Natuurlyke historie van Holland. Deel 1
(1769)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Inleiding
| |
[pagina 2]
| |
slachten Ga naar margenoot+te vinden, (uit die Werken niet zelden overgenoomen,) het nuttige der zaaken veelal vergeeten; dewyl 'er onder zoo veele liefhebberen slegts weinigen zyn, wier aandagt door de nevelen van het oppervlakkige heen ziet. Uit duizenden vind men nauwlyks één onnavolgbren swammerdam, lyonet en trembley, of een nauwkeurigen sepp; en onder de (Systhematici) kenmerkschryvers of rangschikkers, een vaderlandlievenden nozeman en gronovius, die met ons in het naspeuren van vaderlandsche voortbrengzelen te gelyk zyn begonnen; en reeds blyken gegeeven hebben van hunne aandagt op de voortbrengzelen in ons Land, gelyk de geleerde Heer de gorter ons ook, met eene Vaderlandsche Kruidkunden vereerd heeft.Ga naar voetnoot(a). Jammer is het dat de yver, die veele anderen met hun hadden aangewend, gesmoord schynt in hunne aankleeving aan de jaarlyksche veranderingen, die de Heer linnaeus gestadig in zyne samenstellen aan den dag legt; vermits veelen niets durven bestaan dan het geene op dien leest geschoeid is; of andere, minder ervaarenen, by mangel van onderzoek, niet weeten dat een groot gedeelte van het gemelde samenstel (Systhema) rust op den vasten grondslag die een boerhaave en swammerdam, waardige Vaderlanders, gelegd hebben; als me- | |
[pagina 3]
| |
de Ga naar margenoot+op de waarneemingen die de beroemde in seba, op zyne kosten, door den schranderen artedius, wegens de Visschen, ter uitvoer bragt. Om nu niet te spreeken van 't geen de geleerde waereld, aan den edelmoedigen Heer george clifford, verschuldigd is; als hebbende die Heer de vonken van het doorluchtig vernuft des Heeren linnaeus dermaate edelmoedig in ons Vaderland aangekoesterd, dat dezelve thans zoo luisterryk de Natuurkunde verlichten. Veele anderen zyn 'er wederom die geen acht geeven, om gebruik te maaken van het voorregt van ons Land, om zoo veele zeldzaamheden te kunnen bekomen, door onzen uitgebreiden koophandel, die andere landen van Europa missen, en derhalven onder de oogen der grootste uitlandsche kenmerkschryvers niet komen, dan, na dat zy hier te lande geweest zyn. Uit welken hoofde dan ons Land ook de eere toekomt, dat de grootste kenmerkschryvers, als de Heer linnaeus en artedius, door behulp van de voornoemde lofwaardige Mecenaaten, hier te Lande den palm hunner glorie geplukt hebben. Maar gelyk de zugt tot het zeldzaame, het gemeene, dog niet min beschouwenswaardige, dikwils doet vergeeten; zoo heeft die zelfde zugt ook de liefhebbers meerder gaande gehouden, met het kennen en verzamelen van het veele en het raare, en met het leeren van kentekens en naamlysten, dan met het opspeuren van | |
[pagina 4]
| |
Ga naar margenoot+het eenvoudig fraaije, en het nuttige het welk hun eigen Vaderland voortbrengt. Het is hier mede gelegen als met de zugt tot reizen, om de zoogenaamde groote tour te doen, en met uitheemsche gewoonten in het Land weder te keeren; eer men eens weet wat al voortreffelyks in dit ons klein Vaderland, waar in de edelste schoonheden der waereld te samen vloejen, te zoeken en te vinden is. Middelerwyl straalt in dit alles, niettegenstaande die aankleevende begeerte om wat nieuws en zeldzaams by de vreemden te zoeken, de natuurlyke neiging der Hollanderen door; en men moet, het geene men in dit opzigt als een verwyt zoude kunnen opneemen, veel eer als een bewys van hunne bestendige voorzigtigheid aanmerken, waar door zy eerst alles, het geen anderen met windrige voorbaarigheid, en verbaazende vertellingen te voorschyn brengen, rypelyk overweegen, om daar na, hier over, met meerder zekerheid te besluiten. Dit heeft de beroemde Ridder temple, een Engelschman, reeds ter hunner eere getuigd. Ook behoeven wy van de uitwerkzelen, die de liefhebberyen en studiën van voorige Eeuwen in ons Land gehad hebben, niet te zwygen; wy mogen, in tegendeel, roemen op die dagen, toen de oude taalen der Grieken en Romeinen in dit Land op den throon der volmaaktheid gebragt wierden, en Italie in ons Vaderland konstschilders zag, gelyk aan den besten onder hun; | |
[pagina 5]
| |
Ga naar margenoot+en 't zal, hoop ik, niet verveelen, als ik, ter deezer gelegenheid, de uitwerkzelen der liefhebberyen en weetenschappen in Holland, en de nabuurige Provintien, in 't voorby gaan, aanroere. In het begin, en in het hartje der twee voorige, gelyk ook in het begin der tegenwoordige Eeuw, zag men hier eene heerschende liefhebbery voor antike Penningen en Medailles; die, eenigen tyd de bespiegeling hebbende gaande gehouden, de fraaiste en nuttigste werkjes voor het Vaderland te voorschyn bragt: zoo dat zelfs uit voorwerpen, die anders gering scheenen, puikstukjes voor den dag kwamen. De schrandere petrus scriverius beschreef het oud batavia, en de handelingen en daaden der Hollandsche Graaven. Janus douza bragt de oude Kronyk van melis stoke weder voor 't licht. Cluverius, ryckius, justus lipsius, pontanus, junius, scaliger, naderhand joachim oudaan en anderen, spoorden, uit de geringste oudheden en brokken van steenen, de oudheid van Nederland en die der Romeinen op. Ook vond een adriaan pars, in het kerkelyk zegel van Katwyk, het spoor, tot een gantsche naspeuring van den oorsprong der Batavieren. De schrandere van der schelling, in onze oude Dischplegtigheden, een aangenaamen disch van oudheidkundige lekkernyen; terwyl de yver van smits en schynvoet ook verscheide goede werk- | |
[pagina 6]
| |
jes Ga naar margenoot+voor den dag bragt; tot dat eindelyk de wakkere van loon en myn geagte Stadgenoot en Meester frans van mieris, met eene volmaakte Penningkunde des Lands, te voorschyn kwamen. Hier benevens doorzogt de laatste de beschimmelde Pergamenten en vermufte Zegelen, met vlyt, waar door hy een nieuwen luister aan 's Lands oude Privilegiën gafGa naar margenoot(a); en vervolgens zyne onsterfelyke eere naliet in de beschryving zyner vaderlyke Stad. Door zulk een yver, in het hart der Vaderlanderen ontvonkt, heeft ook de drukpers de zoo beroemde en nauwkeurige Vaderlandsche Historie van den lofwaardigen Heer wagenaar te voorschyn gebragt; in welke die wakkere Schryver in het licht der waarheid gesteld heeft, het geene te vooren, by stukken en brokken, in de schaduwe van twyffelinge verborgen lag; en deeze weetenschappen zyn en blyven nu nog voortreffelyke onderwerpen, waar aan agtbaare verstanden ter voltooijinge arbeiden. Dog, om nader aan myn bepaalde onderwerp te komen, ga ik verder, en durf, by de Hollanders en Nederlanders, den grondslag en de uitvindingen van de voortreflykste Wetenschappen, en wel byzonder den voortgang en bloei der Natuurlyke Historie opzoeken; en dat, in een tyd, toen Europa zugtende was onder woedende Oorlogsberoertens; in een tyd, toen de Nederlandsche Wysgeeren, (om zoo te | |
[pagina 7]
| |
Ga naar margenoot+spreeken,) met den degen in de eene, en de penne in de andere hand, in hunne studeervertrekken arbeidden; wanneer een janus douza eenen onsterfelyken roem behaalde, beschermende de stad Leiden zoo wel met zyne geleerde penne, als met zyn heldhaftig staal. In dien tyd, te weeten in de zestiende Eeuw, begon men uit de geleerde werken van plinius, aristoteles, dioscorides, en andere oude Schryvers, wier Werken door de geleerde kloosterlingen van dien tyd, de woede des tyds ontrukt waren, uittrekzels te maaken, of dezelve met verstaanbaare aantekeningen op te helderen; en hier uit volgde wel dra eene begeerte om die weetenschappen met eigen ondervindingen te verlichten. Een van de grootste lichten dat toen in Holland scheen, was hadrianus junius of adriaan de jonge, gebooren te Hoorn; deeze, in allerlei taalen en weetenschappen door en door ervaren, nam, by zyne oudheidkundige bezigheden, de Natuurlyke Historie tot zyne uitspanning, en gaf, in den jaare 1564, in het licht eene beschryving over de Champagnons, in Hollands zandduinen groeijende, (hier te lande gemeenlyk Paddestoelen of Duivelsbrood genaamd,) de tytel is Phalli ex fungorum genere in Hollandiae sabuletis passim crescentis descriptio & pictura. Delphis, apud Herman Schenkelium 1564. Omtrent dien tyd bevlytigde zig ook cornelius petrus, een Hollander, in 't beoeffenen der Kruid- | |
[pagina 8]
| |
kunde, Ga naar margenoot+en schreef een boek over de Kruiden; waar op volgden zyne aantekeningen over dioscorides, onder den tytel, Annotationes in Dioscoridem. Antverpiae ex off: Joan Groeph Ao. 1553. Nauwlyks was ook door den beschermer des Vaderlands, willem den eersten, vereenigd met de goedkeuring der H. staaten, de Hooge Schoole binnen Leiden opgeregt, of men zag 'er, onder alle andere weetenschappen, byzonder ook de Natuurkunde bloeijen. Josephus justus scaliger, aldaar beter na waarde geagt dan zyn Vader julius caesar scaliger, in zyne erfelyke Vaderstad Verona, arbeidde met vlyt aan de Natuurlyke Historie van plinius. Petrus paaw, Amsterdammer, en Professor in de Medicynen te Leiden, behartigde te gelyk de Kruidkunde, en liet, benevens andere geleerde Werken, ook drukken, eene wel uitgevoerde beschryving van de Plantgewassen, die in den Leidschen Kruidhof groeijen. Zyne opvolgers, everhard vorstius, en deszelfs zoon adolph vorstius, vermeerderden niet weinig de weetenschap der Natuur- en Kruidkunde, door dien Hof met veele zeld-zaamheden, en de Boekzaalen met geleerde schriften te vercieren. De geleerde carolus clusius zag zyne agting vergroot op Leidens Hooge Schoole; hy oeffende eerst de Kruidkunde alleen, dog vond, daar na door den aan was der Hollandsche Scheevaard, gelegenheid om eene natuurkundige | |
[pagina 9]
| |
Ga naar margenoot+beschryving van veele uitheemsche vrugten en zeldzaamheden op te stellen; en toen hy door hoogen ouderdom verzwakte, was zyn opvolger de nyvre dirk outgers kluit, onder den naam van clutius, een groot voorstander dier weetenschap. Deszelfs broeders, augerius en theodorus kluit, volgden zyn spoor. Augerius beschreef de Meiworm, en een soort van Eéndags-Vlieg (Ephemera). Theodorus spoorde, met ongemeene nauwkeurigheid, de huishouding der Byen na; en zyn Boekje deswegens, veelmaalen herdrukt, verscheen eerst in 't licht te Leiden Ao. 1597. En hoe verre de Nederlandsche rembertus dodonaeus, voor en omtrent dien tyd, de Kruidkunde gebragt heeft, weet elk die zig in deeze weetenschap oeffent; als zynde 'er voor en na hem niemand geweest, die zoo verstandig de kentekenen met de kennisse van de nuttige kragten der Kruiden, in een vaderlandschen, voor elk verstaanbaaren styl, vereenigd heeft; dat hem ten onverwelkbren roem verstrekt. Beverwyk, nyland en hondius hebben zig, tot nut van 't gemeen, zeer veel van zyne wysheid bediend: en naderhand is byzonder de Kruidkunde zodanig toegenomen, dat 'er in de meeste Steden kruidhoven wierden aangelegd. Hier in overtrof die van Amsterdam niet weinig de meeste, zoo wel door de menigte van zeldzaame Planten, als door het bestier der commelyns. Joannes commelyn, de Vader, bevlytigde zig | |
[pagina 10]
| |
Ga naar margenoot+om de Inlandsche Gewassen te kennen, en gaf, in 't jaar 1683, eene lyst van de Inlandsche Gewassen in het licht. Caspar, de Zoon, hield aan met 's Vaders spoor te volgen, en bragt den Amsterdamschen Tuin byna in die onder, zoo als dezelve heden door den Hooggeleerden Heer burman bestierd wordt. In Haarlem gaf aegidius de kooker, als Professor aangesteld, ook zyne Naamlyst uit. En van tyd tot tyd kramen 'er toen veele andere Kruidkundige Werkjes, in Holland, voor den dag; welker uitgaaven van dit gevolg zyn geweest, dat de Haarlemmers nog heden de berugtste Bloemkweekeryen van Europa hebben; en die van Noortwyk, Wassenaar, Lisse en meer andere plaatsen in Rhynland, zeer ervaren zyn in het aanteelen, droogen en afleveren van allerlei medicinaale kruiden. Dus nam die weetenschap toe in de zestiende en zeventiende Eeuw; en dies tyds kreeg ook de Natuurkunde in Holland haare doorlugtigste Mecenaaten. De oorlogsvoorspoed voerde de Hollandsche vlooten tot op de Tiger, de Eufraat, de Indus, en de Ganges; en met die triumpheerende vlooten voeren nauwkeurige Natuurkundigen mede. Willem piso, een Leidenaar van geboorte, beschreef in die omstandigheden de Natuurlyke Historie van Brasilie; waar by jacob bont het zyne voegde; en ook markgraaf, die onderling met piso het zelfde onderwerp ten doel had; en na dien tyd weet ik niet dat men iets be- | |
[pagina 11]
| |
ters, Ga naar margenoot+ten opzigte van Brasilie, gezien heeft. Dapper beschreef alom zyne Gezandschappen, en de zeldzaame voortbrengzelen van China en Japan, Andere Natuurkundigen van dien naam, (en mogelyk van dien afkomst,) gaven, in laater tyd, ook natuurkundige waarneemingen in 't licht, als: herbert dapper, eene verhandeling over de Wormen, en johannes dapper, eene scheikundige verhandeling over de Kwik. Voor 't overige zyn de Gezandschappen van nieuhof; de Beschryvingen en Reizen van adam van linschoten; de Beschryving van de West-Indiën door jan de laat; rocheforts Vooreilanden van America; j. boschmans Beschryving van de Guineesche Goudkust, en zeer veele andere, alle tot voorbeelden, hoe de Hollanders zig het eerste beyverd hebben, om aan andere natiën zoo wel de Natuurkunde, als de kennisse om de waereld te kennen, te leeren; en nauwlyks genooten zy ook de vrugten van hunnen yver, waar door zy hunnen handel overal op de vaste uitheemsche kusten gevestigd hadden, of de Natuurkunde wierd ook meer en meer verlicht. Everhard rumphius blyft nog de beste beschryver van de Kruiden, Hoornen, Schelpen en Zeegewassen, die op Amboina gevonden worden. Valentyns Werken, over de zeldzaamheden van allerlei Indiaansche Dieren en Planten, houden haare waardye; zorgdragers Groenlandsche Visschery is geagt; en de bruins | |
[pagina 12]
| |
Ga naar margenoot+Reizen in Egypten zyn weergadeloos. En is 't niet een zeldzaam voorbeeld, dat in laater tyd eene Vrouw, Juffrouw maria sibilla meriaen, na dat zy de Hollandsche en Europische bloedelooze Dieren beschreeven had, stout genoeg was om de woeste zee over te vaaren, en dat enkel om de Natuurlyke Historie der Insecten, of bloedelooze Dieren van Surinaame, te beschryven? Wat voorts de verdere ontdekkingen wegens de bloedelooze Dieren, door middel der Vergrootglazen, en de gevolgen daar van, betreft, hier van hebben zekere Hollandsche en Zeeuwsche inboorlingen den eersten roem: want kort na het vervaardigen der eerst bekende Verrekykers, door twee Zeeuwsche Brillemaakers, met naame zacharias janssenen jan lipperheim, vond cornelis drebbel, van Alkmaar, de samengestelde Microscoopen, of dubbele Vergrootglazen, uit; welke loffelyke uitvinding op eene merkwaardige wyze gestrekt heeft ter uitbreidinge van de kennis der Natuurlyke Historie. Hier door deed inzonderheid de Delfsche leeuwenhoek, vervolgens, de Londensche en andere Maatschappyen verstomd staan over zyne ontdekkingen, wegens de Zaaddiertjes. De een voudige Zeeuwsche goedaart sloeg de verandering van meest alle de inlandsche Vlindertjes en Vliegjes gade; en overtrof in dit stuk monfetus. De mey en stephanus blankaart hebben hem gevolgd in dergelyke | |
[pagina 13]
| |
Ga naar margenoot+naspeuringen. Naderhand hebben verscheide anderen, als sellius, massuet, rousset en belkmeer de Zee-hout-Worm nauwkeurig beschreeven; een Koopman, de ruyscher, de geboorte der Conchenille ontdekt; en de jager, de vorming van de Indigo medegedeeld. Maar boven al heeft men eene onwaardeerlyke verpligting aan den grooten boerhaave en geleerden gaubius; om dat zy ons den onnavolgbren arbeid van joannes swammerdam in het Vaderland hebben te rug gebragt, en dat Werk aldaar in zyne waarde gesteld; daar de edelmoedige thevenot het in Vrankryk met regt had gehouden; een Werk, over de geboorte, aart, ontleeding en verandering der bloedelooze Dieren, dat zyn weerga niet heeft; waar op alle de kentekens van den Heer linnaeus gevestigd zyn; ja een Werk, waar omtrent de weergalooze natuurkundige reaumur, de roem van Vrankryk, zyne hoogagting betoond heeft; zig niet schaamende de nauwkeurige Swammerdamsche aftekeningen wegens de Byen te volgen; een Werk, eindelyk, het welk, (men verschoone myne uitdrukking,) ik meerder waardeere dan alles, wat voor of na, over de bloedelooze Dieren in Holland, geschreeven of getekend wierd, en met regt met den naam van bybel betyteld is; alleenlyk hier by stellende de beschryving der Wilgen Houtrups, door den Heer lyonet, | |
[pagina 14]
| |
Ga naar margenoot+een regten naarvolger van den doorzigtigen joannes swammerdam. Behalven deeze Schryvers van natuurkundige waarneemingen wegens de bloedelooze Dieren, zyn 'er nog verscheide aanmerkelyke kenners in Holland na dien tyd geweest, welker Schriften naar waarheid en getrouw zyn; die van trembley over de Polypen hebben de hoogste eer van uitvinding; de verhandeling van den Heer martinet, over de Ademhaaling der bloedelooze Dieren, is nauwkeurig; de verhandelingen van baster wyken niet voor die van ellis; en, om ze niet allen afzonderlyk op te tellen, daar is eene menigte van eigene nieuwe ontdekkingen van veele en veelerlei Natuurkundigen in verscheide Stukjes verspreid; ook vind men nog eene menigte andere, by wyze van brieven of berigten, in de Verhandelingen van uitheemsche Maatschappyen gedrukt, die hunne waardy aan het vernuft der Hollanderen verschuldigd zyn. Vestig ik nu voorts myne gedagten over dat verheeven deel der Natuurkunde, het welk door wiskundige proeven bevestig wordt, dan zeker zyn 'er berugte Hollandsche Wiskunstenaars geweest, en zy zyn 'er nog, die voor geene anderen behoeven te zwigten. Ik weet dat een newton door gantsch Brittanje, en geheel Europa, als een Goddelyk vernuft geagt wordt; en ik gedenk zyner eere niet zonder eene diepe eerbied voor zyne glorie; te groot, om | |
[pagina 15]
| |
Ga naar margenoot+door eene zo geringe penne als de myne te worden afgemaald. Maar ik weet ook hoe groote Lichten zommige Hollanders zyn geweest, die voor en met hem geleefd hebben. Want met den meergemelden voortgang der geleerdheid in Holland, was ook de Wiskunde een voornaame tak, waar op zig veele vernuften toeleiden. Nauwlyks was de Hooge Schoole te Leiden gevestigd, of de Edelen en Regeerders des Lands rekenden het zig eene eere, om zelve de Wiskunde te onderwyzen, of hunne Zoonen tot die weetenschap op te leiden. Meester symon frans van merwen was Schepen en Burgemeester van de Stad, en onderwees, voor die geenen die der Latynsche taale onkundig waren, in het Nederduitsch, zyne Stad- en Landgenooten, in de Wiskunde. Ludolf van colen was zyn voorganger; adriaan leegwater leefde omtrent dien tyd; en schoon men derzelver eenvoudigheid zoo dikwils laakt, men is egter aan hunne vlyt veel van de uitwerkzelen der Schepradmolens verschuldigd; en Noordholland, inzonderheid aan den laatsten, het herbooren worden van zyne Beemster, Purmer, Wormer en andere schoone Beemden. Op deeze en andere vlytige voorbeelden, volgde eerlang uit een edelen stamme een edel vernuft: de groote Vader constantyn huygens, zoo beroemd onder de groote Staatsmannen, en zoo geagt op den Hollandschen Parnas, schonk ons zyn groo- | |
[pagina 16]
| |
ten Ga naar margenoot+Zoon christiaan huygens; die zig, met een onvergelykelyken yver, in de Starrekunde en Werktuigkunde oeffende, en daar door een onsterfelyken roem verwierf. Getuigen hier van zyn zyne uitvindingen van konstige Verrekykers, Slingers en Uurwerken, met de nauwkeurigste berekeningen van minuuten en seconden, tot gebruik der Sterrekundige waarneemingen, die voor hem door niemand anders zyn uitgedagt geweest. By zulk een edelen geest blonk ook met grooten luister nicolaas hartzoeker; wiens Natuurkunde, met zoo veel waarheid en schranderheid, is opgesteld, dat de grootste Mannen, na hem, zig op zyne bondige redenen en proeven beriepen. s' Gravesande en musschenbroek, die by onze Hollanders als andere newtons met eerbied genoemd worden, volgden het spoor van hartzoeker, de eerste met geleerde lessen en uitvindingen in de Water- en Lugtkunde, en alles wat de proefneemende Natuurkunde betrof; de laatste, zyn opvolger, insgelyks met een samenstel der Natuurkunde, dat, met veelvuldige proeven, die Holland in 't byzonder betreffen, vervuld, byna volmaakt te voorschyn kwam, en onder denzelfden tytel als hartzoekers Werk, namelyk (Beginselen der Natuurkunde,) in ieders handen is. Een Werk, dat, in plaats van als beginzelen, by die geenen die de waardy van musschenbroek kennen, als een weergade- | |
[pagina 17]
| |
looze Ga naar margenoot+voortgang en bevestiging der Natuurkunde word aangemerkt, en, in 't vervolg van tyd, door musschenbroek nog merkelyk verbeterd is. Voegt hier by de zoo voortreffelyke Waereldbeschouwing van den Godvrugtigen nieuwentyd; en merkt tevens, als in 't voorbygaan, aan, dat het beoeffenen der Natuurkunde aanleiding gaf, tot het zamenstellen der Brandspuiten; op welker nuttige uitvinding Holland roem mag draagen. En zoo ik hier ook Vreemdelingen, die in Holland hunnen roem behaald hebben, noemen mag, dan staat ons ten dien opzigte boven al te denken aan descartes, wiens vyf en twintigjaarige arbeid in Holland is volwrogt, met zoo veel roem, dat men hem, voor newton, als een Goddelyk vernuft waardeerde. Weinig moeite ware 't meer, Mannen van naam hier ter plaatze te melden; maar deezen en de voornoemden zyn genoeg, om op te weegen, tegens de Natuurkundige Geleerden van eenige andere Natie; terwyl ik zwyge van die geenen, die heden in Holland zyn, en welker naamen ik niet zoude kunnen noemen, zonder te kort te doen aan een groot getal beyveraars, die, by hunnen koophandel, of andere bezigheden, de Natuurkunde oeffenen; en liever met hunne proefneemingen, dan met de glorie van hunnen naam, te voorschyn willen komen. Wat nu eindelyk de Ontleedkunde in 't byzonder aanbelangt; niet weinig deel heb- | |
[pagina 18]
| |
ben Ga naar margenoot+de Nederlanders in het geene tot derzelver verlichting is uitgevonden; want de voornaamste leerlingen van den Brusselschen ontleedkundigen en beroemden vesalius hebben zig, met de opkomst der Zeven Vereenigde Nederlanden, in Holland ter neergezet; en na dat de Ontleedkunde ook in de Hollandsche Universiteit gelukkig wierd geleerd, en 'er eene Ontleedkamer opgeregt was, volgden de voornaamste Hollandsche Steden wel dra dit voorbeeld. Amsterdam, Haarlem, Rotterdam en Dordregt, stelden Professoren aan om deeze konst te onderwyzen; waar onder zeer aanzienlyke geleerden, inzonderheid te Amsterdam, hebben uitgemunt; als tulpius, fredrik ruysch en veele anderen; en hier door is de Ontleedkunde, over het algemeen, veele van de grootste ontdekkingen aan de Hollanders verschuldigd. Professor nuck heeft de Klieren nauwkeurig beschreeven; en swammerdam, door veele en nauwkeurige proeven, de Klapvliezen in de Long ontdekt, en vervolgens de duistere gevoelens over de Ademhaaling opgehelderd. Professor rau vercierde, uit zyne nalatenschap, de Ontleedkamer te Leiden, met de schoonste verzameling van Menschen Beenderen van allerleien ouderdom, en verschillende gedaante; en voegde dus, by de verzameling van ontleed- en natuurkundige zeldzaamheden, door de geleerde heurnius en hermannus, daar verzameld, een schat van ontleedkundige fraaiheden, wiens | |
[pagina 19]
| |
Ga naar margenoot+gelyke weinig gevonden word. Het Werk van goverd bidloo is ook overvloedig bekend, wegens de konstige figuuren en beschryving. En wie weet niet, dat de geheele geleerde stoet van Ontleedkundigen, door de ontdekkingen en briefwisselingen van den schranderen en konstryken fredrik ruisch, wierd opgetoogen, toen hy hun leerde, hoe men de alleruiterste en fynste bloedvaten, en andere deelen, door konst kon opspuiten? waar uit toen, en nu nog, de allerbondigste redenkavelingen ontstonden, en veele duistere zaaken ontdekt zyn. Ontelbaar zyn de voortreffelyke Werken daar uit voortgekomen; ontelbaar de verhandelingen, (Dissertatien) die op de Hooge Schoolen ten onderwerpe uit die stoffen gekozen wierden. Maar, boven alles, zal de nagedagtenis van boerhaave, by vreemden zo wel als inboorlingen, een onvergankelyke waardy behouden, en, na hem, zyne geleerde Leerlingen van swieten, gaubius en van rooijen, met roem genoemd worden. En zoo men mogt denken, dat ons heden in die weetenschap Vaderlanders ontbreeken, ik zou konnen volstaan met, in deezen tegenwoordigen tyd, den Hooggeleerden albinus te noemen, wiens onnavolgbaare nauwkeurigheid, kunde en geleerdheid, vereenigd met de vlyt van den weergaloozen konstgraveerder jan wandelaar, de ontleeding des Menschelyken lichaams, in konstige Tafereelen, zoo luisterryk heeft uitgewrogt, dat men het met regt volmaakt kan noemen; en in | |
[pagina 20]
| |
Ga naar margenoot+hoe verre ook de Hooggeleerde Heeren petrus camper, en gualtherus van doeveren, deezen grooten Meester volgen, behoef ik niet te melden, dan voor dezulken, die vreemdelingen in de geleerde Genootschappen, en op meest alle de Hooge Schoolen des Lands zyn. Alle deeze aanmerkingen over de voorbeelden en uitwerkselen der geleerdheid, en inzonderheid der Natuurkunde en derzelver takken, zou ik nog vry verder kunnen uitbreiden, door het opnoemen van zeer veele en waardige navorschers, en het aantekenen van de zeldzaame en fraaije kabinetten van Natuurlyke Verzamelingen; waar onder die van levinus vincent, en albertus seba, genoeg beroemd zyn; en thans dat van zyne Doorlugtige Hoogheid, onzen erfstadhouder, eene allereerste plaats verdient. Dog de reeds gemelde voornaamste denkbeelden doen genoeg zien, hoe veel men den voortgang der Natuurlyke Historie aan Hollanders verschuldigd is; terwyl de uitwerkzelen daar van in deezen tyd nog bestendiger blyken staan uit te leveren, door de loffelyke oprigting der Edele Hollandsche Maatschappye. Deeze toch heeft, na rype overweegingen van eenige Voorstanders der Geleerdheid, over de uitwerkzelen van dergelyke Maatschappyen in andere Landen, ten laatsten, met zoo veel roem, en onder zoo gewenscht een vooruitzigt, stand gegreepen, dat men met reden te gemoet | |
[pagina 21]
| |
Ga naar margenoot+zie, dat zy ten minsten gelyk zal worden, aan de beste der genootschappen van Europa, zoo ze niet dezelven staat te overtreffen. Het geen my in deeze verwagting, ook wel bepaaldlyk met opzigt tot de Natuurlyke Historie, bevestigt, is, dat ik, na dat 'er reeds een vry groot gedeelte van dit Werk vervaardigd was, met zeer veel vermaak, in haar jaarlyksch Berigt, een nieuwe blyk van haare aandagt op de Natuurlyke Historie gevonden heb; als behelzende een voorstel om de Natuurlyke Historie van ons Vaderland tot een byzonder voorwerp van oplettende beschouwing te maaken; waar uit ik, als zoo gelyk aan dit myn reeds begonnen ontwerp, ook eenig nut hoop te trekken, voor myne onderneeming, welke ik in deezen aanvang. Het is namentlyk de natuurlyke historie van myn vaderland, die my, na een arbeid en slaverny van genoegzaam myn gantschen leeftyd, in het doorleezen der Systhemata, en derzelver beoeffening, zoodanig heeft gaande gehouden, dat ik thans met eene eigene onderneeming durf voor den dag komen. Niet, om door eene ingebeelde. waanwysheid de poogingen te veragten van hun, die het eelste uit Uitlandsche Schriften verzamelen; of deeze weetenschap met hunne ontdekkingen verlichten; en nog veel minder geschied het uit eene vooringenomenheid, als of deeze onderneeming volmaakt zoude aan den tytel beantwoorden. Verre is 'er ook van, dat | |
[pagina 22]
| |
Ga naar margenoot+ik hier door de voorgenoemde voorbeelden op my zelven zoude willen toepassen; en den Leezer in het begrip brengen, dat ik alles uit myne eigene wysheid zoude afleiden, en my gelyk stellen aan zoo veele beroemde Mannen, of voorgeeven de eenigste te zyn, die van zyn eigen Vaderland begonnen is: neen! dit ware schande aandoen, aan den arbeid en den roem van veele anderen, en voor my zelven eene groote oneere. Veel eer gelieven myne Leezers te bezeffen, dat ik de voorbeelden van zoo veele waardige voorgangers, als zoo veele aanmoedigers, om hen, naar myne vermogens, flaauwelyk te volgen, beschouw; en dat ik by deeze Inleiding slegts heb willen beweeren, de verpligting, die elk Vaderlander heeft, om, op het voetspoor onzer voorzaaten, zynen arbeid ten nutte van het Vaderland in het byzonder; en, mogt het zyn, voor de geleerde waereld in het algemeen, te doen gedyen. Dit gezegde my eenigermaaten tot redengeeving van myn oogmerk leidende, zal ik van deeze gelegenheid gebruik maaken, om myn ontwerp den Leezer wat nader onder het oog te brengen. Men wagte dan van my geenzints eene bloote optelling van de Natuurlyke Voortsbrengzelen des Lands; noch een enkele ter nederstelling van naamen en kentekenen; dan voor zoo verre dit de orde en schikking in een werk van dien aart vereischt. De ervarenheid heeft my maar al te wel | |
[pagina 23]
| |
Ga naar margenoot+geleerd, hoe weinig zulks tot bevordering van het wezenlyke der Natuurlyke Historie strekt; te meer, om dat onze bespiegelingen worden verdoofd in het zoeken na bepaalingen, die de natuur zelve niet maakt, en die wy niet dan gedwongen vinden kunnen. De Natuur tog maakt in éénen sprong den overgang en verknogtheid der geslagten niet; ja als wy het baarblykelykste daar van met nauwkeurigheid vergelyken, dan kunnen wy nog maar zeer oppervlakkig in haare geheime overeenstemming indringen. Hierom is myn voorneemen om my meer met de Historie en Huishouding der Dieren op te houden, en alles wat ik daar in heb ondervonden, of daar van heb aangetekend, eenvoudig, en, is het mogelyk, vermaakelyk te verhandelen, dan my aan stroeve regelen te verbinden: terwyl ik, na het afhandelen van deeze of geene Classe, alles, wat ik in het bereiden, bewaaren en verzamelen der voorwerpen heb ondervonden, gulhartig zal mededeelen; ten einde de Liefhebbers, die het als byzondere konstgreepen en geheimen aanmerken, in staat te stellen, om daar van gebruik te maaken. Op die wyze voortgaande, is myn bestek dus ingerigt; dat ik van de Gegraavene Aardens, Grondstoffen en Versteeningen zal handelen, eer ik tot de beschryving der Dieren zal overgaan; waar op ik dan ten laatsten die der Plantgewassen zal laaten volgen. Ik heb deeze schikking verkoozen, om dat de wei- | |
[pagina 24]
| |
nige Ga naar margenoot+voortbrengzelen der Mynstoffen in ons Land niet zoo menigvuldig zyn, dat men 'er een goed boekdeel mede vullen kan, zonder langdraadig te worden; en ten anderen ook, om dat men die gevoeglyker op de beschryving van den aart der gronden, en de voorafgaande optelling der landen, kan laaten volgen; en het daar en boven ook om 't even is, welke der drie ryken den voorrang heeft; al is het, dat de algemeen aangenoomen regel, om van het Ryk der Dieren te beginnen, gevoeglyker schynt. Ondertusschen zal ik ook, zoo veel het van wezenlyken dienst is, myne eigene kentekenen opgeeven; en daar ik die van boerhaave, van royen, linnaeus, klein, brisson, ray, swammerdam, reaumur, wallerius, en andere Mannen van naam, nuttig agt, zal ik 'er my gerust van bedienen; en hunne gedagten getrouwelyk melden en aantekenen. Ik heb het daar en boven nodig geagt, om voor dit alles eene korte Geographische Beschryving der Landen en Rivieren te laaten gaan; en daar by eene verhandeling over de Lugtsgesteldheid des Lands te voegen. Dog dewyl ik my hier mede alleen in zoo verre heb opgehouden, als nodig was tot aanwyzing der plaatzen, daar deeze of geene onderwerpen gevonden worden, en voor zoo veel ik het land doorkruisd heb; zoo zal men my, indien hier iets aan de keurigheid ontbrak, dit ten | |
[pagina 25]
| |
Ga naar margenoot+goede gelieven te houden; kunnende de nieuwsgierigen in het keurige Atlasje der Nederlanden, by Tirion, of in den Tegenwoordigen staat van Holland zelven, volkomener vergenoeging vinden. Dit gedeeltelyk genoeg agtende, by wyze van Voorberigt, zoo oordeel ik het nu verder van nut te zyn, het gezegde nog kortelyk te agtervolgen met een naderen uitleg van de vatbaarste stellingen in de Natuurlyke Historie; en aan te toonen, wat men door Natuurlyke Historie te verstaan hebbe; om ook aan zulken, die de benaaming en zin van dit woord verwarren, eenige verdere opheldering te geeven. Ga naar margenoot+De benaaming van natuurlyke historie betekent in deezen zo veel, als een verhaal van de gebeurtenissen en eigenschappen der Natuure. Want Historie is een verhaal, of beschryving van Gebeurtenissen en Eigenschappen van eene of andere zaak, of onderwerp. De zaak en het onderwerp hier is de Natuur, en door dit woord verstaat men alles, wat uit een eerste Weezen zyn oorsprong heeft, en de wetten van zyn bestaan onwrikbaar onderhoud. Waar onder dan gevolgelyk alle weezens te betrekken zyn, die zig in het geschapene aan onze zintuigen vertoonen. Zoo dat de Natuurlyke Historie in den vollen zin bevat, eene alleruitgebreidste, en voor een mensch onuitputtelyke weetenschap; waar toe verscheide weetenschap- | |
[pagina 26]
| |
pen Ga naar margenoot+onder dien zelven naam behooren. Want vermits zy alle voorwerpen bevat, die in het gantsche Heel-Al gevonden worden, en die wy door onze zintuigen kunnen ontdekken; zoo vloeijen alle de verdeelingen der byzondere natuurkundige weetenschappen onder deezen naam te samen. Voornamentlyk heeft zy ten onderwerpe de kennisse der Elementen. Leerende dat, De Lugt is eene dunne, (Elastike) uitrekkende, en inkrimpende, doordringende, drooge hoofdstoffe, die wy in- en uitademen, en welke de oppervlakte des aardbodems omringt. Het Water, eene meerendeels vloeibaare, natte, en doordringende hoofdstoffe. Het Vuur, eene lichtende, vlugge, verwarmende, en eenigermaaten levendigmaakende hoofdstoffe. De Aarde, eene ondoorschynende, vaste, onscheidbaare, drooge, en vrugtbaare hoofdstoffe. Uit deeze vier bepaalingen der Elementen vloeijen alle de byzondere natuurkundige weetenschappen voort, in het nagaan en ontbinden der lichaamen, die uit de hoofdstoffen geformeerd worden. Vervolgens bevat zy ook de Starrekunde; leerende den loop der groote lichaamen, in het ongemeeten ruim of uitspansel; waar door wy met ons vernuft opklimmen tot den invloed die de Hemellichten, Zon, Maan | |
[pagina 27]
| |
Ga naar margenoot+en Sterren, op den Aardkloot, dien wy bewoonen, hebben. De Aardrykskunde is ook een voornaam onderwerp der Natuurlyke Historie; als onderwyzende de gelegenheid der Waereld-deelen, de plaatzen der Keizerryken, Koningryken, Vorstendommen, Landen en Steden enz.: ze spoort den loop der Rivieren en haare oorsprongen na; en onderzoekt de stranden der uitgebreidste Zeën, de Meiren, Fonteinen en Beeken, 't zy op de kruinen of aan den voet der hooge bergen; terwyl zy ook de woeste Wildernissen en verlaaten Valleyen doorkruist, om ons in dit stuk met de kennisse van onzen aardbol te verlichten. De Wiskunde, schoon haare grondregels op afgetrokken denkbeelden rusten, is nogtans ook de eerste grondvest der Natuurlyke Historie. Alles wat de waarheid in de natuurlyke beweeging en huishouding der schepzelen en hemel-lichaamen naspeurt, word op haaren toetssteen beproefd, en zonder de Wiskunde is de zekerheid der Natuurkundige Ontdekkingen enkel gissen. In haaren schoot worden (buiten de gemelde Sterre- en Aardrykskunde,) nog byzonderlyk gebooren De Proefneemende Natuurkunde, die alle eigenschappen en samenstellen der lichaamen onderzoekt, en onder haare weetenschap betrekt, door middel van 1. De Werktuiglyke Proefneemingen: waar mede men, door behulp van allerlei werk- | |
[pagina 28]
| |
tuigen, Ga naar margenoot+de uitwerkzelen van zwaarte, ligtheid, kragt, zwakheid, vermogen en onvermogen, noodzaakelykheid en onnoodzaakelykheid van dit of dat deel, aantrekkings en veerkragt enz. van alle Weezens onderzoekt. 2. Scheikundige Proefneemingen: waar mede men, door de kennisse en scheidinge der Hoofdstoffen, de gemengde lichaamen van elkanderen afscheid; en, door onderlinge vermenging of smelting van verscheide byzondere lichaamen, tot de kennisse van een eenig komt. 3. Ontleedkundige Proefneemingen: deeze maaken de derde weetenschap uit, die tot de Proefneemende Natuurkunde behoort. Haare voortreffelykheid bestaat in het ontleeden van de lichaamen der Dieren en Plantgewassen, onderzoekende de gedaante, plaatzing, werking en vereeniging van de vaste deelen, mitsgaders den omloop der vogten, om daar uit tot de vermogens en eigenschappen van het geheele lichaam te besluiten. Alle deeze weetenschappen hebben haare betrekkinge in dier voege tot de Natuurlyke Historie, dat elk der zelver, Natuurlyke Historie, genoemd kan worden; om dat zy de voorwerpen der Natuure, die onder onze zintuigen verschynen, ten onderwerpe hebben. Wat nu de Bovennatuurkunde betreft, welke zaaken betoogt, die niet wezenlyk, of liever niet lichaamelyk, onder het bereik van onze zintuigen komen, maar enkel door de wiskundige wetten van gezonde redeneering voor ons vatbaar ge- | |
[pagina 29]
| |
maakt Ga naar margenoot+worden; deeze behoort, myns bedunkens, niet onder de weetenschappen der Natuurlyke Historie, dan alleen voor zoo verre zy ons leert het bestaan en de eigenschappen van een eerste weezen, dat de voorwerpen der natuure door een eeuwig en almagtig vermogen geschaapen heeft. Alhoewel nu alle die opgetelde weetenschappen in den vollen zin van het woord Natuurlyke Historie begreepen zyn, en moeten begreepen worden; zoo heeft egter het gebruik der rangschikkingen, het verzamelen van zeldzaamheden, en het oppervlakkig beschryven van duizenden van schepzelen, die met ons leeven, en ons ontellyk omringen, een bepaalder zin aan dit woord gehegt: en de meesten verstaan heden, door Natuurlyke Historie, niets anders, dan alleen eene historische beschryving van Dieren, Planten, en Mynstoffen; zonder de voorgenoemde, dog niet te min noodzaakelyke vereischtens, tot dezelve te betrekken. Maar vermids zoodanige beschryvingen niet goed kunnen zyn, ten zy ze, door behulp van een of anderen der voorgenoemde takken, worden opgehelderd; zoo begryp ik, dat tot de Natuurlyke Historie alle de opgenoemde weetenschappen niet alleen behooren, maar dat zy gestadig met elkanderen dienen vereenigd te blyven, om een vasten grondslag te hebben, op welken men de kennisse der Mynstoffen, Dieren en Planten, moet ophelderen; en het is dan ook in dien zin, dat ik, naar myne ge- | |
[pagina 30]
| |
ringe Ga naar margenoot+vermogens, onderneem te beschryven de | |
Natuurlyke historie van Holland.Dus getoond hebbende wat ik door Natuurlyke Historie versta, en welke weetenschappen ik onder haare uitgebreidheid betrek, zal ik nu deeze Inleiding besluiten, met de regelen voor te stellen, die ons tot derzelver kennisse brengen kan; en in hoe verre ik my aan eene geregelde wyze wil houden. Wy weeten welke zaaken ons dagelyks ontmoeten; wy vinden de zaalen en kabinetten der Liefhebberen rykelyk met allerlei in- en uitlandsche voorwerpen gestoffeerd; dog weinigen weeten hoe dezelve te kennen in hunne eigenschappen! Ga naar margenoot+Het voornaamste dan, het welk ik nodig agt om zig in deeze kennisse geregeld te oeffenen, is, dat wy onze eigene denkbeelden, op zoodanig eene manier, inrigten, dat zy met de waarheid der Natuure overeenstemmen; zoo dat wy geensints de konst van onze willekeurige stellingen volgen, als de konstige natuur haare eenvoudige trekken duidelyk vertoont; geene soorten maaken, van 't geen dat wezenlyke geslagten zyn. Een Paard en een Ezel schynen wel soorten van één geslagt te weezen; dog de Natuur leert ons, dat het waarlyk onderscheidene geslagten zyn. De herinnering van deezen regel is te nodiger, om dat het afwyken hier van ons | |
[pagina 31]
| |
Ga naar margenoot+gestadig in verwarring moet brengen; daar ons menschen niets meer eigen is, dan dat wy ons het kennelyk onderscheid der schepzelen door natuurlyke eigenaartige kentekenen voorstellen. Immers zal een ongeleerde Boer verscheide Dieren, het zy Vogelen of Visschen, kennelyk weeten te onderscheiden, en ons daar van eigenaartige kenmerken leeren, zonder ooit gedagt te hebben aan door konst geleerde wetten. Derhalven zal 'er in dit Werk niets van meerder belang zyn, dan dat ik, by de beschryving der voorwerpen, hunne byzondere Eigenschappen gade slaa; en al ware het, dat dan eene meerdere omschryving eener zaake nodig mogte zyn, wil ik my die moeite liever getroosten, dan, door kortheid, en door in myne inbeeldingen gevormde kentekens, onverstaanbaar te worden. Hierom zal ik myne beschryvingen ook eenigermaate naar de wyze der Ouden inrigten; in agt neemende by de beschryving van Een Dier, eene Plant, eene Mynstof, Den Naam, die gemeenlyk is ontleend, uit de figuur of gestalte, uit de plaats daar het gevonden word, uit de beweeging, uit de doening, uit de huishouding, uit de coleur, uit het getal der ledemaaten, uit het byzonder eigen geluid, uit het voedzel, uit den aart, de wreedheid of goedaardigheid, snelheid of traagheid, en meer dergelyke byzonderheden. | |
[pagina 32]
| |
Ga naar margenoot+Daar op komt men gevoeglyk tot de opmerking van de Gestalte of gedaante zelve, die eerst uitwendig moet beschouwd worden; het zy dat de kloekheid of kleenheid hier onderscheid maaken; of dat de stand, de coleuren, de byzondere bekleedzels, en meer andere in het oog loopende Eigenschappen, tot kennisse verstrekken kunnen. Vervolgens heeft men de Inwendige Gestalte, die ons de bespiegeling der ingewanden verschaffen kan; om die, door vergelykinge by die van andere schepzelen, byzonderlyk tot kennisse en onderscheiding van enkele voorwerpen, te doen strekken, en ons verder te leiden tot de Algemeene Natuurlyke Eigenschappen, die aan de weezens natuurlyk, met veelen hunner soortgelyken, eigen zyn; als by voorbeeld, Onder de Dieren, te leeven met eene oogenblikkelyke dierlyke beweeging naar eenen wille. Onder de Planten, te groeijen en te leeven met eene lydelyke beweeging zonder wille. En onder de Mynstoffen, te groeijen zonder beweeging. Hier by kunnen ook, om dat de Natuur een ongevoeligen overgang van het eene Ryk tot het andere maakt, geteld worden, die voorwerpen, welken verdeelde Eigenschappen hebben; dat is, die men tot het eene of het andere Ryk niet brengen kan, om dat ze gedeelde Eigenschappen bezitten, die zo wel tot het eene als andere | |
[pagina 33]
| |
Ga naar margenoot+Ryk behooren. Voor het overige, brengt men, onder de algemeene natuurlyke Eigenschappen in onderdeelen, die onderscheidingen, waar in een groot, dog minder getal, van schepzelen overeenkomt: by voorbeeld, het viervoetig Gedierte, door gehaird te zyn; het Gevogelte, door gevederd te zyn; en de Visschen, door geschubd te zyn, en door de kieuwen te ademen, enz. De derde soort van Eigenschappen, die licht aan de natuurlyke onderscheidingen geeven, zyn de Byzondere Eigenschappen, die aan een zeker voorwerp onder een geslagt alleen eigen zyn; by voorbeeld, aan de Boomspinnen, een regelmaatig net te maaken, en aan de Veldspinnen, haare Jongen in een beursje met zig te draagen. Na deeze natuurlyke regels gevolgd te hebben, komt men van zelven tot het nut, dat wy uit onze naspeuringen behooren te trekken; welker bespiegeling ons eerst tot het onderzoek der Dierlyke Huishouding, en het gebruik, het welk de schepzelen zelve van hunnen ingeschaapen aart (instinct) maaken, leiden zal, en daar na doen opmerken, hoe dit ten dienste voor ons menschen zelven moet verstrekken. Gelyk ik nu op gemelde wyze, in de beschryvingen der voorwerpen, de Natuur zal tragten te volgen; zoo meen ik ook in het schikken der Classen, Orders, Geslagten en Soorten, te doen; van welker bepaalingen ik, by het verhandelen der zaaken | |
[pagina 34]
| |
Ga naar margenoot+zelve, nader reden zal geeven. Genoeg zy het voor tegenwoordig des aangaande te melden, dat ik, by de verdeelingen der Ryken, Classen, Rangen, Benden, Geslagten en Soorten, de vryheid zal gebruiken, om, het geene andere Autheuren bekorten, met verscheide wezenlyke Geslagten slegts tot soorten van één. Geslagt te brengen, meerder uit te breiden; en derhalven zal ik het Geslagt van den Vos en Wolf gerust voor een ander Geslagt houden, dan dat der Honden. En ik zal nog veel minder zwaarigheid maaken, om, wanneer de Natuur my leert, dat een of ander voorwerp twyffelagtige Eigenschappen heeft, die aan tweederlei Geslagten eigen zyn, dat Geslagt een Tusschengeslagt te noemen; liever dan tot die laagheid te vervallen, van den Mensch onder eene Classe met de Vledermuis te brengen. Het woord Classe zal ik intusschen behouden, en daar door verstaan, Eene Byeenschikking van alle voorwerpen, die zig oogkennelyk van andere onderscheiden, door een natuurlyk en algemeen Kenteken, als wederom, by voorbeeld; de viervoetige gehairde Dieren, van de tweevoetige gepluimde Vogelen; de Vogelen, van de geschubde en onder 't water leevende Visschen; en die wederom van de gekorvene Dieren, enz. In elke Classe zal ik te samenbrengen byzondere Rangen: waar door ik versta, een zeker getal van Benden, die elk, zo na als | |
[pagina 35]
| |
Ga naar margenoot+'t mogelyk is, overeenstemmende natuurlyke kentekenen bevatten zullen, zodanige zyn: by voorbeeld, onder de Classe der Vogelen, de Rang der Roofvogelen, onder de Roofvogelen, de Bende der Valken, voor welken naam van Bende het my ongevoeglyk voorkomt, die van Geslagtaart te gebruiken, dewyl men door dit woord in onze taale uitdrukt verscheide Geslagten van eenen Aart. In elke Bende of Geslagtaart van iederen Rang zal ik te samenbrengen de Geslagten; noemende, het geene anderen een Geslagt noemen, eene Bende. By voorbeeld, (om by de Vogelen te blyven,) de Classe der Vogelen bevat den Rang der Roofvogelen; de Rang der Roofvogelen bevat de Bende der Valken; de Bende der Valken bevat het Geslagt der kleene Boomvalken, enz. Ik verstaa dus, door het woord Geslagt, twee Dieren, die altoos eene eigenaartige soort voortbrengen; of ook eene Plant, die bestendig haars gelyke doet uitspruiten; en eene Aardstoffe die onveranderlyk denzelfden aart en het eigenste weezen vertoont; en wanneer, vervolgens, onder zulk een Geslagt voorwerpen zyn, die uit eene zelfde voortteeling hun grondbeginzel hebben, dog in gedaante verschillen, dan noem ik ze Soorten; by voorbeeld, een Dog-hond zal zig met een Krul-houd verzamelen, en uit de Jongen weder voortteelen; dus zyn ze wel een Geslagt, maar egter onderscheiden Soorten. Deeze wyze van onderhouding, meen ik, dat aan de liefhebberen een groot ge- | |
[pagina 36]
| |
mak Ga naar margenoot+zal geeven; en dezelven met weinig moeite tot de Natuurlyke Kennisse der voortbrengzelen van ons Land brengen. Ook vleij ik my, dat ik, door eene natuurlyke bepaaling te houden, en door het byvoegen van een onderdeel meer, eene zwaarigheid wegneem, die niet alleen my, maar ook geagte Natuurkenneren, lang heeft tegeno de borst gestooten: te weeten, om Natuurlyke Geslagten onder een konstig uitgedagt Geslagt te brengen. Ik vermoed wel, dat men my mogelyk zal tegenwerpen, dat ik de Geslagten vermeerder, en het korte en beknopte, om het geheugen te hulp te komen, voorby ga; maar als ik ook eens overweeg, zoo als ik reeds in 't voorbygaan aangemerkt heb, wat al veranderingen die beknoptheid veroorzaakt, en hoe men de spreekende Natuur tegen dank doet zwygen, voor een enkel kenmerk; ja, hoe een enkel voorwerp een gantsch samenstel overhoop werpt; dan besluit ik, dat ik beter doe, met één Geslagt wel te kennen en te onderscheiden, dan honderden oppervlakkig. Ik volg hier in, het zy zonder opgeblaazenheid gezegd, de Heeren daubenton en buffon; aan wien de roem toekomt van regtschaapen Natuurkundigen te zyn: die, door langzaam en uitgebreid te vorderen, groote en bestendige vorderingen maaken. En mogt myne ter neder stelling de berisping van een geheel algemeen Samenstel niet voorby gaan; men zal, zoo vleij ik my, ten minsten aan my die vryheid niet | |
[pagina 37]
| |
Ga naar margenoot+weigeren: daar ik myn kleen Samenstel, tot de beschryving van myn kleen, dog ryk in voortbrengzelen, bloeijend Vaderland, onderneem te volgen. Dus een kort denkbeeld van myn oogmerk gegeeven, en het oppervlakkig kluwen van myn leidraad voorgesteld hebbende, staat my nog te melden, dat het myn oogmerk is, om, het Werk, daar het verëischt word, met egte en eigenhandige afbeeldingen en figuuren van schepzelen te versieren; dog geenzins met dien overvloed, die het Werk, door lastige en verveelende afbeeldzelen, zoude onaangenaam maaken; veel minder zal ik, om de onkosten van het graveeren te myden, op ééne en de zelfde Plaat verscheide figuuren van Dieren brengen, en dezelven om die reden zodanig verkleinen, dat men die nauwlyks by de natuurlyke voorwerpen kan vergelyken, ten zy alleen dezulke, wier kleenheid zulks gevoeglyk maakt. Hier benevens heb ik my ook voorgesteld geene afbeeldzels te geeven, dan die ik oordeele niet algemeen bekend te zyn, of zoo het algemeen bekende voorwerpen mogten zyn, zal het niet dan om eenige byzonderheid geschieden. Voor het overige zal ik my bevlytigen om de beste figuuren uit andere Schryveren op te zoeken, die aan te tekenen, en myn Leezers daar heenen te wyzen: waar omtrent ik my aan deezen regel zal houden, om de beste afbeelding alleen te melden, en alle anderen, schoon zeer goed, voorby te gaan. Hier | |
[pagina 38]
| |
Ga naar margenoot+door zal ik de verdrietelykheid van een geheel vel met naamen te laaten leezen, niet alleen wegneemen, maar ook niemand noodzaaken om uit een gantschen stapel boeken, met onderscheide en geheel verschillende figuuren, twyffelagtig te besluiten welk een voorwerp ik bedoele. Dit genoeg agtende, om by deeze Inleiding een denkbeeld te geeven van myne onderneeming om de natuurlyke historie van holland te beschryven, ga ik nu over, om in den kring van dit waardig Vaderland myne bespiegelingen te bepaalen. Edog, men gelieve my gunstig te verschoonen, indien deeze bespiegelingen zig eenigzins uitbreiden tot nabygelegen en aangrenzende Landen: vermits de bepaalingen der Natuurlyke Voortbrengzelen des Lands geheel verschillen, van die afscheidingen en grenspaalen, welke door 't menschelyk belang afgeperkt worden. Want het geene in ons Holland groeit, bloeit en voortteelt, word ook op deszelfs grenzen en in de naastgelegen Provintiën gevonden; waarom dan ook deeze beschryving op die Landen haaren invloed heeft, en, zoo ik my vleij, aldaar insgelyks van nut kan zyn. In deeze hoope, en in eene gunstige afwagting van de toeknikking myner Leezeren, zal ik dan myn Werk aanvangen met de Gelegenheid der Landen in Zuid-Holland. |
|