werkelijk iets bijzonders aan de hand was. Hij had zich niet vergist, dat zag hij wel.
Zwartbek bewoog zich niet, toen haar man op den tak naast het nest neerstreek.
Rafelvlerk begreep, dat hij zich te voegen had naar zijn vrouwtje. Zij zou wel weten, hoe het hoorde. Hij deed dus precies als zij en ging even stil en geheimzinnig zitten kijken. Hij ging niet in het nest zitten, maar toch heel dicht bij zijn vrouwtje, op den rand.
‘Zie zoo,’ dacht hij ‘afwachten maar.’
Eindelijk zei Zwartbek: ‘Sparrr!’
En Rafelvlerk antwoordde prompt: ‘Sparrr!’
Daarna bleef het een poos stil. Zwartbek deed zeer ernstig en keek rechts noch links en Rafelvlerk hield zich nog deftiger en keek heelemaal niet.
Tenminste, hij deed alsof. Maar in werkelijkheid gluurde hij door een kiertje van zijn oogleden, om te zien, wat Zwartbek deed.
‘Sparrr!’ zei het wijfje weer.
En trouw gaf Rafelvlerk: ‘Sparrr!’ terug.
Toen stond Zwartbek voorzichtig op, heel voorzichtig, keek Rafelvlerk ernstig aan, draaide een paar maal in het nest rond en wipte op den rand tegenover haar man.
Deze was ook gaan staan, kon nu in het nest kijken, en o wonder, daar lag het, het eerste ei!
Mooi glanzend was het, met groene en donkere vlekken en het lag daar zoo heerlijk warm en zacht, in het met wol gevoerde nest.
O, het was een prachtig ei en Zwartbek