jes. Hij likte ook niet de hand van Nina, maar wreef er zijn neusje tegen en rende maar steeds heen en weer en lokte het meisje mee de richting uit, die hij wilde.
Meer dan een uur misschien had het meisje steeds het hertje gevolgd, de dichte wildernis in. Scherp keek ze uit of ze zich ergens zou kunnen verbergen. Van tijd tot tijd klonk het gebrul van Si Matjan door het bos.
Wanneer dat gebeurde, kromp het dwerghertje van angst ineen, en Nina voelde haar bloed stokken.
Ze werd moe en moedeloos. Ze voelde, het niet lang meer te kunnen uithouden. Een half uur misschien nog, een uur, maar dan zullen de krachten haar begeven. Dan zal ze ineenzinken, onder een boom, het hoofd op een uitstekenden wortelstronk, en in slaap vallen.
Si Matjan zal komen, want zijn reuk is scherp, of Si Oelar, of wellicht het grommende, wilde varken en o, Nina zal niet ontwaken, want ze is zo moe.
Een ogenblik dacht ze er aan, het maar op te geven en in het mos te gaan liggen. Een plaatsje te zoeken onder een van de reusachtige bladeren en zich neer te vlijen in de hoge alang-alang, de ogen te sluiten en alles te vergeten.
Maar een angstaanjagend gebrul, niet zover van haar verwijderd, gaf haar nieuwe krachten.
Ze sprong vooruit, achter Kantjil aan, die vliegensvlug voor haar uit rende en angstig blaatte.
Nina had best gehoord, dat het gebrul van den tijger kwam, en dat deze laatste niet ver van haar af wezen kon. Ze verbeeldde zich, dat ze hem vlak achter zich hoorde; hoe hij door het dichte onderhout kroop; talloze dode takjes kraakten onder zijn poten. Ze meende, dat ze zijn ogen als twee gloeiende ballen lichten zag, tussen de bladeren door, en het was of ze voelde, hoe zijn hete adem langs haar wangen streek.
Weer klonk het dreigende gebrul.