Arions vingertuig
(1645)–Thomas Fonteyn– AuteursrechtvrijOpdeunende verscheide minne-klagjes, koozingen, boertigheên, en andre rijmpjes en gezangen
[pagina 12]
| |
Toon: Den lustelijkken Mey, &c.
DEn angenamen Meyboom groeid,
En al de vrugtbre spruiten, sich ontsluiten,
En alles, ‘t gun te voor gesnoeid,
Was, komt
| |
[pagina 13]
| |
nu ylings buiten, zoet uit muiten.
‘t Gevogelte hippild ende singt,
Het grofve gedierte danst en springt.
En schijnen nu we’er te leven:
Want al ‘er leet en beven// is verdreven. De Visser tobbeld op ‘et Meir,
Met zoete vreugd, en queelen// door ‘et streelen
Van ‘t labber-koel mooi zailbre weer;
Wiens troetelende speelen// hem doet keelen,
| |
[pagina 14]
| |
Doet keelen, ‘et een, na ‘t ander Liedt:
Wijl ‘t Visje nopt en graagte bied.
Hoe kanmen treurig weenen
Als’t ongemak al heenen// is verdweenen:
Den Mens vertoond hem heel verblijd;
Wijl vreugdb’et hart ontkluisterd// en ontluisterd.
De Kooren galmen wijd, en zijd
En dreunen, wen ‘tverduisterd// en bezmuisterd,
En kroozige rijk, krijgt ban, en schop,
En pletbare trappen op zen kop,
En wijl des Heemels zaalen
Haar heil op ons doen dalen// met’er stralen.
Op Mens, en, loof u God en Heer,
Voor zijn zo mild een zegen// nu verkregen.
Bewijst zijn goetheid, lof, en eer,
En, wandeld nu te degen// in zijn wegen.
Hy is alleene de Heilgoeds bron:
Den zielen starr’, en leven Sonn.
Looft hem met al u krachten
Hy zal u ziel ontmachten// van’t verachten.
Deugd teeld heil. |
|