| |
| |
| |
De dochter van de Granman is ziek
Al jarenlang was Ba Anansi nu opzichter op de suikerrietplantage van de Kapitein. Het suikerriet groeide hoger dan ooit en de suikermolens draaiden dat het een lieve lust was. De zwarte mensen die op de plantage werkten, deden zingend hun werk, want de Zweep had niets meer in te brengen en de slavernij was afgeschaft.
's Avonds als het werk klaar was, kwamen de mensen bij elkaar en vermaakten zich met het vertellen van verhalen over die slimme Ba Anansi. Ze hadden er vreselijk plezier in en ze lachten zich een bult om zijn streken.
De Kapitein draaide tevreden aan zijn snorpunten en vulde zijn buidel met geld. De schepen van de
West Indische Compagnie voeren af en aan en de matrozen zongen vrolijke zeemansliedjes.
De Chinees, in de winkel op de hoek, deed goede zaken, want de mensen hadden veel geld en geld moest natuurlijk rollen.
Iedereen was heel tevreden met de gang van zaken.
‘Het gaat goed, het gaat goed,’ werd er gezongen. ‘Ba Anansi doet goed werk de zwarte mensen te laten lachen door zijn streken. De Kapitein heeft er goed aan gedaan hem als opzichter in dienst te nemen.’
Ma Akoeba werd dik en rond, want het kwam niet meer voor dat haar man geen huishoudgeld meer voor haar had. De twaalf spinnenkinderen groeiden braaf op. Ze gingen naar school en droegen schoon gewassen en gestreken witte kleren. Hun haren waren altijd behoorlijk gekamd en ze hadden altijd een schone zakdoek bij zich om hun neus te snuiten. Ze deden natuurlijk wel
| |
| |
kattenkwaad op zijn tijd, maar dan zei de Granman meestal lachend: ‘Geef ze maar een pak voor hun broek en klaar is Kees. Ze zullen het niet meer doen, nietwaar kinderen?’
‘Nee, Granman,’ zongen ze dan in koor en begonnen gelijk weer opnieuw.
Ba Anansi was intussen een oudere heer geworden. Hij kreeg grijze haren, die onder zijn gebarsten ijzeren pot uitkrulden en af en toe had hij last van krampen in zijn lange, dunne benen. Hij hoestte soms ook een beetje en zijn ogen werden minder goed. Ook werd hij een beetje doof, maar niet zo heel erg gelukkig.
Het leek erop dat hij zijn streken had afgeleerd.
Maar... dat was slechts uiterlijke schijn. Van binnen was hij nog altijd een schelm, ook al leek het erop dat hij een nette vent was geworden.
‘Wat wordt Ba Anansi dik,’ fluisterde een slanke riethalm tot haar buurvrouw, die naast haar stond en zachtjes heen en weer wiegde op de wind, die van de verre bergen uit het zuiden kwam.
‘En zo deftig,’ antwoordde haar vriendin, terwijl ze even haar lip optrok.
Die twee rietjes hielden niet zo van ouwe, dikke spinnen, die op hun dooie akkertje over de plantage rondliepen. Ze vonden de verhalen die hun moeders en grootmoeders over hen vertelden veel leuker. Daar kon je om lachen dat je op je stengel stond te schudden, maar deze deftige Ba Anansi begon op den duur wel een beetje vervelend te worden.
Ba Anansi hoorde het fluistergesprekje
Hij krabde zich eens achter zijn oor en zette zijn ijzeren pot recht op zijn kop. Hij rekte zijn lange armen en benen uit en vroeg toen aan zijn List: ‘Ben ik een vervelend personage geworden?’
‘Een beetje wel,’ was het antwoord van List, die even door de barst in de pot naar buiten gluurde. ‘Je schijnt mij tegenwoordig helemaal niet meer nodig te hebben, Ba Anansi. Je baas is tevreden over je, dat is waar, maar verder voer je niet veel meer uit. Er wordt tegenwoordig niet veel meer om je gelachen.’
‘Dat heb je dan mooi mis,’ antwoordde Ba Anansi en daar had
| |
| |
hij gelijk in, want in de dorpen in de bossen waren de mensen aan het lachen. ‘Hoor je ze niet schateren, mijn beste List, de mensen slaan met hun handen op hun knieën van plezier!’
‘Je hebt gelijk Ba Anansi, maar dit is om de vroegere Anansi, je weet wel, die altijd streken en kattenkwaad uithaalde. Dat heeft niks met jou te maken, daar lachen ze niet zo om.’
‘Ik doe toch anders heel erg mijn best,’ zei Ba Anansi, een beetje treurig.
‘Jawel, dat weet ik ook wel, en je bent ook een beste kerel. Je bedoelt het goed, maar je bakt er op dit moment niets meer van.’
‘Meen je dat nou?’
‘Wis en waarachtig.’
‘Had ik dan geen opzichter moeten worden en Zweep niet onder de grond moeten stoppen?’
‘Als je dat niet had gedaan zou de Grote Geest van alle Kruisende Wegen al je dunne pootjes onder je kont hebben weggeslagen, Ba Anansi. Je hebt er mooi werk mee verricht, maar het is niet genoeg, weet je. Zweep zal nooit meer op de plantage kunnen verschijnen en dat hebben we geheel aan jou te danken, maar je eigenlijke werk is toch om de mensen te laten schudden van het lachen. En dat weet je heel goed.’
‘Ja,’ knikte Ba Anansi beschaamd.
‘O zo,’ fluisterde List.
Na het gesprek met List nam Ba Anansi afscheid van Ma Akoeba en zijn twaalf kinderen. En ook van de Kapitein.
‘Wat zeg je me nou?’ vroeg de Kapitein verbaasd. ‘Ga je me verlaten? Heb je het soms niet goed bij mij?’
‘Ik heb het te goed bij je, denk ik, Kapitein.’
‘Dat heb ik nog nooit iemand horen zeggen.’
‘Dat kan wel waar wezen, maar ik word hier te dik en te vet.’
‘Wil je dan weer honger gaan lijden?’
‘Een beetje wel, ja, misschien is dat wel beter voor mij.’
‘Je moet het zelf weten, Ba Anansi. Het spijt me dat je weggaat. Je hebt mijn plantage zo goed op orde gebracht.’
‘Met die plantage blijft het wel goed gaan, maak je maar geen zorgen.’
| |
| |
‘Nou, jij bent me er een, om zo maar weg te gaan op je oude dag, als je hier zo'n goed leventje hebt.’
‘Op mijn ouwe dag, op mijn ouwe dag,’ mopperde Ba Anansi in zichzelf. Hij voelde zich nogal beledigd door die woorden. Hij hoorde niet graag praten over oud worden.
‘Nou, ieder zijn meug,’ zei de Kapitein. ‘Hier is je loon.’
Hij betaalde Ba Anansi een behoorlijk bedrag en schudde hem hartelijk de hand.
‘Ajuus,’ zei hij met een traan in zijn stem.
Ba Anansi pinkte ook een traantje weg en liep naar zijn huis.
Ma Akoeba wist niet wat zij hoorde. Eindelijk was haar man een fatsoenlijke oude heer geworden en nu wilde hij ervandoor gaan. Ze kon het niet begrijpen en huilde tranen met tuiten.
‘Waarom toch? Waarom?’ snotterde ze.
‘Zo gaat het in het leven, Ma Akoeba. Ik volg mijn eigen weg verder,’ verklaarde Ba Anansi.
Ma Akoeba ging verdrietig verder met het huishouden.
Ba Anansi zei zijn twaalf kinderen vaarwel. Hij gaf aan de jongste, de kleine Anansi, zijn slijpsteen cadeau. Ze zwaaiden hem nog lang na.
‘Goede reis,’ lispelde het suikerriet en Ruth en Amadeus gaven Ba Anansi zoveel te eten mee dat hij voor een paar weken genoeg had.
Zodra Ba Anansi buiten de poort van de plantage was, schudde hij zich eens goed uit. Eindelijk weer vrij!
‘De wereld ligt voor mij open,’ juichte hij, maar hij schrok van zijn eigen stem, zo beverig en versleten klonk die.
‘Wat hoor ik daar voor een raar geluidje?’ vroeg een half opgeschoten cassaveplant, die in de moestuin van de Chinees op de hoek groeide. ‘Het lijkt wel een gebarsten kinderfluitje.’
‘Het is Ba Anansi, die opnieuw op avontuur gaat,’ antwoordde Sprinkhaan, die voor Ba Anansi uithipte. ‘Zie je dat niet kwajongen?’
De kwajongen stak zijn tong uit naar Ba Anansi, die het niet eens merkte, zo slecht waren zijn ogen geworden, en dat terwijl hij vroeger toch zo scherp kon zien.
| |
| |
‘Je moest je schamen,’ berispte Sprinkhaan hem. ‘Je mag geen oude spinnen voor de gek houden!’
‘Krijg het heen en weer!’ schold de ondeugende cassave.
En Sprinkhaan begon prompt heen en weer te springen.
Ba Anansi liep met ferme stappen door, maar al gauw was hij doodmoe. Zijn dunne pootjes schenen hem niet meer zo goed te kunnen dragen en het leek of zijn rijstzak tweemaal zo zwaar op zijn rug rustte als hij in werkelijkheid was.
‘Je kunt beter naar de plantage teruggaan,’ zei iemand vlak bij zijn oor. ‘Deze reis wordt nog eens je ongeluk, dat zul je zien.’
‘Wie hoor ik daar?’ vroeg Ba Anansi met een beverige stem. ‘Ben ik dan iemand, die zomaar ongevraagd mag worden aangesproken? Dat was vroeger wel anders...’
‘Ja, vroeger... vroeger...’ twetterde Tjotjo.
‘Ah, ben jij het, Tjotjo?’
‘Nee, het was Schildpad die het zei, maar hij werd zo bang van je grimmige gezicht, dat hij op de vlucht geslagen is.’
Ba Anansi zette zijn borst op. Dat was echter een zielig vertoning, want hij kon bijna niet meer rechtop staan. Hij merkte het en dat maakte hem verdrietig. Hij schaamde zich er een beetje voor.
‘Vroeger is nu niet!’ tierelierde Tjotjo.
‘Maar ik ben nog steeds dezelfde,’ pochte Ba Anansi.
‘Dat zul je dan moeten bewijzen,’ plaagde de jonge cassave.
‘Wil jij nu eindelijk eens je grote mond houden,’ viel Sprinkhaan tegen hem uit. ‘Bengels zoals jij moeten
groeien en zich niet met andermans zaken bemoeien. Ba Anansi weet zelf wel wat hem te doen staat en jouw eigenwijze praatjes kunnen hem gestolen worden.’
Ba Anansi gaf Sprinkhaan een dankbaar klopje op zijn springpoten. De cassavewortel kreeg een kleur tot achter zijn oren en hij zei niets meer.
Maar Ba Anansi zei tot zichzelf: ‘Ik moet bewijzen dat ik nog steeds dezelfde ben en dat ik de mensen nog aan het lachen kan maken.’
Hij vervolgde strompelend zijn weg en kon nog niet weten
| |
| |
dat er een schone taak op hem lag te wachten.
Wat was het geval?
De dochter van de Granman was ernstig ziek. De Medicijnman van het dorp had reeds al zijn middeltjes op haar uitgeprobeerd en ook de Wintiman, maar het was tot nu toe allemaal tevergeefs geweest. Het lieve meisje werd maar niet beter. Integendeel, haar toestand verergerde met de dag.
‘Wie kan mijn dochter dan wel genezen,’ riep de Granman ten einde raad uit. ‘Is er in heel Suriname dan geen enkele dokter geleerd genoeg om het juiste geneesmiddel voor haar te vinden?’
Er kwamen allerlei dokters langs, maar niemand kon haar de juiste medicijnen geven, zodat het meisje nog steeds niet beter was.
Natuurlijk had de nieuwsgierige Tjotjo het treurige nieuws opgevangen en het doorverteld aan Ba Anansi.
‘Is dat lieve meisje ziek?’ vroeg hij en hij zette daarbij zo'n geleerd gezicht dat iedereen wel moest denken: ‘Dat is de echte dokter, hij zal de dochter van de Granman wel kunnen genezen.’
‘Ze is er heel erg ellendig aan toe, Ba Anansi,’ zei Sprinkhaan. ‘Haar krachten nemen elke dag een beetje meer af en ze heeft al jaren niet meer gelachen.’
‘Er is geen enkele dokter die haar genezen kan,’ schetterde Tjotjo.
‘Want er isss vvvoor haar geen kruid gewassssen,’ vulde Konijn aan.
Hij sliste een beetje, Konijn, vanwege zijn gespleten bovenlip, maar Ba Anansi en Tjotjo verstonden hem evengoed toch wel. Ook Sprinkhaan snapte precies wat hij bedoelde, want die verstond alle talen.
Ba Anansi luisterde aandachtig toe.
Misschien was hier wel een goede gelegenheid om te bewijzen dat hij nog altijd de oude was. Hij had wel voor moeilijker gevallen gestaan, je kon maar nooit weten.
Tjotjo lachte schel en spottend.
‘Wat heb je?’ vroeg Ba Anansi lichtgeraakt.
‘Vroeger is nu niet! Vroeger is nu niet!’ twetterde Tjotjo.
| |
| |
‘Och, jij,’ schimpte Ba Anansi, maar vanbinnen voelde hij dat de vogel wel eens gelijk zou kunnen hebben. Vroeger zou hij er niet lang over hebben nagedacht, maar gelijk de zaak aangepakt hebben. Vroeger zou hij allang met een plan in zijn hoofd naar het meisje op weg zijn geweest, met het vaste vertrouwen dat hij het een of ander middel zou vinden om haar te helpen. Nu stond hij daar echter als een ouwe, vette, besluiteloze spin te dralen en luisterde hij naar de domme praatjes van Konijn, Tjotjo en de langpotige Sprinkhaan. Hij was niet meer zo kwiek als vroeger.
‘Kom Ba Anansi, laat je niet ontmoedigen, maar doe iets!’ zei zijn innerlijke stem.
Meteen nam hij een besluit.
‘Ik ga naar de Granman,’ zei hij heel kordaat.
‘Zal ik meegaan?’ vroeg Sprinkhaan nog.
Nee, dank je. Ik kan het alleen wel af, wat denk je wel.’
Sprinkhaan nam een grote sprong en weg was hij.
Konijn trok zijn neus op en kroop tussen het struikgewas.
Tjotjo vloog vast vooruit naar de Granman om hem van de komst van Ba Anansi op de hoogte te stellen.
Ba Anansi liep onderweg nog even bij de winkel van de Chinees langs, want hij wilde een keurig dokterspak hebben.
‘Kijk eens hier, ik heb allerlei soorten,’ zei de Chinees. ‘Wat denk je van deze geelgestreepte broek met bijbehorende pandjesjas. Dat zal je heel goed staan.’
Ba Anansi kocht de broek en de pandjesjas en daarbij ook nog een hoge hoed. Hij zette de hoed op de gebarsten pot op zijn kop en dat was een heel gek gezicht. List, die immers onder die pot woonde, was zijn uitzicht kwijt en was dus niet zo erg te spreken over deze nieuwe aankoop.
‘Zei je wat, List?’ vroeg Ba Anansi.
‘Ik had het over die hoed.’
‘Vind je hem dan niet mooi?’
‘Ik vind dat één hoed genoeg is. Je moet mij niet wegstoppen, want je kunt mij niet missen. Of dacht je soms dat je het zonder mij kunt stellen?’ Dat zou je wel eens lelijk kunnen opbreken!’
‘En nu geen gekibbel meer!’ klonk het met een barse stem uit
| |
| |
de Palmboom. Meteen viel er een zware kokosnoot op de hoed, die pardoes over de ijzeren pot heen schoof.
‘Jullie moesten je flink schamen!’ zei de Grote Geest van alle Kruisende Wegen. ‘Wat kunnen jullie kibbelen, zeg! Een ouwe vette spin als jij, foei, en dat nog wel met je eigen List, aan wie je zoveel te danken hebt. Vooruit! Hup! Naar de Granman, Ba Anansi, en kijk of je zijn dochter kunt genezen zonder hulp van je List, die onder je hoge hoed gevangen zit.’
‘Dat zal ik doen,’ pochte Ba Anansi.
‘Hahahahaha!’ schaterde Tjotjo.
Ba Anansi voegde de daad bij het woord en hij klopte op de deur van het huis van de Granman.
De Granman, grauw van verdriet, deed open en hij vroeg: ‘Ben jij de geleerde dokter die mijn dochter kan genezen?’
‘Die ben ik, mijn naam is Ba Anansi, breng mij maar gauw naar het zieke meisje.’
‘Kun je je hoed niet afzetten, Ba Anansi?’
‘Nee, die zit aan mijn ijzeren pot vastgegroeid.’
De Granman keek vol eerbied naar Ba Anansi. Een dokter met een ijzeren pot op zijn hoofd en daar nog een hoge hoed bovenop moest wel een zeer geleerd man zijn, dacht hij.
‘Ik zal je naar mijn dochter brengen, Ba Anansi. Kom maar mee.’
Ba Anansi keek naar het dochtertje van de Granman en schudde zijn hoofd.
‘Bedenkelijk,’ mompelde hij.
De Granman barstte in snikken uit. ‘Ik hoor het al en ik zie het al, dokter, je weet geen medicijn voor haar.’
Ba Anansi probeerde zich een houding te geven. Hij wist echt niet wat voor medicijn hij zou moeten geven. Hij vertrouwde op zijn List. Dat was altijd zo gegaan. List had hem altijd geholpen door hem iets in zijn oor te fluisteren, maar nu wachtte hij op een goede ingeving en er kwam niets. Wel klopte List tegen de binnenkant van de hoed en Ba Anansi hoorde dat ook wel, maar hij kon er niet uit wijs worden wat het betekende. Wat werd er toch bedoeld met dat geklop? Ach, die arme Ba Anansi zat heel erg in zijn piepzak.
| |
| |
De Granman, die eerst zo verdrietig was geweest, begon een dreigende houding aan te nemen.
‘Ben je soms hier gekomen om mij voor de gek te houden?’ vroeg hij boos.
‘Nee, ik kom je dochter genezen,’ antwoordde Ba Anansi brutaal. ‘Ik zal je een recept geven en dan zul je zien dat ze heel snel weer beter is.’
‘Hoe heet dat medicijn?’
‘Dat doet er niet toe.’
‘Hoe lang moet ze het innemen voordat ze beter is?’
‘Totdat er geen adem meer is,’ sliste List onder de hoed, maar Ba Anansi verstond: ‘Totdat ze er niet meer is.’
Ba Anansi schreef wat hanenpoten op een papiertje en gaf dat aan de Granman. Die stuurde een jongetje naar de apotheek om het drankje te halen. Het kostte veel geld.
Ook Ba Anansi schreef een vette rekening uit.
De Granman zette grote ogen op.
‘Rekent hij zoveel voor een visite?’ vroeg hij vertoornd. ‘Dat is een ongehoord hoge prijs.’
‘Maar Granman, je wil toch dat ik je dochter zo gauw mogelijk genees, nietwaar?’
‘Ja, maar... dat heeft toch niets met de prijs te maken.’
‘Het gaat om heel iets anders,’ schreeuwde List in de hoge hoed. Omdat de hoge hoed het geluid slecht doorliet, verstond Ba Anansi hem niet goed. Hij moest echter zijn antwoord klaar hebben voor de Granman en daarom zei hij: ‘Het heeft er alles mee te maken. Het gaat erom dat je betaalt tot ze er niet meer is.’
De Granman werd nu pas echt boos. Hij zag er uit alsof hij Ba Anansi wilde opvreten.
De dochter spring op van haar bed. Ze voelde ineens dat ze helemaal niet ziek was. Eigenlijk had ze nooit iets gemankeerd. Ze had zich alleen maar aangesteld omdat ze haar zinnetje niet kon krijgen, dat verwende nest.
‘Je wilt mij dus afzetten!’ bulderde de Granman.
‘Pa, hou je hand op de knip! schreeuwde zijn dochter. ‘Betaal hem geen rooie cent!’
| |
| |
List waarschuwde dat Ba Anansi moest maken dat hij wegkwam, want het dreigde helemaal uit de hand te lopen. Maar ja, Ba Anansi kon hem niet verstaan. Hij dacht dat List zei: ‘Hou voet bij stuk!’ en daarom eiste hij met grote nadruk zijn geld. Hij schreef zelfs een tweede recept uit en wilde daarvoor het dubbele bedrag van het eerste hebben. Alles bij elkaar was dat alles wat de Granman bezat.
Wat moest de Granman nu doen? Hij zou kunnen zeggen: ‘Scheer je weg, mijn dochter is genezen en je krijgt geen cent,’ maar... dat durfde hij niet. Het was heel erg voor hem afstand te doen van al zijn geld, maar de dokter had zijn dochter beter gemaakt, dat had hij met zijn eigen ogen gezien. Die dokter Ba Anansi was werkelijk een heel geleerd man. Wie weet wat er zou gebeuren als hij niet betaalde? Misschien kwam de geheimzinnige ziekte dan terug en wat dan? Dan had hij geen geld meer voor de dokter en kon hij zijn dochter niet helpen. En zo betaalde hij dus.
Ba Anansi telde het geld zorgvuldig na en stopte het in zijn portemonnee.
Op dat moment pas zag de Granman de dunne spinnenpoten en het ingesnoerde spinnenlijf.
‘Ben jij wel een echte dokter?’ vroeg hij achterdochtig.
‘Heb ik je dochter genezen of niet?’
Nog eens waarschuwde List dat het tijd werd om te vertrekken, maar Ba Anansi verstond hem weer niet.
‘Ajakkes, het is een spin,’ zei de dochter en ze griezelde ervan. ‘Een dikke, vette spin is het, Pa, en jij hebt hem al ons geld gegeven. Wat zonde!!’
‘Ja, dat is het lieve kind. Geef hier mijn geld, lelijke spin!’
‘Zie maar dat je het krijgt!’ riep Ba Anansi, die snel op de vlucht ging. ‘Het zit in mijn portemonnee en je bent heel knap als je het eruit krijgt.’
De Granman rende achter Ba Anansi aan.
Zijn dochter rende achter de Granman aan.
Daarachter renden Tapir en Sprinkhaan, Eend en Haan, Slang en Schildpad, Miereneter en Tijger, Kaaiman en Konijn. Het hele bos liep leeg. Tjotjo en Stinkvogel vlogen boven de hele meute uit.
| |
| |
‘Houdt de dief! Hou hem tegen!’ schreeuwde de Granman, en zijn dochter gilde: ‘Hij heeft ons geld gestolen!’
De Granman was woedend: ‘Een dokter noemt hij zich! Het is een stinkdokter met zijn spinnenkop, zijn hoge hoed en zijn gele broek. Hou hem tegen!’
‘Het is een griezelige dikke spin!’ jammerde het meisje.
‘Ren voor je leven, Ba Anansi, rennen!’ Konijn moedigde hem aan, terwijl hij naast Ba Anansi ging rennen. Tjotjo was nog zenuwachtiger dan hij altijd al was.
Ruth en Amadeus knielden onder de heilige Kankantri. Ze vouwden hun handen en smeekten om genade voor Ba Anansi.
De boom luisterde vol aandacht. Even streelden zijn twijgen over het hoofd van Ruth.
‘Wees maar gerust Ruth,’ fluisterden de bladeren, ‘de Granman zal Ba Anansi niet te pakken krijgen.’
De Grote Geest van alle Kruisende Wegen, die in zijn leunstoel zat en alles had gezien, strekte zijn magere hand uit naar de vluchtende Ba Anansi.
‘Je bent oud geworden mijn vriend,’ zei de Grote Geest. ‘Je benen kunnen je haast niet meer dragen en je oren zijn doof voor de influisteringen van je List. Kom aan mijn voeten liggen, onder de heilige Kankantri.’
Met inspanning van al zijn krachten sleepte Ba Anansi zich naar de boom.
Daar zakte hij hijgend en blazend in elkaar.
‘Ik kan niet meer!’ zuchtte hij. ‘Zo moe..., zo moe...’
‘Je hoeft ook niet meer Ba Anansi, je taak is volbracht!’
‘Maar de Granman, die achter mij aan zit...’
‘De Granman zal je niets doen, Ba Anansi, en zijn dochter ook niet.’
Bij deze woorden spreidde de Grote Geest van alle Kruisende Wegen zijn handen over hem uit en nam hem in bescherming. Hij wees hem een holletje in de heilige Kankantri aan als woonplaats en verbood iedereen bij hem in de buurt te komen.
Hij mocht alleen in het vervolg geen streken meer uithalen.
|
|