| |
| |
| |
Marlow, de intendant
Met den trein van kwart voor éenen komen doorgaans de Britten toe, die, 's morgens te Dieppe ontscheept, onverwijld naar de geul van Le Havre oprijden, om onderweg àf te stappen in dit station, (een schijnbaar uit kubussen der normandische kustrotsen gesneden badplaats), waar ze zich dan, de volgende dagen, de voeten probeeren te kwetsen op de schuivende keien van het strand, terwijl het water van het Kanaal, hen de enkels aait...
Een vervuild schooiersvolkje rept zich telkens bij de aankomst van dezen vakantietrein tusschen de pekelvaten, (die hier héél 't jaar dóór, het perron belemmeren), naar de eerste-klas wagens voort. Die hobbezakken sjouwen het gepak, al kibbelend onder mekaar, tot aan den uitgang en haasten zich daarna om hun fooi, in een nabije kroeg, op de kaai, in te wisselen voor een slok absint of een bel jenever.
Op het pleintje, vóór het station, wachten de koetsiers der lokale hotels inmiddels de vreemdelin- | |
| |
gen op. Ze roepen luidkeels den naam van het hotel dat hen heeft afgevaardigd, en als één onder hen, een reiziger heeft opgeladen in zijn krakenden postwagen, en hij legt de zweep over zijn knol, dan salueert deze den klant wel eens met de panache van zijn staart...
Dien keer had de trein vertraging. 't Was in den tijd dat er elken dag een wisselwachter van het Fransche spoorwegnet werd aangehouden, daar de Beheerders van de C.C.F. het versleten materiaal weigerden op te ruimen en te vervangen. Zoo opperde de menigte, langsheen het ijzeren sluithekken, (naast den ingang van het station), overluid haar bezwaren: schotschriften voor de illustraties van Guillac, Sennep, Kern e.a. karikaturisten.
De koetsiers soesden op hun bok. Het schooiersvolkje stond op den uitkijk...
Eindelijk kondigde de wind het schuifelen van een verren trein aan. Een bolderen van wielen op de rails drong door: de trein was in aantocht, naderde daverend...
Beroering op het pleintje! De koetsiers sprongen van hun wagen. De pakjesdragers trokken de handen uit de broekzakken. De menigte drumde naar den uitgang toe. De tunnel, ginds, scheen de trein, een zwarten walm achterna te blazen. De remmen knarsten...
Als àl de reizigers bijna heen waren, trad daar nog wiegend, een lange, smalle sinjeur aan met
| |
| |
een gelaat, hard en glad als palissander. Grijs sportpak en dito pet. Een monokkel temperde de flikkering van zijn linker oog.
Aan twee over zijn schouders gekruiste riemen, bengelden een lederen koker, (zijn verrekijker?) en een toegevouwen, fotografisch apparaat. Speelsch hanteerde hij zijn rottinkje.
Een soepele, jonge neger, dribbelde vóór hem uit. Deze droeg een overjas op den arm. Onder den andere hield hij een rieten kooi, achter de tralies waarvan, glurend het klowneske snoetje van een aap.
Op de hielen van het zwartje en het vreemde personage, zwoegden drie kerels. Ze liepen gebogen onder het vrachtje: zware reiskoffers en valiezen...
De kaartjesman aanschouwde verbaasd de voorbijtrekkende karavaan.
Zoodra de koetsiers den vreemdeling hadden opgemerkt, schreeuwden ze tegen mekaar op:
- Hôtel de la Plage!
- Au Canchy, M'sieu! Au Canchy!
- Grand Hôtel des Bains et de Londres!
- Au Chariot d'Or!
- Hostellerie du Grand Cerf!
De neger blikte ondervragend naar zijn meester op. Deze kneep het rechter oog dicht. Star was zijn linker: de lens van een kodak. Smalend floot de Brit, nauwelijks hoorbaar, en zei dan gebiedend:
- That's the right one!
| |
| |
Met zijn rotan wees hij de koets aan van het Grand Hôtel des Bains et de Londres!
De koetsier tilde de reiskoffers en de valiezen op de imperiaal van zijn rijtuig. De nikker klauterde naast hem op den bok. Uit zijn vestzak haalde de Brit enkele tot balletjes verfrommelde biljetten, streek er een paar effen op den palm van de hand. Hij richtte zich tot de dragers:
- Por voâ, verklaarde hij.
Hij stapte in den wankelen wagen en de koetsier bracht zijn schimmel in den draf...
Twee en dertig vensters van het Grand Hôtel des Bains et de Londres geven uitzicht op de zee. De gevel van het gebouw loopt parallel met den opgehoogden dijk. Achter den rechtervleugel strekt zich een geplaveide binnenplaats uit. Stalling, keukens, garage, voorraadkelders, pompj en waschhuizen palen aan die open ruimte.
Komt de schimmel met den krakenden wagen van het station opzetten, dan omlijsten deur- en vensterpost, de nieuwsgierige koppen van meiden en knechten.
Toen het rijtuig dien memorabelen middag zwaaiend de binnenplaats opdokkerde, en het dienstpersoneel den gepolikromeerden neger ontwaarde naast den koetsier, was menig onder de meiden en knechten, een oogenblik overstuur. Door de ruiten van den wagen onderscheidde men den Brit. Een voorname gast? Vermoedelijk was de neger zijn boy....
| |
| |
Sébire, de gérant van het hotel, schoot toe. Diep doorbuigend, groette hij den Brit.
- Do you speak English, Sir? klonk het hem tegen uit den schemer van den wagen.
Waarop Sébire verlegen:
- Heu... vous dites? Oui... English... attendez... j'ai quelqu'un!
Hij verwijderde zich enkele passen.
- M'sieu Robert! riep hij.
De neger verloste zijn meester. Weer haalde de Brit een verfomfaaid biljet uit zijn vestzak, wenkte den koetsier en knikkend:
- Por voâ, zei hij.
M'sieu Robert was de boekhouder van den huize. Vroeger had die op de ‘transat's’ gevaren als ‘purser’. Hij kon best overweg met Engelschen.
De Brit onderhield zich een heel poosje met den tolk in tegenwoordigheid van den gérant. Naar gelang het gesprek vorderde, vertaalde M'sieu Robert wat de Brit hem meedeelde.
Uit dit alles bleek dan ten slotte, dat de Brit, Lord Kimberley's intendant was. Immers ook op het vasteland was Lord Kimberley bekend. Hij was President van de ‘British and American Steam Navigation Company Ltd’, promotor van de ‘British Imperial Federation League’, lid van het House of Lords en door H.M. King George in den adelstand verheven. Kortom: Lord Kimberley was één van de tien of twaalf reeders uit Groot Brittanje, die, (door
| |
| |
hun professie... met de zee vertrouwd) zoo rijk zijn als het water diep is!
Vóór een maand of wat had hij zich met héél zijn familie ingescheept op zijn plezieryacht, - (er was een bemanning van twintig koppen aan boord a.u.b.) en was hij naar Canada gestevend. Van dààr uit was het schip enkele dagen later naar ‘the continent’ gestoomd. Vóór de afvaart had Lord Kimberley den intendant telegrafisch zijn orders overgemaakt. Om bezuinigingsredenen zou de ‘Old Tom’, - zoo heette het yacht, - Le Hâvre aandoen: de boot werd er gebreeuwd en geschilderd. Met dat ópkalfateren zouden eenige weken gemoeid zijn. Lord Kimberley wenschte deze gelegenheid te Laat te nemen, om aan de normandische kust uit te rusten, te midden van zijn gezin. Hij had dit stadje tot zijn verblijf uitgekozen. Vrienden hadden 't hem aanbevolen, alsmede het hotel, waar de intendant, na anderhalven dag reizen, was afgestapt en alles nu zoo haast mogelijk in gereedheid diende te worden gebracht, om den ultra-fortuinlijken Engelschman, naar behooren te ontvangen. Over enkele dagen kon hij reeds landen. Geld was bijzaak.
- My name is Marlow! zoo besloot de Brit het gesprek. Hij toonde Sébire een Bristol-kaartje. M'sieu Robert keek hem eerbiedig aan.
- I'm hungry! I'm hungry! herhaalde Marlow tot tweemaal toe. Hij moffelde den tolk meteen ook een biljet in de handen en verdween. Dadelijk zou worden opgedischt...
| |
| |
Ongeveer héel de eerste verdieping werd gereserveerd voor Lord Kimberley en zijn familie. De gérant ontbood een tapissier om den aanblik van de kamers wat óp te flikken. Hij gaf een loodgieter last tot het nauwgezet nazien van de hygiënische apparaten.
- L'Anglais payera tout! schertste hij.
Natuurlijk werd Marlow uiterst voorkomend behandeld. Door de zoo royaal als nonchalant uitgedeelde fooien, den dag van zijn intrede, had hij van stonden aan de harten van het personeel veroverd. Een man als hij, die de intendant was van een bekend miljonnair en de direktie van het hotel met dezes klandizie begunstigde, mocht men toch zoo maar niet lastig vallen met beuzelarijen, als het betalen van rekeningen van in het stadje gedane inkoopen, al werden die rekeningen dan ook gefaktureerd op het adres van het Grand Hôtel des Bains et de Londres. Overigens, Sébire vreesde dat Marlow hem zijn argwaan zou ten kwade duiden. In plaats van zijn gast te ontstemmen, zou hij hem de taak vergemakkelijken: hij opende Marlow een onbeperkt krediet!
Het moriaantje werd niet minder vertroeteld. Meiden en knechts verlustigden zich in zijn grappig optreden, zijn wonderen appetijt. Hij loofde zijn meester, - zoo'n zacht en goed man als dat was! Marlow had hem eerst de vorige week te Londen aangeworven. Saam hadden ze 's anderendaags, in een huis als een paleis, zijn roode, mooie met zwarten nestel afgezoomde fantazieplunje gekocht.
| |
| |
Veel had de nikker niet te doen: Marlow's schoenen poetsen met een speciale soort van blink, hem helpen onder 't aankleeden, de reiskoffers en valiezen afstoffen. Geopend werden die koffers, die valiezen nooit in 't bijzijn van den boy: Marlow bekommerde zich persoonlijk over zijn kleergoed, zijn linnen. Ook werd het zwartje af en toe op een boodschap uitgestuurd: sigaretten, kranten, postzegels...
Voor 't overige was hem opgedragen een wakend oog te houden over Kakao.
Kakao, dat was het aapje. Naar de meester hem had gezegd, was dat aapje, het lievelingsdier van Kimberley's jongste dochter. Het had een langen, slappen staart en was niet grooter dan een eekhoorn. Hoe zacht, nauwsluitend was zijn pels! In Kakao's karakter vergiste men zich. Uiterlijk was die aap eer schuchter, tam, in wezen was hij echter zéér opvliegend en eigenzinnig van aard. Honig was zeldzaam en kostbaar, ten minste als de freule er niet omtrent was. Die deed steeds een grooten voorraad honigfondants op! Marlow beweerde dat insekten, een even fijne versnapering uitmaakten voor het gulzige aapje. En om Marlow, (en eventueel later de freule), in 't gevlij te komen, maakte de nikker zich zijn vrijen tijd ten nutte om kevers, sprinkhanen, kobben, e.a. insekten nà te sporen, machtig te worden en er Kakao op te vergasten. Vliegen ving hij nog het meest! Den heelen dag door, stond hij wiekend met de armen in de lucht, buiten of binnen, in de gang, op de trap, in de eet- | |
| |
zaal, de keukens. Eens ving hij zelfs een vlieg op den knikker van een ouden, kalen heer die veilig, achter een windscherm, te dineeren zat in gezelschap van een bleeke, lieve dame. De oude, kale heer was opgesprongen en had hem de eetzaal uitgebulderd. Het negerjonk nam den bullebak voor een dokter, omdat, zoo vertelde hij Marlow naïef, ‘de oude heer aandachtig den pols scheen te voelen van de bleeke, lieve dame, en de bleeke, lieve dame de tong zoo ver uit den mond had steken!’
Marlow leefde er van als een prins. In het hotel was hij ‘mylord!’ Welke der soebretten ook weer koketteerde met hem? Aan tafel proefde hij de fijnste wijnen en nà de koffie, de subtielste likeuren! Hij eischte sigaren die in Frankrijk een vol arbeidsdagloon kosten.
Voor de menigte, - haar verbeelding is zoo levendig! - was Marlow, - het werd gefluisterd op straat, aan het strand, - Sir Hari Singh, de onbesuisde neef van den Maharadjah van Jamm en Kashmir, die zich, eens dat zijn avontuurtje met Mistress Robinson zijn beslag had gehad, incognito naar Normandië begeven had om er, bij het klotsen der golven, de kwellende gedachte aan de ontrouwe, sluwe deerne uit zijn geest te bannen. De legende tooide Marlow. Hij bracht hier gouden dagen door...
Daar in den loop van die week, - de tweede van Marlow's oponthoud in het Grand Hôtel des Bains et de Londres, - Lord Kimberley nog altijd
| |
| |
geen teeken van leven had gegeven, kreeg Sébire eensklaps achterdocht. Hij uitte zijn vermoeden, of die Marlow geen afzetter was die zoo maar wat fabelde? Besloten werd tot Zaterdag geduld te oefenen: dan zou de boekhouder bij Marlow aandringen op betaling of duidelijke bewijzen eischen, omtrent Lord Kimberley's inzichten. Misschien ontscheepte Kimberley ondertusschen; aldus werd een blunder vermeden.
's Zaterdags: geen nieuws. Marlow verontrustte zich heelemaal niet over dien toestand! Na 't diner, klampte m'sieu Robert hem aan, verontschuldigde zich om zijn stoutheid, sprak omzichtig zijn verwondering uit over het wegblijven der Kimberley's. Hij voerde àl de argumenten aan die hij, in naam van den gérant, gerechtigd, neen genoodzaakt was te doen gelden, en eindigde zijn betoog met de vraag, naar een voorschot, bij wijze van afkorting op het bedrag der loopende rekening.
Marlow nam zijn... onbescheidenheid niet euvel op. Integendeel! Dat wegblijven der Kimberley's intrigeerde hem, den intendant, meer dan wie ook! Hij had reeds allerlei onderstellingen gewaagd: schipbreuk, aanvaring, ziekte, storm! Erger nog: te Liverpool liet men zijn brieven onbeantwoord! Door àl die redenen werd de zaak luttel gebaat, dat begreep Marlow best. Beroerd geval. Wat gedaan? Jammer dat de bank nu gesloten was. Maar kom, nog dezen avond had m'sieu Robert een sjek. Die was Maandag op zicht betaalbaar, niet? Nog wat. Als hij morgenavond niet vóór 't soeper thuis
| |
| |
was, dan beteekende zulks dat hij te Rouen bleef overnachten. Hij zou zijn boy waarschuwen...
Marlow hield woord. Een half uur later had de boekhouder den sjek. Hij spoedde zich naar Sébire. De gérant verademde...
Mylord sliep nog lekker, toen er zich den volgenden morgen, twee vreemde heeren lieten aanmelden bij Sébire. De één was een Franschman, de andere, dat zàg je, - een Brit. De Franschman voerde het woord. Hij informeerde of zich hier geen zekere Marlow ophield?
Sébire verrast, dacht na.
- O, meneer dààr - hij keek den gelooiden Brit aan, - meneer is voorzeker Lord Kimberley? Zeer gevleid. Welkom. Wat zal die goede meneer Marlow een oogen opzetten! Hij was net zinnens een dagje te sporen. Tot Rouen, ja... Lord Kimberley zou tevreden zijn: prachtige kamers, komfort, eerste-klas-bediening. Wou hij misschien even de appartementen in oogenschouw nemen?
De Franschman stuitte Sébire's woordenvloed.
- Pardon, zei hij.
Traag, moeizaam artikuleerde de Brit dan:
- Scot-land Yard!
Waarop de Franschman:
- Sûreté Générale. Wij komen Marlow arresteeren.
- Arresteeren?
Sébire werd bleek in Marlow's plaats.
Daarop zei de Brit weer wat.
| |
| |
- Als-ie spektakel maakt...
Hij had de boeien al klaar.
Wat was er dan met dien Marlow? De Franschman identificeerde het geboefte: de z.g. intendant van Lord Kimberley was een vulgaire oplichter!
Sébire was het hart in: het bedrag dat die schurk hem schuldig was, liep in de twee duizend. Dan telde hij er niet eens de huur bij van de gereserveerde kamers.
- Wilt u me volgen, heeren? zei hij dof.
- Un moment, verzocht de Franschman.
Sébire werd eerst in verhoor genomen: in het proces-verbaal van Marlow's arrestatie was zijn getuigenis een hoofdzaak. De valsche wissel zou één der bewijsstukken zijn: de politie-inspekteur eischte hem op. Verder werd beslist, Marlow in te pikken met pak en zak. Ook de neger, de aap moesten mee. Over een uur ging een trein naar Boulogne. Als de koetsier van het Grand Hôtel des Bains et de Londres inspannen wou, werd alle opspraak, bij Marlow's transport, vermeden.
Zoo geschiedde. Marlow werd gewekt. In den beginne stribbelde hij tegen. Had men met hem een grapje voor? In Boulogne reeds, zoo zei hij tot de onverschillige politie-inspekteurs, zou men dit alles wel in 't reine trekken. Wee hen dan; Lord Kimberley was een zéer invloedrijk man! Die liet niet ongestraft den spot drijven met zijn intendant!
Zijn woorden klonken zoo overredend dat Sébire, die hem de huid wou vol schelden, door twijfel werd overmand en stilzwijgend toeluisterde...
| |
| |
Zooals hij gekomen was, trok ook het moriaantje weer heen: met de overjas van Marlow op den eenen arm, de kooi van den aap, onder den andere..
Toen Marlow, aan 't station, uit den wagen van 't hotel stapte, - de koetsier vertelde dat later, - werd hij gedwongen, tusschen de beide politie-inspekteurs in te loopen. Geen voet weken ze van hem àf...
Twee dagen later kreeg Sébire met de post een kaart uit Parijs thuis. Er stond op: ‘En passant à Paname. Au revoir et merçi! Marlow et ses copains, les... policiers!’
Arme Sébire, het werd hem nu eerst duidelijk: de twee politie-inspekteurs waren Marlow's medeplichtigen! Ze waren niet toegesneld op last van het parket, maar om den intendant van Lord Kimberley... uit een lastig parket te helpen!
|
|