelijk niet meer aansprakelijk is. Integendeel, wie de verantwoording over zijn verpaupering
| |
| |
draagt, zal ook aansprakelijk zijn voor zijn geestelijke agonie. De wereld materialistisch ordenen voor het welzijn van de mens, kan slechts in de lijn van de Kristus liggen. Wij moeten tot het uiterste gaan om aan hun grote zin voor levensrealisme en waarheid de liefde te paren, die Kristus ons als eerste gebod heeft meegegeven. Begrijpen wij dat nu niet, dan dragen wij morgen de schrikbarende verantwoording van de verdeling der wereld en zullen wij tegen de volkeren uitgespeeld worden door de uitbuiters, die in ‘niets’ geloven tenzij in hun buidels.
Begrijpt gij mijn zwak voor die prachtige tekst van Voltaire? Is het omdat ik ook in de praktijk een Kristen poog te zijn?...
Tigre spreekt niet meer. Er wordt ergens in hem getornd aan zijn gehele religieuse opvoeding. De woorden van de kleine geestelijke vallen als klare hamerslagen, maar de afgemetenheid der gedachten en de toon waarmede een punt achter de zinnen wordt gezet, doen in hem de weigering ontstaan om zich aan hun natuurlijk aandoende dwang te onderwerpen. Het verwart hem slechts des te meer. Het lijkt hem een werk zonder duidelijk startpunt om al zijn bezwaren naar voren te brengen en misschien heeft hij er ook niet meer de energie toe; want hij is moe, moe van alles, moe van de steeds maar groter wordende eisen van hen, met wie hij in één boot moet varen... Plotseling schiet hem de gehele geschiedenis met Therèse door het hoofd, waarover nog geen woord gesproken is.
- Het is allemaal moeilijk, eerwaarde, zegt hij, allemaal moeilijk, ik zal er nog wel eens met u over moeten spreken, we zullen eerst even het geval van de dame bespreken, men heeft mij gezegd, dat ze op uw bureau geen onbekende is... -
Maar er verschijnt een kleine ronde broeder in de deur,
| |
| |
met een bleek wasgelaat, die de pater komt verwittigen, dat er naar hem gevraagd wordt.
Tigre ziet hem nooit weer; want niet vele dagen later wordt monsieur François op een heuvel buiten Parijs neergeknald met een tiental kameraden. Op de kalk-wanden van de oude kapel, waarin zij hun laatste nacht, voor de fussillade, waren opgesloten, staat hun laatste levensmoed met allerhande voorwerpen in de kalk geprent.
De ene heeft er geschreven - Vive Stalingrad -. De andere - Vive le parti des fussillés -. Een derde - Vive la révolution des peuples. - Monsieur François kraste er met een knoop van zijn toog in -: Faites Seigneur, que l'Amour triomphe -.
*
Men kan zich indenken, dat de honger en de ellende hun wimpels waaien boven dit enorme insecten-nest van de wereldstad. De nood heeft nog niet dat aperte gelaat, dat iedereen met afschrik zou slaan en misschien met opstandigheid. De biologische oorlog, die de bezetter onverbiddelijk doorvoert, betekent een ‘langzame’ ondermijning van het leven zelf, in de door hem onderworpen volkeren. De besten, de geestelijke kaders van deze volkeren komen vanzelf voor het vuurpeloton of aan de galg terecht en indien zij te talrijk zijn om de voorbeeldsmoord te ondergaan, moeten ze de weg der vernietigingskampen op, waar het doodsthema in zoveel variaties op het menselijk wezen wordt uitgespeeld als een mensenheugenis in de tijd onmogelijk kan tezamen brengen. Onder of boven de grond gaat ééns de laatste ademtocht. Wie met twee polsringen aan de dodenmuur hangt, heeft een week tijd om af te sterven. Wie weg-ettert of wie zijn longen met bloedklonters uitspuugt, kan het langer rekken; maar wie het waagt zijn wrak met gekneusde vleesresten in de moddertunnels langer dan een maand
| |
| |
voort te slepen, ondergaat tóch eenmaal de verstikkingsdood in zijn eigen strondput, wanneer de S.S.-jongens hem de knieschijven doortrampen. Voor sommigen komt de dood met één slag... voor hem, wiens borstvel aan Otto's of Werner's bijslaap de mogelijkheid biedt voor een ivoorkleurige lampekap. Met één schedelklap komt hij er van af, tenzij het lot hem opvallend ongunstig is en hij zijn laatste uren nog uitworstelt in het massagraf tussen vijfhonderd andere skeletten.
Hoevelen van dezen kruipen nu hier nog als mieren over de asfalt en de bistro-drempels, handelend in ersatzkoffie en kunstmatige zoetstof, kruipen onder het laken met de een of andere cocotte of vertederen nog eenmaal in hun eigen huisgezin, maar altijd gestuwd door dat ontgoochelende waanbeeld... en altijd kruipen, kruipen, kruipen, overal, over alles, door alles heen. Sommigen door het sleutelgat van hun debiteuren, anderen weer door de stroplus van hun crediteuren, weer anderen onder de puinhopen vandaan van hun woonkazernes en sommigen onder de mitraillettes door van het vijandelijke politie-apparaat.
Sinds een week loopt Tigre in deze beschaafde wildernis rond en wie zijn gedachten niet buiten de nerveuse middelmaat der massa's laat afdwalen, zou in staat zijn het wereldgebeuren te vergeten.
Men kan zich zo gemakkelijk indenken, hoe licht de absurditeit van het bestaan wijkt; want de winkelruit van de kruidenier en vooral wat hij nog onder de toonbank heeft, zegeviert over alles en zo geldt het steeds weer voor andere categorieën van het menselijk dier, met duizende andere dingen, variërend tussen een zak kolen en een paar natuur-zijden kousen.
Maar Tigre is de wanhoop nabij. Monsieur François was het enige lichtpunt, dat het bureau te L. hem had meegegeven. De laatste gelaatsuitdrukking van de kleine
| |
| |
pater was voor hem als een noodsein geweest. Nu voelt hij zich meer en meer geïsoleerd en hij wacht op een nieuw levensteken uit het Noorden. Hij is al vier-en-twintig uren niet uit zijn winterjas geweest. Bij dit alles immers komt die verrekte kou, die als het ware iedere concrete wils-manoeuvre in zijn schubben bevriest. Alles verstart zich rondom je zintuigen. Je hoort het geroezemoes der motoren over de straat niet eens meer. De stilte, die Tigre op deze hotelkamer omringt, is als het begin van een verdoving, die alle dingen verwijdert van het tastvermogen. Die alles buiten de periferie van je zinnen dringt, van je verstandelijke contrôle, die als de vensterruit is, welke in de late namiddag toevriest met vreemdsoortige tekens, met ijsornamenten, die, ook wanneer ze nog niet tot een gehele realiteit geworden zijn, als een nevelbank de eerste bloemcontouren omstrengelt. In deze ogenblikken van irrealiteit valt de klop op de deur. Tigre opent, herkent de kamerknecht. Telephoon. Dan, alsof de trommelvliezen van het oor plotseling doorstoken zijn, terwijl hij over de vergane traploper terug naar boven suist, herkent hij zichzelf niet meer.
Het was de stem van Céline. Céline in Rijsel. Arriveert met de avondtrein te Parijs. Hoe en met wie de grens gepasseerd, waarom zij komt, niets van al deze vragen doorflitst hem. Hij loopt op en neer tussen nachtkast en toilettafel. Klappertandend. Hij herkent de dag van elk liefdesogenblik, ergens diep in zijn gedachten. Maar je ging uit elkander, je dacht 's anderendaags, dat je een vergissing beging, je ziet weer de puurheid van twee ogen, die zich in je dringen met een genadeloze zekerheid. Je voelt je kaken weer gloeien van de eerste slag. Je hoort de gevoileerde stem, maar terwijl je niet meer juist weet welke woorden er gezegd werden, staat de zin en de warmte ervan als een messteek midden in je.
| |
| |
Wat is er pijnlijker dan een vleeswonde in de vrieslucht. Je lippen vragen om speeksel, doch je onverzadigbare herinnering tast roekelozer het verleden af. Waar was het, dat je het eerste samenzijn zo diep onderging, dat het niet meer uit je weg te snijden is? In welke schemering heb je die dierlijke zachtheid van haar gelaat gezien, die grijze wegvloeiende vlekken van haar ogen...? Maar met een kreet bijna, scheurt Tigre deze waanzin van zich af, rukt de deur open en loopt de straat op.
Alweer de straat, alweer dat leven alsof er nergens iets aan de hand is, dat aan het leven van millioenen vreet. Alweer het begin van een nieuwe nacht, waarin het doffe onheilsgeroep der stalen vogels de versplintering van steen en leven, langs een weg van honderde kilometers in de wereldruimte begeleidt.
Tegen een hemel, zo transparant groen als oud glas, ligt de potsierlijke tempel van de Sacré-Coeur, als dagtriomph der stijlloosheid, maar schoon geworden in wat hij opvangt van het oneindige, van de avond, van de horizonten, van de komende sterren en ondanks alles, van de handen, die er basaltstuk voor basaltstuk, hun korst brood aan verdiend hebben. Láát kimlicht stoot zijn goud tegen de hoogste transen op, en onder zijn majestueuse voet versomberen reeds onherkenbaar de armzalige straten en stegen, waarin de hoeren zich op hun dagelijkse kostwinning voorbereiden.
Tigre komt op het plein voor het Gare du Nord. Hij steekt een sigaret in zijn mondhoek. Hij koopt een avondblad. Er stijgt een huivering in hem op; want plots heeft hij het gevoel niet meer alleen te zijn, dat er iets gebeuren moet dat hij méér vreest dan al het andere. Hij loopt weer haastig de Rue de Dunkerque op, maar daar geschiedt iets, dat hem sinds zijn vlucht niet meer overkomen is, hij herkent in de menigte een oude vriend, die hij zes jaren lang niet meer zag..., hij wil hem ontwij- | |
| |
ken, doch een kinderlijke opwelling van verrassing doet hem op de man toespringen. Hij vat hem bij een arm; want hij is doofstom. Met opgewonden handbewegingen wordt deze ontmoeting tot uiting gebracht. Tigre moet zijn zinnen bovendien op de marge van zijn krant schrijven. Zijn letters vloeien uit in het papier en hij herbegint... maar een dringend gevoel maakt zich tevens van hem meester, zodat hij er niet in slaagt ook maar een behoorlijke letter neer te zetten. Zijn ogen vallen op de stationsklok. Hij drukt de handen van de verbaasde, die hem met snelle sprongen de straat ziet oversteken.
Bij de uitgang ziet Tigre, dat er een trein is aangekomen. Achter zijn ogen slaat een duizel, want tussen de menigte, die nauwelijks te onderscheiden valt onder de blauwe verduisteringslampen, heeft hij haar licht omhooggeheven gelaat herkend. Zij maakt zich los van die donkere avondstroom en door de chaos van gedachten en gevoelens, doemt weer dat beeld op van een kostbaar en vreemdsoortig reedier.
Nu staat zij met een glimlach, als een zoete triomph, voor hem. Tigre ziet naar de blanke golf van haar voorhoofd, dan naar de zich tevreden krullende mond, die zichtbaar trilt, zoals de dunne neusvleugels dat doen. Hij mompelt: - Ach! -
Hij hoeft niet te vragen: waarom ben je gekomen; hij kan het niet, want waar wonderen geschieden is de mens altijd met verstomming geslagen en heeft zijn adem de kracht niet meer voor het geluid, dat zich in logische reeksen ordent.
*
Na een onhandig in- en uitlopen van straten en kleine restaurants, zitten zij uiteindelijk tegenover elkander aan de ongedekte tafel van een derderangs eethuis. In een samenzijn, dat overspoeld wordt door één golfstoot van hun beider binnenwereld, lachen ze met die merkwaar- | |
| |
dige nerveuse gelaatskrampen en openbaren woordeloos elkanders vrees en verrukking alleen te zijn op een vreemd eiland van het leven.
In deze geur van ranse olie, vis en ongewassen lijfgoed, liefkozen zich reeds de ogen en raken de handen elkaar, als om in de droom de werkelijkheid te tasten.
Dan de boulevard. Het gebarsten stemgeluid van de oude vrouw met de noten en de druiven, die met gerekte kreten haar marchandise in de avond uitschreeuwt...
Tigre koopt een zak vol noten en een tros blauwe druiven en met deze buit in zijn ene hand en de andere rakend aan haar elleboog, gaat hij de nacht in. Zij komen op zijn kamer en in het triestige bed begint de verrukking van een vergeten liefde zijn late nazomer uit te bloeien over deze twee, die zich hervinden in de verwildering van een grenzeloos herwonnen gemeenzaamheid.
|
|