Wie is van hout...
(1971)–Jan Foudraine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |||||
Deel 2 - Amerika | |||||
[pagina 144]
| |||||
5. Chestnut LodgeVan New York reed ik met mijn Volkswagen naar Maryland. Een pompbediende in Rockville wees me de weg en plotseling zag ik het kleine uithangbord aan de Montgomery Avenue: Chestnut Lodge. Een groot bakstenen hoofdgebouw onder de bomen, plaats voor de administratie en kamers voor de therapeuten, conferentiezaal en bibliotheek, een tweede, derde en vierde verdieping voor patiënten. In het souterrain de eetkamer voor staf en patiënten. Rondom 1930 adverteerde de toenmalige directeur Dexter M. Bullard (dezelfde die ik in Parijs ontmoette) zijn kliniek als ‘Sanatorium for the psychoanalytic treatment of the psychoses’. Die opzet heeft hem geen windeieren gelegd. Als particuliere kliniek was het een voorbeeld van ‘private enterprise’ met aandeelhouders en, zoals ieder particulier sanatorium - ‘profit-making’. In de aanvang werkten er naast Bullard nog twee psychoanalitici. De komst van Frieda Fromm-Reichmann (1935) werd het begin van de roem. In snel tempo schreef de kleine, fragiele vrouw een serie klassieke publikaties. Van haar is de term ‘schizophrenogenic mother’ afkomstig. De staf breidde zich snel uit. Het aantal fulltime psychoanalitici was bij mijn aankomst 22, het aantal patiënten ongeveer 90, de rest van het personeel (administratief, psychiatrische broeders, psychiatrisch-sociale werksters en verpleegsters) ongeveer 150. Chestnut Lodge was overigens ondenkbaar geweest zonder de vele vaders of moeders, die als miljonair bereid waren praktisch onbeperkte hoeveelheden geld in een dergelijke vorm van therapie te investeren. Het merendeel der patiënten was afkomstig uit vele delen van Amerika en een groot aantal had reeds vele jaren verbleven in ‘State-Hospitals’, waar ze onder zeer ongunstige condities en met behulp van elektroshock- en insulinebehandelingen in nog slechtere toestand waren gekomen. Aan de psychoanalytische therapie werd in die dagen pas gedacht, als na vele elektroshock- | |||||
[pagina 145]
| |||||
en insulinebehandelingen de familie voor de keus geplaatst werd als laatste redmiddel tot lobotomie (een chirurgisch doorsnijden van hersenbanen!) over te gaan. Dan pas ontdekte meestal een ver familielid, dat er zoiets bestond als een sanatorium voor psychoanalytische psychotherapie, en kwam de patiënt naar Chestnut Lodge om deze vorm van ‘behandeling’ ook nog een kans te geven.
In het door Otto A. Will en Dexter Bullard voorbereide boek ‘Psychoanalysis and psychotherapy’, selected papers of Frieda Fromm-Reichmann (University of Chicago Press 1959), vindt men de rijkdom van haar psychotherapeutische ervaring. Haar ‘philosophy of mental disorder’, voor een deel beïnvloed en bevrucht door Sullivans inzichten, kan op deze plaats in een aantal citaten worden belicht.
Een indrukwekkende samenvatting van Fromm-Reichmanns filosofie over wat ze kennelijk liever ‘disorder’ dan ‘illness’ noemt, vindt men in een artikel: ‘Remarks on the philosophy of mental disorder’.Ga naar eind1 Haar belangrijkste stellingen zijn:
Er is uiteraard veel meer in dit knap gecomponeerde stuk. Fromm-Reichmann schrijft over een vrouw die acht jaar in een schizofrene toestand verkeerde met vlagen van gewelddadigheid en zelfverminking. Behalve stukken concrete ervaring met Margherita, korte historische beschouwingen over de geschiedenis van de ‘schizofrenieleer’ (gekenmerkt door pessimisme en (psycho) therapeutisch nihilisme) komen er in dit artikel een aantal psychologische inzichten naar voren, die imponeren door hun originaliteit | |||||
[pagina 146]
| |||||
en menselijkheid (zoals in veel van haar werk). Bepaald visionair acht ik het thema in het laatste deel van dit artikel. Het is het probleem van de ‘sane’ die weleens niet zo ‘sane’ zouden kunnen zijn, (‘karikaturen van wat zij geweest hadden kunnen zijn’, zou Sullivan zeggen) en van de ‘insane’, worstelend met zichzelf maar in hun worsteling ook een spiegel die ons wordt voorgehouden. Wij zouden, aldus Fromm-Reichmann, veel kunnen leren van de gebrekkige mogelijkheid van de zogenaamde schizofreen om op magische wijze menselijke problemen via rationalisatie te ontduiken. Juist mensen die zich zo teruggetrokken hebben uit ieder menselijk contact zijn ook verfrissend afkerig van de compromissen en de schijnheilige aanpassingen die de zogenaamde ‘gezonde’ zich door onze cultuur laat opdringen. Wij zouden met respect kunnen luisteren naar de mens die zich niet conformeert (en daarvoor de prijs moet betalen) en wij die in onze ‘right mind’ menen te zijn zouden wel eens de grond van ons bestaan, onze diepste gevoelens kunnen herontdekken in de directe confrontatie met de ‘geestesgestoorde’ die uit-zijn-zinnen is getreden. Dit thema (voor de letterlijke citaten verwijs ik naar het toevoegsel) is later door Ronald Laing uitvoerig uitgewerkt. In haar gedachten en inzichten is een duidelijke evolutie zichtbaar. Fundamenteel blijft het inzicht dat z.g. schizofreen gedrag voor het grootste deel afweer is van overweldigende angst, ontstaan in de intermenselijke relatie. Angst die voortkomt uit een zeer traumatiserende jeugdsituatie en later vooral naar voren komt bij de pogingen tot het bereiken van ‘volwassenheid’. Oorspronkelijk meende ook Fromm-Reichmann dat een voortdurend zich-afgewezen-voelen door de moeder de bron vormde van de afweer van ieder diep gevoelscontact. Zo volgde ook zij de inzichten van b.v. Gertrud Schwing en Sechehaye en trachtte ze in de psychotherapie als het ware een correctieve goede moederlijke zorg te realiseren. Haar houding van diep-invoelend vermogen (empathie), warmte, tact en respect voor de van de werkelijkheid weggevluchte (regressie) is blijven bestaan, maar haar inzichten in de conflicten (de psychodynamiek) wijzigden zich. Na een twintigjarige ervaring heeft ze haar inzichten zeer | |||||
[pagina 147]
| |||||
kort samengevat in een publikatie ‘Psychotherapy of schizophrenia’.Ga naar eind2 Eerst stelt ze het continuïteitsprincipe. Zij doelt hier op het integreren van wat tijdens de psychotische fase werd doorleefd: het accepteren in plaats van ‘de psychose’ als afschuwwekkend vreemd voorwerp weg te duwen uit de herinnering. Dit principe zijn we eerder tegengekomen, b.v. bij Bodenheimer. Het tweede principe is de dodelijke angst van de ‘schizofreen’ (een ogenblik aannemend dat zo'n generalisering bestaat) voor afwijzing, verlating en verwaarlozing. Vroeger bestond Fromm-Reichmanns psychotherapeutisch principe uit oneindig geduld, moederlijke liefde, tolerantie en begrip. Maar afwijzing en verwaarlozing (of welke vorm van obstructie van menselijke ontplooiing dan ook - de zaken liggen ingewikkelder) produceren intense vijandigheid en woede en het overweldigend gevoel van eigen slechtheid als gevolg van deze vijandigheid - (Sullivans ‘bad-me’). Zo zegt ze: ‘Schizofrenen lijden, zoals wij allemaal in meerdere of mindere mate, aan het conflict van afhankelijkheidsbehoeften en het verlangen naar vrijheid. Tussen vastklampen aan geborgenheid en eigen vijandigheid. De mate van de behoefte tot afhankelijkheid, de mate waarin deze behoeften worden afgewezen, de kleur en de mate van vijandige neigingen en fantasieën jegens zichzelf en anderen - die mate is verschillend, groter, intenser dan bij anderen. Deze felle innerlijke conflicten kunnen ondraaglijk worden en de mens overspoelen.’ Zij wijst hier dus duidelijk op het kwantitatieve verschil tussen de angst van de zogenaamde schizofrenen en deze zelfde conflicten bij mensen die minder hebben geleden, die beter in staat waren zelfvertrouwen op te bouwen. Deze kwantiteit van angst geeft inderdaad de indruk van een andere kwaliteit, komt tot uitdrukking in talloze ‘symptomen’, die zowel uitdrukking als afweer zijn van deze angst. Telkens stelt ze het thema: afhankelijkheidsbehoeften, de angst hiervoor en de angst voor eigen vijandigheid (haat), die zich in fantasieën of destructieve daden jegens anderen of het eigen zelf een uitweg banen. | |||||
[pagina 148]
| |||||
De ‘fear of closeness’ ziet zij nu voornamelijk als angst dat de geheime en intense haat en woede, vooral jegens mensen waartegenover overspoelende afhankelijkheidsbehoeften en verlangens naar geborgenheid zich gaan manifesteren ontdekt zullen worden. Dit geldt ook voor de katatone, stuporeuze toestand, die niet een totale afwijzing en terugtrekking betekent maar veeleer ontstaat... ‘uit angst voor eigen haat en gewelddadigheid die als gevolg van reële of geanticipeerde afwijzing door de ander kunnen opwellen.’ Een ander citaat over de stupor: ‘... het zich terugtrekken in de stuporeuze toestand ontstaat vooral door de angst van de patiënt die zich de mate van eigen vijandigheid realiseert zoals ze zich manifesteert bij vormen van verwaarlozing door mensen, bij wie juist een diepe geborgenheid en gehechtheid wordt gezocht of reeds bestaat.’ Door dit gehele artikel ligt het accent op intense afhankelijkheidsbehoeften, intense haat (en de grandioze overschatting van zijn vernietigende uitwerking op de ander) en het afweren van angst geboren uit dit conflict door verschillende vormen van ‘schizofreen gedrag’. Dit heeft consequenties voor de psychotherapeutische benadering. Het geven van moederlijke liefde en aandacht (op basis van de gedachte dat daar juist het gebrek heeft gelegen in de vroegste jeugd) en het zo tot verdwijnen brengen van deze vijandigheid en het diepe wantrouwen bleek onrealistisch. We kunnen niet werkelijk geven wat een kind vroeger is onthouden, het heeft dezelfde waarde niet. Veel patiënten van Fromm-Reichmann gaven later aan dat de warmte en het eindeloze geduld voor hen daarom alleen belangrijk was geweest, omdat het een bewijs vormde dat ze niet zo slecht, zo angstwekkend-vijandig waren in de ogen van de psychotherapeut, niet zo slecht als ze zelf meenden te zijn. Men krijgt de indruk dat haar benadering fermer, minder interpreterend en verhelderend (wat iemand zelf uitzoekt is winst voor eigen zelfwaardering) is geworden en dat ze | |||||
[pagina 149]
| |||||
de z.g. fragiliteit van de psychotische mens anders is gaan zien.
Het werk in Chestnut Lodge, de werkideologie, werd ook in hoge mate bepaald door de inzichten van Harry Stack Sullivan. Men moet het werk van deze gigantische figuur van de Amerikaanse psychiatrie, die m.i. ook de toekomstige ontwikkeling van de psychiatrie zal beïnvloeden, zelf lezen. Sullivan werkte in een psychiatrische inrichting bij Baltimore (Sheppard Pratt Hospital) en werd uitgenodigd om in Chestnut Lodge een serie lezingen te geven. Ook zijn filosofie is dat ‘mental disorder’ niet iets kwalitatief anders is dan de conflicten bij ieder mens. Het is alleen te moeilijk te accepteren als zeer vroege jeugdervaringen, uitdrukkingswijzen en gevoelens zich manifesteren. Ook Sullivans uitgangspunt is dat het vreemde, het bizarre, de soms ontstellende angst in feite ervaringen zijn die iedereen in vroege stadia van eigen ontwikkeling kan doormaken. Slechts ervaren wij deze processen fragmentarisch, als onbegrijpelijke belevingen in dromen of ‘in our feeling glimpses of what I call anxiety’. Over de erfelijkheidsbeschouwingen (waar overigens geleidelijkaan hoe langer hoe minder van overblijft) stelt Sullivan de zaak bondig: niet bewezen. Ironisch voegt hij eraan toe: ‘Als iemand de erfelijkheid van de kleur van zijn ogen wil bepraten, dan heel graag. Ik vind het alleen geen erg interessant onderwerp.’ Ten aanzien van de erfelijkheid van zogenaamde psychotische toestanden staat Sullivan zeer gereserveerd. Hij stelt: ‘Er is geen schijn van twijfel bij mij dat geestesziekten het gevolg zijn van levens- (en belevings-) ervaringen.’Ga naar eind3
Naast het hoofdgebouw lagen op het terrein van ongeveer vijftig hectare een aantal bungalows, gebouwd in ‘colonial style’, afdelingen voor patiënten, ieder met hun eigen staf. Dicht bij het hoofdgebouw ‘Upper Cottage’, even verder ‘Little Lodge’, verbonden door paden die voerden naar het arbeidstherapiegebouw, de kleine kiosk (door patiënten beheerd), en in de verte ‘Hill-top’ met twee aparte afdelingen voor patiënten op de eerste en tweede verdieping. Bij el- | |||||
[pagina 150]
| |||||
kaar zeven aparte afdelingen, drie in het hoofdgebouw, de andere verspreid over het terrein. Glooiend grasveld, veel bomen. De sfeer van een ‘Southern plantation’, stil in de vochtige hitte die kenmerkend is voor de zomer van Maryland. Het dorpje Rockville een kilometer verder. Naast de uitgebreide bibliotheek in het hoofdgebouw, een grote conferentieruimte, veel secretaressen, taperecorders en dictafoons. | |||||
De stafNaast de medisch-directeur was er een ‘Director of Psychotherapy’, een functie die Frieda Fromm-Reichmann oorspronkelijk had vervuld en die was overgenomen door Otto Allen Will. Zijn taak bestond uit ingrijpen als een psychotherapeut in te grote moeilijkheden kwam, consultatie, verdeling van de patiënten en toewijzen aan psychotherapeuten met wie zij de beste combinatie zouden kunnen aangaan. Van de stafleden waren er vijf leer-analytici van het ‘Washington Psychoanalytic Institute’, een aantal was gewoon- of kandidaat-lid en van de jongere generatie was iedereen in psychoanalyse en training bij het psychoanalytisch instituut. Een van mijn eerste activiteiten was kandidaat-lid te worden van dit instituut in Washington D.C. en gedurende de volgende vier jaar was ik in leer-analyse en psychoanalytische training. Ik keer terug tot de stafbezetting van Chestnut Lodge. Er was de ‘senior clinical administrator’ die dagelijks de psychiaters die de afdelingen leidden, bij zich ontving. Iedere afdeling had haar eigen ‘administrator’ (beleidspsychiater is de Nederlandse vertaling). Een ‘clinical director’ zorgde voor het algemene beleid, de ‘public relations’, contacten met andere klinieken en had tevens tot taak supervisie van de psychotherapeuten. Naast de tandarts en internist (in part-time functie) en vijf psychiatrisch-sociale werksters waren er de stafpsychiaters. De meeste kregen zes cliënten toegewezen, iedere cliënt had vier tot vijf keer per week gedurende vijftig minuten zijn ‘psychoanalytic hour’. Een aantal psychiaters werd aangesteld als ‘administrator’ en had daarnaast drie, soms vier cliënten in psychotherapie. | |||||
[pagina 151]
| |||||
Tot de laatste groep zou ik gaan behoren. Maar daarover later. | |||||
De activiteitenDe conferenties waren veelvuldig. Naast de dagelijkse ontmoeting van de groep ‘administrators’ was er voor iedere nieuw opgenomen cliënt een ‘intake-conference’. De aangewezen therapeut had zijn cliënt dan reeds een maand regelmatig ontmoet, gaf verslag van zijn initiële bevindingen, de psychiatrisch-sociale werkster deed verslag van haar bevindingen met de familie, de levensloop van de cliënt, voorafgaande opnemingen in andere instituten werden samengevat. Tijdens de conferentie kwam men tot een voorlopige conclusie, een soort psychotherapeutisch plan de campagne, en als de conferentie eindigde was het meestal de taak van de ‘senior clinical administrator’ om uit te roepen: ‘What about the diagnosis!’ Dan werd er vaag iets gezegd van: ‘Schizofrene reactie’, of ‘Verrekt paranoied, zou ik zeggen’ of ‘Accentueer de forse contactafweer’ - en dat was dat. Koren op de molen van mijn antinosologische instelling! Een etiket was van ondergeschikt belang. Eén keer per week de grote ‘therapeutic conference’. Een psychotherapeut deed verslag van een jaar psychotherapeutisch werk met zijn cliënt, discussie gedurende anderhalf uur, vaak flitsend, recht op de man af. Twee keer per week kwamen de psychotherapeuten in kleine groepen (ongeveer acht) gedurende anderhalf uur bijeen. Onder leiding van de meer ervaren analytici werd er gediscussieerd, een therapeut zat met moeilijkheden, men reageerde af, gaf elkander kritiek, steunde. Het waren discussies over techniek en men refereerde aan literatuur. Naast de leerervaring waren deze groepsbijeenkomsten vooral een stuk ‘mental hygiëne’ voor de therapeuten, een groepsopvang voor de stress en de eenzaamheid waarmee de therapeut in zijn dagelijks psychotherapeutisch werk met schizofrenen geconfronteerd werd.
Dit geheel van conferenties, ‘small-groups’ en besprekingen tijdens de lunchpauze verzekerde een hoge mate van | |||||
[pagina 152]
| |||||
informatiespreiding. Wat mij het meest opviel was het informele dat de besprekingen kenmerkte. Iedereen noemde elkaar bij de voornaam. De verhouding tot het ‘verplegend personeel’, broeders (psychiatric aides), verpleegsters (al of niet gediplomeerd) had een totaal ander karakter dan waaraan ik gewend was. Men at gezamenlijk, het verplegend personeel werd meestal bij de voornaam aangesproken, maar dit gold niet vice-versa voor degenen die in iedere psychiatrische inrichting het laagste échelon uitmaken - de ‘psychiatric aides’. | |||||
De verplegende stafEen aparte afdeling ‘department of nursing’ werd geleid door een directrice en assistenten met in het algemeen een uitstekende vooropleiding in psychodynamische, relationele en sociaal-psychologische principes. Opvallend was het gat in competentiegraad dat daaronder viel. Niet-gediplomeerd personeel, vooral de ‘psychiatric aides’ (de ‘broeders’), gerecruteerd uit de dorpen rond Rockville had praktisch geen opleiding. Ze komen in mijn verhaal nog zoveel voor dat ik volsta met deze observatie. Waarschijnlijk had de geringe aandacht die men schonk aan de broeder iets te maken met de filosofie van Chestnut Lodge. Dit werd mij in de loop der jaren duidelijk. De psychoanalitici (tijdens ‘analytic hours’), werkzaam met hun schizofrene cliënten, verwachtten de fundamentele verbetering als een direct gevolg van deze psychotherapeutische relatie. ‘Individual therapy’ stond centraal, het verblijf op de afdelingen diende kennelijk als een steunende, beschermende, zo mogelijk neutrale, bewegingsvrijheid verschaffende of beperkende achtergrond. Zo ontstond een sfeer van ‘waiting for the analytic hour’, met de impliciete hoop dat de diep-geregredieerde of paranoide of ieder contact afwijzende schizofrene cliënt uiteindelijk als een feniks uit zijn as zou herrijzen en met enige steun en begeleiding door de psychiatrisch-sociale werker in de maatschappij zou terugkeren, gelouterd door de ervaring, met een diep inzicht in eigen problematiek, dat hem immuum zou maken voor een volgende ‘psychotic break’. | |||||
[pagina 153]
| |||||
Na drie maanden begreep ik dat men ook in Chestnut Lodge, ondanks alle esprit-de-corps, het talent van de psychotherapeuten, hun ervaring, inzicht en respect voor de psychotische zijnswijze en niet in de laatste plaats hun warme menselijkheid, weleens op de verkeerde weg zou kunnen zijn. | |||||
[pagina 154]
| |||||
[Toevoegsel]Het citaat van Frieda Fromm-Reichmann over wat de zogenaamde schizofreen ons zou kunnen leren, luidt: ‘If society could learn something from the schizophrenic's lack of any need or wish for plausibility or magic use of apologetic rationalization, it would make for much greater directness and frankness in human interrelationships. En zij vervolgt: ‘However this may become possible only if ‘mentally disturbed’ and ‘mentally stable’ people are no longer considered different in kind but only in degree, and if no moral disqualification is attached to mental disorder. | |||||
[pagina 155]
| |||||
with a consequent gain in growth, maturation, and inner dependence, the message which comes to them from some of the culturally uncompromising and mentally disordered persons - a message none the less valuable because at times the price of their nonconformity is painful episodes of mental disturbance.’ Over het continuïteitsprincipe zegt zij letterlijk: ‘... part of the work which a patient has to accomplish during treatment and at the time of his recovery is, in my judgement, to learn to accept and to integrate the fact that he has gone through a psychotic illness, and that there is a “continuity”, as one patient called it, between the person as he manifested himself in the psychosis and the one he is after his recovery. The discussion of the history of patient's illness and treatment after their recovery serves of course the same purpose. This is in contrast to the therapeutic attitude of some psychiatrists who hold that recovering patients should learn to detest and eject their psychotic symptomatology, like a foreign body, from their memory.’ Over de psychotherapeutische benadering zegt zij: ‘If our hypothesis about the interrelatedness between craving for and recoiling from dependency, dangerous hostility and violence against themselves and others, overwhelming anxiety and schizophrenic symptomatology is correct, we must ask how the therapeutic approaches of consistent love and permissive care, as they used to be given to schizophrenic patients by some therapists, including myself, could be helpful. We used to think that they were successful (1) because they gave a patient the love and interest he had missed since childhood and throughout life; (2) because his hostility could subside in the absence of the warp which had originated it; and (3) because the patient was helped to reevaluate his disorted patterns of interpersonal attitudes toward the reality of other people. | |||||
[pagina 156]
| |||||
statements of recovered patients, that the love and consideration given to them is therapeutically more significant because they interpret it as proof that they are not as bad, as hostile in the eyes of the therapist, as they feel themselves to be.’ Over Harry Stack Sullivans filosofie dit citaat: ‘In approaching the subject of mental disorder, I must emphasize that, in my view persons showing mental disorder do not manifest anything specifically different in kind from what is manifest by practically all human beings. The only exceptions to this statement are those people who are very badly crippled by hereditary or birth injury factors. |
|