| |
| |
| |
Lijdensweg van Onzen Heer Jezus Christus
door Robert Franquinet
‘Ego te exaltavi magna virtute: et tu me suspendisti in patibulo Crucis.’
Zij aten van Zijn vlees en dronken van Zijn bloed. En zie, onder hen was er één, als de vermolmde ceder, waarvan men denkt dat hij tussen de sierlijke gewassen van den Libanon opschiet. doch krank van kruid is en reeds gedoemd te rotten in de aarde. Niets dan Liefde was in Hem, Die het maaksel van Zijns Vaders hand beminde tot den dood. Daarom nu ging Hij hen ten uiterste Zijn Liefde tonen; Hij stond van den maaltijd op, zo is geschreven, in het bewustzijn dat Hem de Vader alles in handen gegeven had, en dat Hij van God was uitgegaan en tot God heenging, Hij legde Zijn klederen af en nam een linnen doek en omgordde Zichzelve!
Er was inwijl een grote droefenis in Hem, die reeds Zijn ziel den bitteren drank der wrede pijnen schonk; want Judas, zoon van Iscarioth, die wendend zijne schreden naar ravijnen van bloed en blinkende ijdelheid, het lijf zijns Meesters voor dertig zilverlingen had verkocht, was bij hen als een panter onder de hinden. Doch zie, alvorens Hij scheiden gaat, geeft Hij het schoonste voorbeeld aan ons allen; Hij wast hun voeten, Hij spoelt met water 't stof tussen hun tenen uit...! Want zei Hij niet ‘Een nieuw gebod geef Ik u: Bemint elkander, zoals Ik u bemind heb!’
En dewijl Hij zo deed, zeide Hij hen: Als Ik, uw Heer en uw
| |
| |
Meester u de voeten was; hoeveel te meer moet gij dan elkanders voeten wassen!
Geschreven staat er immers: dat in u blijven het Geloof, de Hoop, de Liefde, deze drie: de grootste echter van deze is de Liefde!
Niets was er Goddelijker in Zijn Lijden dan de Liefde, reeds van den aanvang van Zijn leven heeft Hij dit bewezen, en nu geeft Hij er bovenmate een ontroerend voorbeeld van!
Wee den schoot die Iscarioth's zoon, Judas baarde!
Winden zijn er immers geschapen om den weerwil God's te wreken, en in hun woede de rivieren buiten hunne beddingen te jagen!
Op den dag der verdelging zullen zij hunne krachten ontplooien en de gramschap vermeerderen en verzwaren, van Hem, die hen blies uit Zijnen mond!
Wee de borsten die hem lieten zuigen, zoete, warme moedermelk! Want zijne handen zijn besmeurd met bloed en zijne vingers gedrenkt in ongerechtigheid; zijne daden verkiezen de huichelarij en zijne lippen de leugen; onder zijn tong is het vergif der groene adders.
Zie, geen mens zal in waarheid klachten kunnen zenden naar den Heer, niemand zal kunnen pleiten in eerlijkheid, men bouwt op den grond der valsheden en men zwaait den scepter der leugenachtigheid, men ontvangt het kwade en bevruchtigt er zich mede en baart slechts wan- en misdaad!
Wee hen allen, die Zijn bloed verkopen, voor wijn en woorden, voor schijn van edele metalen, voor dwaze lust en veel vergankelijke dingen! Zij allen komen uit den schoot van Judas, hun schreden deuken in den akker van het kwaad, zij haasten zich onschuldig bloed over de wereld te vergieten, hun paden leiden slechts langs puinhoop en verwoesting.
| |
| |
Nog, koos hij zelf den doem, en 't eeuwig branden, vermalledijd te zijn, den wanhoop steeds nabij, en lijdend alle kwalen naar lichaam en naar geest! Nog zocht bij zelf den weg die naar de poorten leidt waarachter 't eeuwiglijk ravijn, der, door Gods toorn, ontstoken vuren, de dampen der verrotting spreidt!
Want zie, hij zal den Heer verraden met een kus. Verachtelijker is er géén, diep schendend kwaad, gevonden!
Doch Jezus Christus, Enige Zoon van God, Wijsheid van den Vader, en samen met den Vader voortbrengende de voleindiging der Goddelijke Drie-Eenheid, den Heiligen Geest; de honingzeem der Godheid, de Liefde, bemint hem nog en noemt hem ‘vriend’! Was er een wonderlijker woord van Hem, getuigend van Zijn oneindige barmhartigheid en Zijne goedheid, dat ons verstomd doet staan en verplettert onzen geest, die bard van egoïsme is! Wien zoekt gij? - Vraagt hij aan 't gespuis dat uitgetrokken is om hem te vangen. Het ruige volk, dat nu met handen ruw van schand en heet van driftig bloed, begerig naar elke nieuwe lust, dit zoete lam doet bloeden gaan, zijn schouders grijpt en hem meesleurt als een wild dier! En als Simon Petrus, dien Hij steenrots miek, waarop Hij zijn Kerk zou bouwen, zijn hand slaat aan het vest van een zwaard, het rukkend uit de schede, en een soldaat, Malchus genaamd, het oor afklooft, heft Hij de hand en zegt: Laat af uw wapen.
En al zijn woorden, die als honing druipen van Zijn mond, bevatten niet de minste strijdvaardigheid; zij dragen slechts een rechtvaardig oordeel voor hen die schuldig zijn!
- Dagen was Ik onder u in den tempel en gij naamt Mij niet, doch nu, in dit nachtelijke park, tussen het struikgewas overvalt ge mij als een rover! - Zo spreekt Hij tot hen.
Zijn gerechtigheid is het zegel van de Liefde.
Zie, oordelen zal hij, de simpelen van deze wereld, met recht- | |
| |
vaardigheid! Edoch, de aarde zal hij tuchtigen met de roede van Zijn mond, en de koelen adem van den dood zal Hij van Zijn lippen blazen in den kwade!
Gerechtigheid is als den gordelriem van Zijne lenden en de getrouwheid is als den band rond Zijn nieren! Van gerechtigheid zullen Zijne hoven bloeien de diepste diepten van de zeën vol waters zijn!
En wen zij Hem voor de hogepriesters sleuren, wiens dienaar Hem den kaakslag geeft, omdat Hij slechts de waarheid niet weerhoudt voor hunne oren, verlochent Hem de oudste van Zijn leerlingen, uit vrees en lafheid.
Wie onzer heeft geen schuld aan déze zonde?!
Wij die te klein en te huiverig zijn, te bang!
Wij die, om elke kleine vergankelijke winst, de verloochenaars zijn van ons geloof in Zijne woorden!
Wij die zeggen Hem niet te kennen, wanneer de ijdelheid is als een lokaas in het spel der duivelen!
Wij die duizend malen duizendmaal verspelen en verdobbelen, als een misbare eigendom, voor de geuren die dralen langs de huizen van een avondstad, voor den glans van al te snel verbloeide ogen, voor het verlokkelijke snel der lijnen en den klank van het nodende gelach...
Ach, wij die om den prijs van een vergruizelde vrouwenmond, en om het geschenk van een geschonden lijf, Zijn Goedheid jegens ons, uit lafheid niet gedenken!
Laat driemaal kraaien, Heer, voor ons de haan!
En laat ons gaan uit deze wachtzaal, waar wij met de soldaten omheen het vuur zitten en de vragen van de dienstmeid niet durven beamen, als Simon Petrus schreien om 't verraad, waarmede wij dagelijks Uw Oneindige Barmhartigheid hebben gesmaad!
| |
| |
O, laat hem duizendmalen kraaien, want hoe vaak zullen wij hem trachten niet te horen, Heer! Laat hem duizendmalen duizende malen kraaien, en ontferm U onzer!
Zij leidden Hem dan naar Pilatus, en ook hier verkozen zij den rover Barabbas hoven den Zoon Gods!
Hij werd gegeseld, omdat hij zeide: hebt liefde tot elkander; daaraan zullen allen herkennen dat gij Mijn leerlingen zijt! Omdat Hij vooral aan de armen Zijn blijde boodschap bracht! Zijn schouders werden geranseld, omdat Hij er de zware last op geladen had, hen een Eeuwig paradijs te schenken! Omdat Hij kwam om ons den weg te wijzen naar de Waarheid.
Zijn heupbeenderen werden rood en blauw geslagen, omdat Zijn rijk niet was van deze aarde, en Hij Zijn dienstmanschappen niet te weer stelde tegen het uitschot!
Zijn schoon hoofd was bevuild met gestolten bloedklonters, en een doornenkroon met felle priemen sloegen zij in zijn schedel en het speeksel van hun mond hing kleverig in zijn wenkbrauwen en ogenwimpers, en dreef langs Zijn kaken af tezamen met Zijn bloed!
Alle vormen van hoon en spot, van vernedering en belediging verdroeg Hij voor ons; want Eindeloos diep was Zijne Liefde. Hovaardigen hebben met den minachtenden lach op hun lippen gevraagd: Koning, waar is je scepter, en den rietstok waarmee ze hem het hoofd ranselden, hebben ze in Zijn hand geduwd! Wellustelingen hebben hun dierlijke maskers tot wilde lachgrijnzen getrokken en vuigheden verteld over den ontkleden Volks-Leider. Zij hebben Hem met ijzeren lansen zijn vingeren gekneusd op den maat van vunzige liedjes.
Dranklustigen hebben hem op de lippen gespuwd om Hem den smaak van het bier te verschaffen! Sjacheraars en geldwolven hebben Hem een purperen mantel rond de gekorven schouders
| |
| |
geworpen, en zij hebben voor Hem gebogen als ware Hij een bankdirecteur, hun crediteur waarvoor zij hoffelijkheid veinzen, hun geldschieter waarvoor zij buigen als rietgewas in den wind! Lasteraars en moordenaars, huichelende vroomgezichten, kwezelende kerkpilaren en hoerenjagers, misbruikers van jeugd en ouderdom, onrechtvaardige werkgevers, volksbedriegers, ophopers van onnodig geld die de armen in de riolen der straten laten kreperen, souteneurs, ontwerpers van mode's die zwoeler zijn dan het naakte vlees, liefdelozen die de bedelaars van hun deuren houden met het opschrift: aan de deur wordt niet gegeven! Hartelozen die den leurder en den vuilnisman geen hand durven geven! Vooral de liefdelozen! Zij allen waren er bij! Zij allen hebben hem geranseld en bespuwd en bespot en gelachen om elke schok, om elke kramp van ontzachelijke pijn die door Hem voer!
Zij allen hebben geroepen Kruisig Hem! Kruisig Hem.
Zij allen hebben den zwaren kruisboom op zijn uitgeputte lijf geladen, waaronder Hij tot driemaal toe bezweken is, ten gronde smakte en Zijn tanden brak tegen de straatstenen!
Zij dansten allen rond hem en lachten om den wankelenden tred van Zijn uitgemarteld lichaam. En Hij zeide slechts tot de bedroefde vrouwen: Dochters van Jerusalem, weent niet over Mij, maar weent veeleer over u zelven en over uwe kinderen. Want zie, er komen dagen waarin men zeggen zal: Zalig de onvruchtbaren, en de schoten die niet gebaard, en de borsten die niet gezoogd hebben. Dan zal men beginnen te zeggen tot de bergen: Valt op ons, en tot de heuvels: Bedekt ons. Want indien men zo handelt met het groene hout, wat zal er dan met het dorre geschieden!
Men nagelde hem dan door vlees en been aan het kruis, en Hij vroeg den Vader vergiffenis voor hen!
| |
| |
En terwijl de Zoon Gods, verminkt, verscheurd, en als een onding aan den kruisbalk doodbloedt, beginnen de firmamenten den glans van hun licht te vergrauwen en de beddingen der rivieren worden weerbarstig als jonge dieren, en het sap der bomen zwelt woest en gistend aan de poriën der basten uit!
De jakhalzen huilen in de schaduwkreuken van de diepe wouddalen. De schuchtere herten blaten en de jonge paarden rennen over de ruggen der heuvelen als vluchtende vogels.
Men drenkt een hysopstengel in een kruik azijn, gemengd met gal en edik en brengt het aan Zijn mond, wanneer Hij de woorden der schriftuur in vervulling brengt en zegt: Ik heb dorst. Een alvorens de schelpen van zijn ogen voor het laatst bezwijken, schenkt Hij een goeden moordenaar de heerlijkheid van Zijn Koninkrijk. Dan sterft Hij, zeggende: het is volbracht!
Vuren bliksemen den toorn des Vaders over de grootste ongerechtigheid van zijne kinderen.
En splijtend beuk en berkenboom, ceders en het groen der palmen, brengt het de watervallen aan het koken, die de harde steen der rotswand versplinteren.
Des tempels voorhang scheurt!
De wegen slingeren als slangen door het veld dat dor en onvruchtbaar wordt en als een doodse zee. En wervelend tuimelen de winden met woede rukken achter bloedrode wolkenranden uit, die naar omlaag dreigen, tot in de kruinen der bomen, met geuren van verschrikking en angstige geluiden van worstelende vogels in den storm!
De bergen scheuren en spuwen vuur uit hunne wond!
De stromen slaan den brand van hunne golven over het sierlijk kruid der hoven en spatten slijk en smeur!
De zeeën schuimen hoog en laag en klotsen bulderend en zwelgen boten naar hun diepten!
| |
| |
De sterren schieten door elkaar als bliksems en vallen over de wegen.
Waar zijt gij mens!? Hoe klein en onhoorbaar is uw stem wanneer gij als een onzinnige schreeuwt tegen het geraas der stormen in: Ja! Ja!, kloppend op uw borst, Ja, dit is waarachtig de Zoon Gods!
Was zoveel Liefde, was zoveel oneindige kracht nodig om u uit den greep der satanische daemonen te bevrijden, en tevens zoveel verschrikking voor dit on-aardse schouwspel!
Wee den mens die deze stem van God niet beluisterde!
Vuur en ijs zijn water op den knip van zijn vingeren. De vruchten schieten uit de weide op onder den tocht van Zijnen adem. Hij is waarachtig God en Zijn Enigen Zoon heeft Hij voor ons geslachtofferd, uit Liefde!
Wee hem die Zijn stem niet beluistert wanneer hij roept: ‘Mijn volk, wat heb Ik u misdaan, of waarin heb ik u bedroefd? Geef Mij antwoord.’
‘Omdat Ik u gevoerd heb uit Egypteland, hebt gij een kruis bereid voor uw Verlosser.’
‘Omdat Ik door de woestijn, u heb geleid, gedurende veertig jaar, en u gespijzigd heb met manna, en u gevoerd heb in een land van overvloed, hebt gij een kruis bereid voor uw Verlosser.’ ‘Wat had Ik voor u nog moeten doen en heb ik niet gedaan? Ik heb u geplant gelijk mijn schoonsten wijnstok en gij werdt Mij bitter bovenmate; want met azijn hebt gij Mijnen dorst gelaafd en met een lans hebt gij de zijde van uw Verlosser doorstoken!’
Zijne beenderen hebben zij niet gebroken!
Ze doorboorden zijn zijde met een lans, waaruit water en bloed vloeide.
| |
| |
Zo braken zij den tempel af, die Hij na drie dagen weer zou opbouwen.
De wegen naar het paradijs Zijns Vaders was Hij voorgegaan, de deur des hemels was Zijn dood!
Aloë en myrrhe hebben vromen gestreken over zijn verstilde ledematen, zij hebben hem gewikkeld in lijnwaadstroken en in een graf gelgd, waaruit hij den derden dag verrijzen zou. En het geschiedde aldus!
|
|