martel.... zooals hij ons langzaam gemarteld heeft’....
‘Neen, neen, Julio’....
‘Huichel niet, moeder,’ barstte hij eensklaps in heftigen toorn los, ‘huichel niet! ik kan niet verdragen, dat ge, even als die ellendige Europeaan, zoudt liegen en huichelen, alsof ge braaf en vergevensgezind waart! Ge haat, evenals ik, ge haat hem, met al wat in u is! Neen, spreek me niet tegen,’ ging hij in woeste drift voort. ‘Of denkt ge, dat ik het mij niet herinner, hoe, toen ik een kleine jongen was, hoe ge toen opvloogt, als een furie, om dien Europeaan, die u met vriendelijke woordjes kwam bezoeken. Denkt ge, dat ik het me niet herinner, hoe ge vlagen hadt van krankzinnige woede, als soms een officier bij grootpapa kwam? En later, toen die brief kwam, waarin hij weigerde mij zijn naam te geven, - hebt ge mij toen niet doen zweren, met vreeselijke eeden doen zweren ‘dat ik me wreken zou?..............
En gij.... gij zoudt me willen vermanen tot zachtmoedigheid? ik zeg u, moeder, huichel niet tegen mij, ik kan het niet verdragen’....
Zij zag dat hij in die stemming verkeerde, waarin niets met hem was aan te vangen, en zeide, zoo zacht en toegevend mogelijk, een paar vriendelijke, bedarende woorden. Maar dit bleek olie in het vuur.
‘Moeder,’ riep de jongeling met plotseling wantrouwen.... ‘ik zie het, gij ook, gij gaat mij afvallen. Gij ook, ge wilt liever den lafaard, den verrader sparen.... en uw kind opofferen.... immers, 't is maar een kleurling, een bastaard, dat kind! Een kleurling.... hem kan men trappen, hoonen, beleedigen, hem kan men door het leven zenden met het brandmerk der