‘Citoyen Chabot is Conventioneel,’ zegt Guillard streng. Chabot vraagt om een ogenblik met haar alleen te zijn, om haar te ondervragen. Met wellust in zijn stem vraagt hij haar: ‘Hoe vond je Marat in het bad? Had hij nog een schuld bij je uitstaan?’
Zij kijkt hem strak en minachtend aan.
‘Ha-ha-ha,’ gaat hij verder en fluit zachtjes tussen de tanden... ‘dus toch een werktuigje van de Girondijnspaapse coalitie... Je bent uit Normandië,’ zeggen ze. - Zijn handen gebaren, alsof ze zich van iets meester willen maken. Zijn rood gloeiend gezicht vertoont echter een genoeglijke glimlach.
Zijn ogen blijven op de gevonden voorwerpen rusten. Hij neemt het gouden sierhorloge in zijn handen... en kijkt er met belangstelling naar.
‘Ik herinner mij nu, mijnheer Chabot, dat gij uw capucijnen-belofte van armoede hebt verzaakt,’ zegt ze plotseling koel.
Hij ondergaat deze zin als een slag in het gezicht. Maar hij herstelt zich snel en komt vlak voor haar staan: ‘Hoe heb je hem zo recht in het hart kunnen raken?’
‘De verontwaardiging van mijn eigen hart wees me de weg,’ antwoordt ze met dezelfde onverschilligheid.
Legendre, de ossenslachter, is inmiddels binnen gekomen. Aan een halsband leidt hij een hond, die in zijn achterpoten gedoken tussen de mensen voortsluipt en af en toe zijn muil opent om een gehuil te laten horen, dat vrees en pijn lijkt uit te drukken. Hij komt naar Charlotte en bromt met zijn diepe stem: ‘Kijk, Cleopatra, in welke vermomming de vijand rondom ons sluipt... Arm dier,’ vervolgt hij, terwijl hij het dier over de kop streelt. Dan kijkt hij met donkere blik naar Charlotte en vraagt: ‘Was jij het niet, die vanmorgen vroeg in een religieusen-habijt aan mijn huis kwam?...’
‘Dat moet een vergissing zijn, mijnheer,’ antwoordt ze, ‘ik vermoed, dat u niet van zulk een misdadige grootheid bent, dat het de moeite waard is om u te straffen, trouwens ik kwam alleen maar om Marat te doden!’