Nina was niet het enige levende wezen in de takken.
Er sliepen vogels en apen in dien boom en natuurlijk waren die wakker geworden door de ongewone stoornis.
Eerst waren ze gevlucht, maar nu kwamen ze langzamerhand weer terug. De vogels klapwiekten, zochten hun slaapplaats weer op, piepten wat en gingen opnieuw zitten slapen, maar de apen waren nieuwsgieriger uitgevallen. Die kwamen ook naar hun oude plaatsjes terug, maar toen ze daar eenmaal zaten, waren ze nog lang niet tevreden. Ze wilden weten, wat voor vreemds er in hun boom gekomen was.
Er woonde een ganse apenkolonie in dien boom. Gelukkig voor Nina geen orang-hoetans, maar toch vrij grote dieren. Kleintjes natuurlijk ook.
Dat apengezelschap was erg in de war door het onverwachte bezoek. Ze klekkerden met hun tanden en maakten vreemde, sissende geluiden. Soms huilde eentje erbarmelijk, terwijl een ander scheen te schaterlachen.
Natuurlijk was het geen lachen en huilen, doch enkel een uiting van opwinding, maar in de oren van Nina klonk het geheimzinnig en vreesaanjagend.
Ze kon niet anders, of ze moest wel denken aan de boze geesten, die in het nachtelijk uur door de bossen waren.
Scherp tuurde ze in de diepe duisternis, hoewel ze toch wist, dat de geesten zich nooit lieten zien. Maar het was goed dat ze zo scherp uitkeek, want nu ontdekte ze, aan een tak, aan haar linkerhand, iets waarvan ze in het eerst erg schrok. Het leek een grote, zwarte bal aan een touw, die aan een tak hing te slingeren, maar in werkelijkheid was het Si Monjet, de aap.
Plotseling hield hij op met slingeren en stak een van zijn handen uit naar een tak, onder hem, en zat daar een ogenblik later vreemde geluiden te maken.
Ogenblikkelijk kreeg hij antwoord, en van alle kanten kwamen de apen naderbij. Het duurde niet lang of ze was