Arions vingertuig
(1645)–Thomas Fonteyn– AuteursrechtvrijOpdeunende verscheide minne-klagjes, koozingen, boertigheên, en andre rijmpjes en gezangen
Toon: Nova Volte.
KOom schuil u hier, Mirialinde,
Onder de luiwtt’
Van dees wijtlustig groenen Linde,
Daar Febus schuiwt.
De louvre boezem zmeuld, en zmoord in in bangighe’en
Zoo dapper, datze zwoegd, en valt omnagtig heen,
Maer schoone, ‘t is niet lang geleede
Dat ik u sag
Van leede, zoo volmaakt bezneede,
| |
[pagina 5]
| |
Toen zeid ik ach!
Brandstookstres inmen hart, zinsteelster van men zinn’,
Ag! waar in u geplant, gelijk in my, de Minn’!
‘Ken dar toen nog mijn Min niet bloote,
O zuivre Zon!
Van vrees dat ik zou zijn verstoote,
Wen ik ‘t begon;
Maar nu my ‘t harte parst, en, nu ‘t de tijd zo paald,
Zo hebb’ ik, schoone Maagd, mijn min, aen u, verhaald:
Verstootze niet, ha! pronk der weereld,
Maar neemze an;
V staf, ik zweerd, zal zijn bepeereld
Met zo een Man,
Die u, na liefden aard, opregt beminnen zal
En eeren, trots het puik van Mans in’t aardse dal.
En denk niet dat ik wispeltuirig
Oft ydel koozz’;
Neen, Pronk-godes, u wangen gluirig,
Gelijk een roos,
En d’Heuning graag’ Ambroos, die op u lipjes leid
| |
[pagina 6]
| |
En Godsvrugt, in u ziel, heeft mijne Minn’ bereid.
De Heemel zal ons houwlijk zeegnen;
Betrouw op dien,
Die, heil op ‘t heilgeerge laat reegnen
Gelijkwe zien:
En, Cypria die zal, wen zy den trouwrink ziet,
Verblyden, om de gunst, die my, daar door, geschied.
|
|