Men fluisterde, dat je er 's nachts, om en bij twaalf uur, niet levend voorbijkwam, vooral niet, als je wat op je geweten had.
Eens was het gebeurd, dat een boer er zo maar pardoes met paard en al inreed en jammerlijk verdronk, het paard ook. En toch wisten boer en paard heel goed de weg, ze kwamen er dagelijks langs. Maar de boer was een verrader, een zevenstuiversman, die geusgezinden aanbracht bij de handlangers van Alva.
Joost wist precies hoe het gegaan was. Hij had het verhaal gehoord van zijn vader, 's avonds, toen het gezin om de haard zat en luisterde naar het kraken en piepen in de malende molen.
‘Hier is de tijd, waar is de man?’ had een holle stem geklonken, diep uit de zwarte molenkolk en toen had de boer geantwoord: ‘Hier is de man’, en hij had zijn paard het water ingestuurd om zijn zonden te boeten. Het water sloot zich over de boer en het paard en de volgende morgen vond men paard en ruiter drijven in de ringsloot.
Zulke dingen gebeurden er bij de molen, waar Joost woonde.
Overdag kon je er gerust voorbijgaan, dan gebeurde er niets, maar tegen middernacht werd het gevaarlijk. Dan kreeg de noodlottige stem, die in de kolk woonde, macht over hen, die geen rein geweten hadden. De zevenstuiversman had het ondervonden.
Menigmaal lag Joost plat op zijn buik in het gras om in het zwarte water, onder hem, te kunnen kijken. Hij probeerde er diep, diep in door te dringen, maar dat was onmogelijk, het was zo donker, dat geen oog er iets in ontdekken kon.
Soms meende hij de stem te horen.