Arions vingertuig
(1645)–Thomas Fonteyn– AuteursrechtvrijOpdeunende verscheide minne-klagjes, koozingen, boertigheên, en andre rijmpjes en gezangen
Toon: Karileen.
KVipido,
Dat dartle wigt, der wigten,
Zag de schooner Maagd Amint,
Met Hemelheid verguld
Maar ongehuld,
| |
[pagina 7]
| |
Met zwierende tuitjes door de Zefierwind,
Hy ‘er zoo
Maar ziende, zand twee schichten
D’een, na d’andere, naar ‘er toe,
En trof de lieve Maagd
Zoo onvertzaagd,
Haar zieltje vol glooren, totze wierd te moe.
Vlugt, wakkren jongen,
Zeize met een schreeu,
Gy komt gesprongen
Na my als een Leeu.
Gaar, gaat,
En laat;
Amint met vre’e.
Kuipido,
Ai, doet zoo
Volvoer hier in mijn be’e.
Hy te meer
Op haar gebaar vernibbeld
Schoot een ontuitblusbren gloed,
| |
[pagina 8]
| |
In haar, zoo teeren ziel,
Die sulk gekriel
Van dartele treekjes stookten in’t gemoed.
Zy toen weer
Heeft eve zeer geknibbeld,
En geroepen, Bengel ga!
Of schiet een Harders Kind
Dat hy my mind
Met zuivre liefde, doe u bootschip dra,
Hy teeg aen ‘t runnen,
Naar ‘er Tyter heen,
Om haar te gunnen
d’Eis van haar gebe’en.
Hy trof// Zoo grof
Hem in ‘et hart,
Dat zen ziel// Strakjes viel
In soete Minne smart.
Tyter, toen,
Van lusjes ingewikeld,
Ylde naazen lieve kroost:
| |
[pagina 9]
| |
Wiens mild roobijnne mond
Op wit gegrond,
Hem gaf tot minnen, ende hoop tot troost.
Hy gingk spoen,
So haast hy was geprikkeld,
Om zijn liefd aan haar te bien.
Zy, weigrig in’t begin,
Ontstal zijn zin,
En flonkkrende oogen, dat hy niet kon zien.
Maar na de zugjes
Vit zen Borst geparst;
Kwamen de vrugjes
Met de Min gemarst,
Zo braaf// En gaaf,
Dat elk vernoegd:
En de Min// heeft ‘er zin
Met enen t’zaam gevoegd.
Wil, baart lust. |
|