Tpalays der gheleerder ingienen, oft der constiger geesten(1556)–Frans Fraet– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio Dviijr] [fol. Dviijr] lvij. Sprack voorts de Poete Homerus goet Dat Iupiter vroet // quaet ende tgoet tsamen goot Bediedende dat geluck niet en is sonder tegenspoet Daer en coemt wel oock groot wederstoot Men heeft niet altijt sinen wille bloot Deen tijt men lacht, dander tijt men weent Tsoete wort wel int soere ghemengt ter noot Men moet al hebben dat fortuyne verleent Deen tijt vrolijck, dander tijt versteent Men altijt niet en can sinen wille betrapen Tgheluck wort somwijlen van dongeluck verbeent Dat meesters sijn, dat worden wel knapen. Vorige Volgende