Charaksis(1946)–Robert Franquinet– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] Een najaar [pagina 29] [p. 29] [Hier, bij den binnengloed der roestige herrefstboomen] HIER, bij den binnengloed der roestige herrefstboomen, slaat gij mij in den duist'ren ban; kan ik uw dood nog wel ontkomen, den droeven doom doorbreken als een man? Want wie de levensstrengen hield geborgen van uit den schoot der prilste zonnedagen, ombloesemd van het licht der lentemorgen, moet hij niet eenzamer zijn smarten dragen? De rilde beminde, die smet'loos was gekozen, buiten de nevelkringen van den tijd, met handen, licht als vroege voorjaarsrozen, heeft hij in 't droomgebied gebeid. Wel onverstoord, in zulk een liefde kuisch gebleven, hoe ook de schaduw van den nacht hem overspon, moet, wie het minnespel nog nimmer heeft bedreven, een sneeuwwit beeld zijn in een droomgazon. Welk een benaadren, in dit ijl en vocht geblaerte, dringt nu door de herinnering, de ongeschonden staat, en wil nog eens aan uwe milde klaerte de huivering ontdoen van 't alledaagsch verraad. Vorige Volgende