Figuratief overschot(1953)–Robert Franquinet– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] De afwezigheid I Aan de grijze ramen van de dodendag staat als een marteltwijg de wind en slaat de gescheurde webben samen. Bij de dorpsgraven vallen de bemoste torens als meeuwen boven de verbrande haven. Er is geen aas meer voor onze ijdelheid. Zijn er nog onbetreden rijken en nederlagen die niet geleden zijn dan in de herinneringsbeelden van verpoederd krijt? II Onder uw roze voeten was de aarde zwarter aan uw vochtige mond stond de vuurvaan strak de vogels verstilden in uw zacht verweer zij zaten als rode vruchten op de boomtak tussen de sterren in uw ontbonden nachthaar. Mijn dagen snelden als zwaluwen door de open deuren van de vreugde en alles in mij dat nog van het kind moest zijn werd als verse eieren gebroken op de teilranden van het droomfestijn. Nu draag ik de naam van andere kinderen en niets meer is daarin aan u verwant. zij roepen mij wanneer hun kleine dierlijkheid ervaart dat het avonduur hen overmant. [pagina 16] [p. 16] III Verworpen dag met het geluid van oud ijzer in de verchroomde dingen van de straat. Achter de huid der spiegels klopt hetzelfde bloed van uw gelaat en telkens weer in deze zeeblauwe oogappel de nacht als een zwarte roofvogelbek, en telkens weer het kind, dat afscheid nemen kwam in het uniform van een soldaat. Zijn stem in de deur was als een vlam die de kruin van mijn borst verschroeide. ‘Al het tedere, zei hij zonder schaamte, is medeplichtigheid, de bomen kleuren de gehangenen met bloesems het graf is open het brood is rot roet in de honing der eenzaamheid. De nieuwe horden gaan voorbij aan dit overschot’. IV En nu is weer aarde geworden zijn bloed en uw bloed dat ik aan elkaar verraadde. tussen de stenen van het huis houdt de alledaagse orde de grensgebieden van mijn waanzin stil als moeraswater onder de edelstenen van het sierkruis. Vorige Volgende